86. Dag na dag in een gevangenis van de CCP

Door Yang Yi, China

Ik ben een christen van De Kerk van Almachtige God en volg Almachtige God al meer dan tien jaar. Een van de dingen van deze tijd die ik nooit zal vergeten, is mijn vreselijke beproeving toen de CCP-politie me tien jaar geleden arresteerde. Al werd ik toen gefolterd en vertrapt door kwade demonen en bevond ik me meermaals op het randje van de dood, Almachtige God gebruikte Zijn machtige hand om me te begeleiden en te beschermen, me weer tot leven te brengen en me weer in veiligheid te brengen … Hierdoor heb ik werkelijk de transcendentie en grootsheid van Gods levenskracht ervaren, en de kostbare rijkdom gewonnen van het leven dat God me heeft geschonken.

Het was 23 januari 2004 (de tweede dag van het Chinese Nieuwjaar). Ik moest op pad om een zuster van de kerk te bezoeken, want ze zat in de problemen en had dringend hulp nodig. Omdat ze ver weg woonde, moest ik vroeg opstaan om een taxi te nemen en nog dezelfde dag terug te kunnen komen. Ik verliet mijn huis toen het net licht begon te worden. Er was bijna niemand op straat, alleen de werkers die afval aan het opruimen waren. Naarstig zocht ik naar een taxi, maar er was er geen een in de buurt. Ik ging naar een taxistandplaats om te wachten. Toen ik een taxi zag aankomen, stapte ik de straat op om deze te laten stoppen. Het bleek echter een auto van het Bureau voor Milieubescherming te zijn. Ze vroegen me waarom ik hen had gestopt. “Het spijt me, ik heb me vergist, ik dacht dat u een taxi was”, zei ik. “We denken dat je illegale posters aan het ophangen was”, antwoordden ze. “Hebt u me dat zien doen?” vroeg ik. “Waar zijn de posters die ik aan het ophangen was?” Zonder me de kans te geven om mezelf te verdedigen, snelden de drie naar voren en doorzochten ruw mijn tas. Ze gingen alles in de tas na: een kopie van een preek, een notitieblok, een portemonnee, een mobiele telefoon, een pager die ik niet langer gebruikte enzovoorts. Vervolgens bekeken ze de kopie van de preek en het notitieblok aandachtiger. Toen ze zagen dat er geen posters in mijn tas zaten, hielden ze de kopie van de preek omhoog en zeiden ze: “Je hebt misschien geen illegale posters opgehangen, maar je gelooft in Almachtige God.” Daarop belden ze de Afdeling Religie van de Nationale Veiligheidsbrigade. Niet lang daarna kwamen er vier mensen van de Nationale Veiligheidsbrigade aan. Zodra ze de spullen in mijn tas zagen, wisten ze dat ik in Almachtige God geloofde. Zonder me de kans te geven iets te zeggen, duwden ze me in hun auto en deden ze de deur op slot, zodat ik niet kon wegrennen.

Toen we bij het Bureau voor Volksveiligheid aankwamen, voerde de politie me een kamer binnen. Een van de agenten was dingen aan het proberen met mijn pager en mobiele telefoon, op zoek naar aanwijzingen. Hij deed de telefoon aan, maar die had niet veel batterij over. Vervolgens was de batterij helemaal leeg. Hoe hij het ook probeerde, hij kreeg de telefoon niet meer aan. Bezorgd stond hij daar met de telefoon in zijn hand. Ook ik was verbaasd. Die ochtend nog had ik de telefoon opgeladen. Hoe kon de batterij dan leeg zijn? Opeens begreep ik dat God hier op wonderbare wijze voor had gezorgd, zodat de politie geen informatie zou vinden over de andere broeders en zusters. Ook begreep ik de woorden die God heeft gesproken: “Of je dit nu gelooft of niet, alle dingen, of ze nu levend of dood zijn, zullen verplaatsen, veranderen, vernieuwen en verdwijnen in overeenstemming met Gods gedachten. Zo regeert God over alle dingen(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, God is de bron van het leven van de mens). Alle dingen en alle gebeurtenissen liggen waarlijk in Gods handen. Of ze levend of dood zijn, alle dingen ondergaan verandering in overeenstemming met Gods gedachten. Op dat moment kreeg ik werkelijk inzicht in hoe God soeverein is over alle dingen en alle dingen orkestreert. Sterker nog, ik won het vertrouwen dat ik nodig had om het aanstaande verhoor met Gods hulp aan te kunnen. De agent wees op de dingen in de tas en zei beschuldigend: “Hieruit blijkt dat je duidelijk geen gewoon kerklid bent. Je moet wel een van de hogere leiders zijn, een belangrijk iemand, want lagere leiders hebben geen pagers of mobiele telefoons. Klopt dat?” “Ik begrijp niet waar u het over hebt”, antwoordde ik. “Je doet alsof je me niet begrijpt!” tierde hij. Hij beval me om te hurken en van wal te steken. Omdat ik er niet op inging, kwamen ze om me heen staan en begonnen ze me te slaan en te schoppen, alsof ze me wilden vermoorden. Mijn gezicht was bebloed en opgezwollen, en mijn hele lichaam deed ondraaglijk veel pijn. Ik stortte op de vloer neer. Ik was woedend. Ik wilde in redelijkheid met hen praten, mijn zaak bepleiten: wat heb ik verkeerd gedaan? Waarom hebben jullie me zo geslagen? Maar het was niet mogelijk om in redelijkheid met hen te praten, want de CCP-overheid praat niet in redelijkheid. Ik was verward, maar wilde niet toegeven onder hun afranselingen. Net toen ik me geen raad meer wist, bedacht ik plotseling dat, aangezien deze kwaadaardige agenten van de CCP-overheid zo absurd handelden, aangezien ze me geen redelijke woorden lieten uiten, ik niets tegen hen hoefde te zeggen. Het was beter als ik zweeg. Zo zouden ze niets aan me hebben. Vanaf het moment dat ik dit bedacht, schonk ik totaal geen aandacht meer aan wat ze zeiden. Omdat deze aanpak geen uitwerking op me had, raakten de agenten uitzinnig en werden ze nog barbaarser: ze probeerden met foltering een bekentenis uit me te krijgen. Ze boeiden me aan een metalen stoel die op de vloer vastgeschroefd was. In mijn positie kon ik niet hurken of staan. Een van hen plaatste mijn ongeboeide hand op de stoel en sloeg erop met een schoen. Hij stopte pas toen de rug van mijn hand bont en blauw was. Ondertussen stampte een ander met zijn leren schoenen op mijn voeten. Hij draaide met zijn schoenen op mijn tenen om die te vermorzelen. Het bezorgde me een ongelooflijke, flitsende pijn die direct naar mijn hart trok. Vervolgens pakten zes of zeven agenten me om de beurt aan. Een van hen richtte zich op mijn gewrichten en kneep er zo hard in dat ik een maand later mijn arm nog altijd niet kon buigen. Een ander greep mijn haar vast en schudde mijn hoofd heen en weer; toen trok hij het naar achteren, zodat ik omhoogkeek. “Kijk naar de lucht en probeer daar maar een God te vinden!” zei hij vals. Ze gingen door tot het nacht werd. Omdat ze geen woord uit me kregen en omdat het op dat moment het Chinese Nieuwjaar was, stuurden ze me rechtstreeks naar het detentiecentrum.

