57. Aangeven of niet
Almachtige God zegt: “Jullie moeten omwille van jullie lot naar Gods goedkeuring streven. Dat wil zeggen: aangezien jullie erkennen dat jullie tot het huis van God behoren, moeten jullie God gemoedsrust schenken en Hem in alles behagen. Met andere woorden: jullie moeten handelen volgens principes en je conformeren aan de waarheden daarin. Als je dit niet kunt, zal God je verafschuwen en verwerpen. Ook zul je door ieder mens worden afgewezen. Ben je eenmaal in die netelige situatie beland, dan kun je niet tot het huis van God worden gerekend. Dat wordt er bedoeld met niet goed bevonden zijn door God” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Drie vermaningen). God eist dat we principieel en in overeenstemming met de waarheid handelen. Het is ook onze verplichting als gelovigen. We kunnen Gods goedkeuring niet ontvangen zonder aan deze norm te voldoen. Vroeger werd ik altijd tegengehouden door mijn verdorven gezindheid. Ik sprak of handelde niet principieel. Als ik valse kerkleiders of werkers ontdekte, durfde ik hen niet te ontmaskeren of aan te geven, en daardoor werd het werk van Gods huis vertraagd. Ik leerde door ervaring hoe belangrijk het is om dingen principieel te doen.
Onze kerkleider gaf me vorige zomer schrijftaken om de teamleider te helpen met het werk van het team. Ik was drie maanden daarvoor ontheven van mijn vorige plicht, dus ik dankte God vanuit de grond van mijn hart voor deze nieuwe kans. Ik koesterde die echt en wilde op God vertrouwen bij dit werk. De teamleider gaf me instructies over het werk van het team, en ik zag dat ze niet genoeg mensen hadden om documenten te redigeren. Dat hinderde de voortgang van hun werk. Ik stelde enkele broeders en zusters voor zodat we konden bespreken wie geschikt zou zijn. Maar hij antwoordde: “Dat heeft geen haast. Laten we rustig aan doen. Stel er eerst maar een paar op, dan zien we verder.” Het maakte me nerveus dat hij zo nonchalant was. Er waren niet genoeg mensen in het team die de waarheid begrepen en een goed kaliber hadden, en dat had al gevolgen gehad voor het werk. Hoe kon hij nou ‘rustig aan’ zeggen? Dat was toch onverantwoordelijk? Ik vond dat ik er met hem over moest praten. Maar toen dacht ik: hij heeft de leiding. Hij doet deze plicht langer dan ik en begrijpt meer principes. Hij voelt vast wel goed aan hoe hij dingen moet regelen. Ik zit net in het team en alles is nieuw voor me. Als ik hem afkraak, zal hij dan niet zeggen dat ik drammerig ben en over de schreef ga? Laat maar zitten. Ik wacht wel af.
Na een tijdje ontdekte ik dat hij erg laks was in het trainen van teamleden, en niet principieel in het toewijzen van taken. Sommige broeders en zusters deden een bepaalde plicht, en zonder acht te slaan op de algehele situatie, de sterke punten van iemand of voor welke plicht mensen geschikt waren, plaatste hij ze naar willekeur over naar een ander team. Dat was van invloed op het werk van Gods huis en veroorzaakte vertraging. Ik zei tegen hem dat zijn regelingen onprincipieel en onjuist waren, maar hij ging er toch mee door. Ik wilde met hem communiceren om de natuur van wat hij deed te analyseren en te onthullen. Maar toen dacht ik: ik ben nieuw in het team. Als ik constant voorstellen doe, zal hij dan niet zeggen dat ik dominant en onredelijk ben? Ik durfde er niet meer over te beginnen.
Al gauw schreef de kerkleider me om te vragen of we iemand hadden gevonden om documenten te redigeren en of de teamleider en ik goed samenwerkten. Dat zat me een beetje dwars. Ik wist niet wat ik moest antwoorden. Als de teamleider ontdekte dat ik de kerkleider had verteld dat hij geen praktisch werk deed, hoe konden we dan nog samenwerken? Bovendien wist ik niet hoe de andere teamleden over hem dachten. Als ik het verkeerd zag, zou de kerkleider dan niet zeggen dat ik aan het muggenziften was en bevooroordeeld was? Maar als ik niets zei, was ik niet eerlijk en beschermde ik de belangen van Gods huis niet. Na lang nadenken besloot ik eerst uit te zoeken hoe de anderen over hem dachten. Ik kon de brief later beantwoorden.
Ik zag broeder Yang op een bijeenkomst. Hij zei dat hij enkele maanden in het team zat, en dat de teamleider nooit verantwoordelijk was geweest. Hij hield het werk niet bij, volgde dingen niet tijdig op, gaf broeders en zusters geen leiding en hielp ze niet om de principes te leren. Er waren ook dringende documenten die hij niet op tijd aan mensen had toegewezen en hij deed heel nonchalant over problemen die andere mensen ter sprake brachten. Broeder Yang zei ook dat hij hem zelden op bijeenkomsten had horen communiceren over zelfreflectie en zelfkennis en het praktiseren van Gods woorden als hij een probleem had, maar dat hij alleen maar doctrines spuide. Hij was een gladde prater, maar hij deed helemaal geen echt werk. Ik dacht bij mezelf: hij moddert maar voort zonder echt werk te doen. Hij zal de waarheid of voorstellen van anderen niet accepteren. Is dat niet de definitie van een valse leider of werker? Als hij deze plicht blijft doen en verantwoordelijk is voor zulk belangrijk werk in Gods huis, kan dat het werk van Gods huis echt schade toebrengen. Daardoor besefte ik hoe ernstig het probleem was en dat ik het de kerkleider meteen moest vertellen. Maar toen dacht ik: als ik dit aangeef en hij uiteindelijk niet wordt vervangen, kan hij het me moeilijk maken of me zelfs ontheffen van mijn plicht. Ik heb drie maanden lang godsdienstoefeningen en zelfreflectie gedaan. Ik doe deze plicht nog niet lang. Als ik van mijn plicht wordt ontheven, krijg ik dan nog een andere kans? Het gezegde luidt: “De spijker die omhoogsteekt, wordt als eerste geslagen.” Laat ik maar niets zeggen. Ik wacht tot iemand anders hem aangeeft en dan val ik diegene bij. Op die manier steek ik mijn nek niet uit.
Ik wilde gewoon voortmodderen met één oog open en één oog gesloten, maar God kijkt in ons hart. Op weg naar huis voelde ik me erg onbehaaglijk. Mijn geweten knaagde aan me. Het voelde alsof de Heilige Geest me een standje gaf. Ik bad tot God en vroeg Hem om me te verlichten, zodat ik mezelf kon kennen. Na mijn gebed dacht ik aan deze woorden van God: “Jullie zeggen allemaal dat jullie aandacht schenken aan Gods last en de getuigenis van de kerk zullen verdedigen, maar wie van jullie heeft werkelijk aandacht geschonken aan Gods last? Vraag jezelf af: ben jij iemand die aandacht heeft geschonken aan Zijn last? Kun je voor Hem rechtvaardigheid uitoefenen? Kun je opstaan en voor mij spreken? Kun je de waarheid standvastig in praktijk brengen? Ben je stoutmoedig genoeg om tegen al Satans daden te vechten? Zou je in staat zijn je emoties aan de kant te zetten en Satan te ontmaskeren omwille van mijn waarheid? Kun je toestaan dat mijn voornemens in jou vervuld worden? Heb je je hart geofferd op het allerbelangrijkste moment? Ben je iemand die mijn wil uitvoert?” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 13). Daar wist ik geen antwoord op. Ik was erg van slag. Ik sprak altijd over Gods wil volgen en het werk van de kerk behartigen, maar als iets de waarheid geweld aandeed en Gods huis schade toebracht, dacht ik alleen aan mijn eigen belangen. Ik wist dat de teamleider slordig was in zijn plicht en geen echt werk deed, dat dat al nadelig was geweest voor het werk van de kerk en dat ik het de kerkleider moest vertellen. Maar ik beschermde mezelf en was bang dat hij wraak zou nemen of dat ik zelfs mijn plicht kon verliezen. Ik deinsde terug op het cruciale moment, kneep een oogje dicht en deed alsof ik van niets wist. Ik behartigde de belangen van Gods huis helemaal niet. Ik was zo egoïstisch en verachtelijk, zonder menselijkheid of verstand.
Toen ik thuiskwam, bad ik zoekend tot God: “Waardoor praktiseerde ik de waarheid niet en behartigde ik het werk van de kerk niet?” Later las ik deze passage uit Gods woorden: “De meeste mensen willen graag de waarheid nastreven en in praktijk brengen, maar vaak is dat slechts een voornemen en een verlangen; ze hebben het leven van de waarheid niet in zich. Wanneer mensen kwade krachten tegenkomen, of kwaadaardige en slechte mensen ontmoeten die slechte dingen doen, of valse leiders en antichristen die de dingen zo doen, dat ze principes overtreden − waardoor het werk van Gods huis verlies lijdt en Gods uitverkorenen geschaad worden – dan verliezen ze bijgevolg de moed om op te staan en zich uit te spreken. Wat betekent het als je geen moed hebt? Betekent het dat je timide of niet welbespraakt bent? Of betekent het dat je geen grondig begrip hebt en daarom het vertrouwen niet hebt om je uit te spreken? Het is geen van beide. Het betekent dat je wordt beheerst door diverse soorten verdorven gezindheden. Een van die gezindheden is sluwheid. Je denkt eerst aan jezelf. Je denkt: wat baat het mij om me uit te spreken? Als ik me ergens over uitspreek dat iemand niet aanstaat, hoe moeten we dan samen verder in de toekomst? Dit is toch een sluwe mentaliteit? Is dit niet het gevolg van een sluwe gezindheid? […] Je satanische, verdorven gezindheid beheerst jou, je mond beweegt onwillekeurig. Zelfs als je oprechte woorden wilt uiten, ben je zowel niet in staat als bang om ze te zeggen. Je bent niet in staat tot zelfs maar een tienduizendste van de dingen die je zou moeten doen, de dingen die je zou moeten zeggen en de verantwoordelijkheid die je zou moeten nemen. Je bent met handen en voeten gebonden aan je satanische, verdorven gezindheid. Jij bent helemaal niet de baas. Je satanische, verdorven gezindheid dicteert je hoe je moet spreken en dus spreek je zo, dicteert je wat te doen, en dus doe je dat. […] Je zoekt de waarheid niet, laat staan dat je die in praktijk brengt, maar toch blijf je bidden, je vastberadenheid ontwikkelen, voornemens maken en eden afleggen. En waar heeft dit allemaal toe geleid? Je bent nog steeds een jaknikker: ‘Ik ga niemand provoceren, ik wil niemand beledigen. Als ik ergens niets mee te maken heb, dan blijf ik er vandaan. Ik zeg niets over dingen die niets met mij van doen hebben en dit geldt zonder uitzondering. Als iets mijn belangen, mijn trots of mijn zelfrespect schaadt, dan besteed ik er nog steeds geen aandacht aan en benader ik het omzichtig, ik moet niet overhaast handelen. Ik moet niet met mijn hoofd boven het maaiveld uitsteken, zo stom ben ik niet!’ Je wordt geheel beheerst door je verdorven gezindheden van slechtheid, sluwheid, hardheid en een afschuw van de waarheid. Ze houden je in een ijzeren greep en zijn steeds moeilijker te dragen geworden voor jou dan de Gouden Hoepel die de Apenkoning droeg. Als je leven door een verdorven gezindheid wordt beheerst is dat zo vermoeiend en ondraaglijk” (‘Alleen zij die de waarheid in praktijk zijn godvrezend’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Gods woorden openbaarden vlijmscherp mijn sluwheid en kwaadaardige satanische gezindheid. Toen ik voor het eerst begon over het tekort aan teamleden en zag dat de teamleider onverstoord bleef en geen verantwoordelijkheid nam, wist ik dat dat het werk van de kerk zou beïnvloeden. Maar ik durfde verder niets te zeggen uit angst dat hij zou zeggen dat ik over de schreef ging. Later zag ik dat hij zonder principes mensen omwisselde, het ene gat met het andere vulde en ons werk schade toebracht. Ik zei er nauwelijks iets over, maar ik verbloemde het. Ik wist dat het niets had opgeleverd, maar ik durfde hem niet te behandelen of te ontmaskeren. Toen broeder Yang me meer over hem vertelde, wist ik zeker dat hij geen praktisch werk deed en de waarheid dat hij een valse leider was, niet zou accepteren en ik hem meteen moest aangeven bij de kerkleider. Maar ik was nog bang dat hij me mijn plicht zou afnemen, dus ik vluchtte er weer voor weg om mijn eigen positie en vooruitzichten te beschermen. Wat was ik egoïstisch en sluw. Telkens als ik een van zijn problemen zag durfde ik hem niet aan de kaak te stellen of een kerkleider te waarschuwen. Daardoor werd het werk van Gods huis verstoord. Ik had geleefd volgens giftige satanische ideeën als ‘Ieder voor zich en God voor ons allen’, ‘De spijker die omhoogsteekt, wordt als eerste geslagen’, ‘Macht rechtvaardigt alles’ en ‘De districtsfunctionaris kan mensen niet zo commanderen als de plaatselijke’. Mijn standpunt was heel absurd en ik werd steeds zelfzuchtiger en sluwer. Ik was op mijn hoede en liep op mijn tenen bij alles wat ik deed. Ik beschermde continu mijn eigen belangen en was bang dat ik de schuld zou krijgen van eventuele problemen. Ik kon het idee dat ik geen raad meer wist niet verdragen. Het was zo moeilijk om een waar woord te zeggen en te vertellen wat er echt aan de hand was. Ik had niet het lef om een valse leider aan te geven en te ontmaskeren. Ik was stevig in de greep van deze satanische gezindheden en giftige ideeën, zowel fysiek als mentaal. Ik kon de waarheid niet zeggen en had geen rechtvaardigheid. Het was zo’n laffe manier om te leven. Ik voelde echt hoe absurd die giftige satanische ideeën zijn, en doordat ik ernaar leefde, ging alles wat ik deed in tegen de waarheid en God. Ik had totaal geen menselijke gelijkenis.
Toen kwam de tijd dat de kerk haar werkregelingen bekendmaakte. Er werd opnieuw gezegd dat we boosdoeners en antichristen, of valse leiders en werkers die geen praktisch werk deden, moesten aangeven om de belangen van Gods huis te beschermen. Dat is de verantwoordelijkheid van elke uitverkorene van God. Ik voelde me vreselijk toen ik deze vereisten van Gods huis te horen kreeg. Ik wist heel goed dat we een valse leider in ons team hadden, maar ik had hem niet durven aangeven. Hoe kon ik een van Gods uitverkorenen zijn? Ik zocht naar woorden van God die pasten bij mijn gesteldheid en vond dit: “Wat is de houding die mensen zouden moeten hebben wat betreft hoe ze een leider of een werker moeten behandelen? Als het goed is wat hij doet, kun je hem gehoorzamen. Als het niet goed is wat hij doet, kun je hem ontmaskeren en zelfs bestrijden en een andere mening naar voren brengen. Als hij niet in staat is praktisch werk te verrichten en het blijkt dat hij een valse leider is, of een valse werker, of een antichrist, dan kun je weigeren zijn leiderschap te accepteren en ook kun je hem aangeven en ontmaskeren. Sommigen van de uitverkorenen van God begrijpen echter de waarheid niet en zijn bijzonder laf en durven niets te doen. Ze zeggen: ‘Als de leider me eruit gooit, is het met me gedaan. Als hij iedereen mij laat ontmaskeren en verlaten, dan kan ik niet meer in God geloven. Als ik de kerk verlaat, wil God mij niet en redt Hij mij niet. De kerk vertegenwoordigt God!’ Hebben deze denkwijzen geen invloed op de houding van zo iemand ten opzichte van die dingen? Zou het echt waar kunnen zijn dat, als de leider jou verbant, jij niet meer gered kunt worden? Hangt de kwestie van jouw redding af van de houding van jouw leider tegenover jou? Waarom hebben zoveel mensen zo’n mate van angst? Als je het niet hogerop durft te melden zodra iemand die een valse leider of een antichrist is jou bedreigt, en je zelfs garandeert dat je vanaf dat moment het met de leider eens zal zijn, is het dan niet met je gedaan? Is dit het soort mens dat de waarheid nastreeft? Niet alleen durf je dergelijk kwaadaardig gedrag dat door satanische antichristen wordt vertoond niet aan het licht te stellen, maar gehoorzaam je hun juist en neem je hun woorden aan als de waarheid, waaraan je je onderwerpt. Is dat niet het toppunt van stupiditeit?” (‘Voor leiders en werkers is een pad kiezen van het grootste belang (1)’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Toen ik deze woorden van God las, was ik opgelucht. Ik had de teamleider vooral niet durven aangeven uit angst dat hij het me moeilijk zou maken als ik hem beledigde of dat ik zelfs mijn plicht zou verliezen. Het was alsof ik dacht dat hij mijn plicht of mijn lot kon bepalen. Het was zo’n absurde manier om het te zien. Of ik zou worden ontslagen en wat mijn lot was, lag in Gods handen. Geen mens had het laatste woord. Valse leiders en antichristen bepalen dat niet. Gods huis is niet als de wereld. Hier heersen waarheid en rechtvaardigheid. Valse leiders en antichristen kunnen geen vaste voet krijgen in Gods huis. Ze kunnen een tijdje macht verwerven, maar uiteindelijk zullen ze worden ontmaskerd en geëlimineerd. De kerk had in het verleden heel wat valse leiders en antichristen ontslagen en geëlimineerd. Dat zag ik heel duidelijk, maar toen er een verscheen in mijn omgeving en ik hem moest aangeven om de belangen van Gods huis te beschermen, schrok ik ervoor terug, en was ik liever Satans kleine lakei. Ik was heel zwak en laf. Ik begreep Gods rechtvaardige gezindheid niet en zag echt niet dat Hij alles beheerst en ziet. Ik was bang om een mens te beledigen, maar niet om God te beledigen. Was er wel plaats voor God in mijn hart?
Ik las daarna nog een passage uit Gods woorden: “Als er binnen een kerk niemand is die de waarheid wil beoefenen en niemand die standvastig kan staan in zijn getuigenis voor God, dan moet die kerk volledig geïsoleerd worden en moeten de banden ervan met andere kerken doorgesneden worden. Dit noemen we ‘het begraven van de dood’; dit is wat het inhoudt om Satan te verstoten. Als er in een kerk meerdere plaatselijke pestkoppen zijn, en deze gevolgd worden door ‘vliegjes’ die totaal geen onderscheidingsvermogen hebben, en als de gemeenteleden, zelfs als ze de waarheid hebben gezien, nog altijd de greep en manipulatie van deze pestkoppen niet kunnen afwijzen, dan zullen al deze dwazen uiteindelijk worden geëlimineerd. Deze vliegjes hebben misschien niets vreselijks gedaan, maar zij zijn nóg bedrieglijker, nóg gladder en ongrijpbaarder, en iedereen die zo is, zal worden geëlimineerd. Er zal er niet één overblijven! Zij die aan Satan toebehoren, zullen aan Satan worden teruggegeven, terwijl zij die aan God toebehoren, beslist op zoek zullen gaan naar de waarheid; dit wordt bepaald door hun natuur. Laat al degenen die Satan volgen vergaan! Aan zulke mensen zal geen medelijden getoond worden. Laat degenen die de waarheid zoeken voorzien worden, en mogen zij zo veel genoegen scheppen in Gods woorden als hun hart begeert. God is rechtvaardig; Hij zou niemand voortrekken. Als je een duivel bent, dan ben je niet in staat de waarheid te beoefenen; als je iemand bent die de waarheid zoekt, dan is het zeker dat je niet gevangengenomen zult worden door Satan. Dit lijdt geen enkele twijfel” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Een waarschuwing aan hen die de waarheid niet beoefenen). Toen ik Zijn woorden las, kon ik Gods heilige, rechtvaardige, onbeledigbare gezindheid echt voelen. Hij zal niet dulden dat valse leiders en antichristen het werk van Zijn huis verstoren en Zijn uitverkorenen schade berokkenen. Ook haat Hij hen die de waarheid niet praktiseren, en de belangen van Gods huis niet beschermen als die mensen verschijnen. Als ze geen berouw krijgen, zullen ze ook allemaal worden geëlimineerd en gestraft. Ik dacht terug aan toen ik wist dat de teamleider een valse leider was, maar ik niet de waarheid praktiseerde, noch de moed had om hem aan te geven. Het was allemaal uit eigenbelang. Ik boog keer op keer voor Satan, stond aan zijn kant en duldde en beschermde die valse leider ten koste van het werk van Gods huis. Ik was medeplichtig aan het kwaad dat hij deed. Ik genoot van de waarheid die God schenkt en at en dronk aan Zijn tafel. Maar op het kritieke moment dat Satan chaos teweegbracht in Gods huis, kon ik de belangen van Gods huis niet beschermen. In plaats daarvan beet ik de hand die me voedde en hielp ik een vijand. Dat was verraad jegens God en het beledigde ernstig Zijn gezindheid. Toen ik dacht aan deze woorden van God: “Laat al degenen die Satan volgen vergaan!” werd ik erg bang. Ik wist dat als ik geen berouw kreeg, ik zeker samen met de valse leider door God zou worden geëlimineerd. Ik zag de natuur en de ernstige consequenties van het niet aangeven van een valse leider en haatte mezelf echt omdat ik zo egoïstisch en verachtelijk was. Ik had de belangen van Gods huis helemaal niet beschermd. Ik had totaal geen menselijkheid. Toen kwam ik voor God in gebed: “O, God. Ik ben zo egoïstisch en onbetrouwbaar. Ik zag een valse leider in de kerk, maar ik heb hem nooit aangegeven of ontmaskerd. Ik beschermde en duldde hem, en gedroeg me als Satans dienares om mijn eigen belangen te beschermen. Ik verdien straf. God, ik zal nooit meer zoiets doen. Ik wil berouw tonen. Geef me kracht, zodat ik de waarheid kan praktiseren, die valse leider kan aangeven en ontmaskeren en het werk van de kerk kan behartigen.”
De volgende dag las ik tijdens mijn godsdienstoefening deze woorden van God: “Je moet leren hoe je je gedachten en ideeën moet analyseren. Alle dingen die je doet die verkeerd zijn en al je gedrag dat God niet behaagt, zou je onmiddellijk moeten kunnen terugdraaien en rechtzetten. Wat is het doel om ze recht te zetten? Dat is de waarheid te aanvaarden en aan te nemen en ondertussen de dingen in jou die aan Satan toebehoren te verwerpen en te vervangen door de waarheid. Vroeger vertrouwde je op je verdorven gezindheden, zoals sluwheid en onoprechtheid, maar nu niet meer. Als je nu iets doet, vertrouw je op houdingen, gesteldheden en gezindheden die eerlijk, puur en open zijn. […] Als de waarheid eenmaal je leven is geworden zul je, als je ziet dat iemand God belastert, Hem geen eerbied betoont, slechts plichtmatig en voor de vorm zijn plicht vervult, of belemmeringen en verstoringen veroorzaakt voor het werk van Gods huis, in staat zijn dit te benaderen met de waarheidsprincipes door te onderscheiden wat onderscheiden moet worden en aan het licht brengen wat aan het licht gebracht moet worden” (‘Alleen zij die de waarheid in praktijk zijn godvrezend’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Gods woorden lieten me zien dat geloof in de basis bestaat uit een eerlijk hart hebben, de waarheid praktiseren, de belangen van Gods huis beschermen en principieel handelen. Zo kunnen we God vreugde geven. Ik wist dat ik de waarheid moest praktiseren en op grond van de principes onze teamleider moest aangeven. En dus schreef ik alles wat hij had gedaan nauwkeurig en gedetailleerd op, en gaf het aan de kerkleider. Nadat hij alles had geverifieerd, bevestigde de kerkleider dat hij zijn plicht nonchalant had gedaan en geen echt werk had gedaan. Hij was inderdaad een valse leider en werd van zijn plicht ontheven. Het gaf me een gevoel van kalmte toen me dat werd verteld. Die ervaring leerde me hoe rechtvaardig God is, en dat Christus en de waarheid heersen in Zijn huis. Hoe hoog iemands positie ook is, of hoeveel ervaring hij ook heeft, hij moet zich onderwerpen aan de waarheid en Gods woorden. Wie de waarheid niet praktiseert, zal niet standvastig kunnen zijn in Gods huis en zal uiteindelijk worden geëlimineerd. Alleen een eerlijk mens zijn, Gods woorden praktiseren en principieel handelen beantwoorden aan Gods wil en krijgen Zijn instemming. Dat heb ik geleerd van mijn ervaring toen ik iemand aangaf.