Toen ik bij het detentiecentrum aankwam, beval een bewaker een vrouwelijke gevangene om al mijn kleren uit te trekken en die in de vuilnisbak te gooien. Ik moest een smerig, stinkend gevangenisuniform aantrekken. De bewakers stopten me in een cel en logen tegen de andere gevangenen: “Ze heeft alles op alles gezet om de gezinnen van andere mensen kapot te maken. Ze heeft heel wat gezinnen verwoest. Ze is een leugenaar. Ze misleidt eerlijke mensen en verstoort de openbare orde …” Omdat de bewakers hen op die manier misleidden, zeiden alle andere gevangenen dat ik er te makkelijk vanaf kwam en dat voor iemand die zo slecht was als ik alleen het vuurpeloton gepast was! Het maakte me ziedend om dit te horen, maar er was niets wat ik kon doen. Mijn pogingen tot verzet waren nutteloos geweest en hadden alleen maar tot meer foltering en barbaarsheid geleid. De gevangenen in het detentiecentrum moesten elke dag de regels opzeggen: “Biecht je misdaden op en gehoorzaam de wet. Anderen aansporen om misdaden te plegen is niet toegestaan. Bendes vormen is niet toegestaan. Vechten is niet toegestaan. Anderen treiteren of beledigen is niet toegestaan. Anderen valselijk beschuldigen is niet toegestaan. Eten of bezittingen van anderen afpakken is niet toegestaan. Anderen ertussen nemen is niet toegestaan. Treiteraars in de gevangenis zullen hard aangepakt worden. Enige overtreding van de regels dient onmiddellijk gemeld te worden aan de inrichtingswerkers of bewaarders. Je mag geen feiten verbergen. Je mag niet proberen gevangenen die de regels hebben overtreden te beschermen. De gevangenisregels moeten op humane wijze ten uitvoer worden gebracht. …” In werkelijkheid spoorden de bewakers de andere gevangenen aan om me te treiteren. Elke dag stonden ze het hun toe om me ertussen te nemen. Bij acht of negen graden onder nul doorweekten ze mijn schoenen; ze goten stiekem water in mijn eten; ’s avonds als ik sliep, doorweekten ze mijn met katoen gevoerde jack; ze dwongen me om naast het toilet te slapen, en ’s nachts trokken ze vaak mijn deken van me af en trokken ze aan mijn haar om me wakker te houden; ze pikten mijn gestoomde broodjes af; ze dwongen me om het toilet schoon te maken; ze dwongen hun overgebleven medicijnen in mijn mond, en ze lieten me niet naar het toilet gaan … Als ik iets niet deed wat ze me opdroegen, kwamen ze allemaal tegelijk op me af en sloegen ze me. Op zulke momenten haastten de inrichtingswerkers of bewaarders zich vaak uit het zicht, of deden ze alsof ze niets hadden gezien; soms verschuilden ze zich zelfs op een afstandje om te kijken. Als de gevangenen me een paar dagen lang niet kwelden, zouden de inrichtingswerkers ze ertoe aanzetten me te slaan. De meedogenloze kwelling door de bewakers vervulde me van haat voor hen. Als ik dit niet met eigen ogen had gezien en niet persoonlijk had meegemaakt, had ik nooit geloofd dat de CCP-overheid, die naar verluidt zo welwillend en moreel is, zo duister, beangstigend en afschuwelijk kon zijn; ik had nooit haar ware gezicht gezien, een gezicht dat bedrieglijk en huichelachtig is. Al haar uitspraken over “het volk dienen; naar een beschaafde, harmonieuze samenleving toewerken” – dat zijn leugens om mensen te misleiden en zand in de ogen te strooien; ze zijn een middel, een list, waarmee de overheid zich tooit en lof oogst die ze niet verdient. Op dat moment dacht ik aan de woorden van God: “Het is dan ook niet verwonderlijk dat de vleesgeworden God volslagen verborgen blijft: hoe zou de koning van de duivels die mensen, zonder maar met een oog te knipperen, vermoordt, in een duistere samenleving zoals deze, waar de demonen meedogenloos en onmenselijk zijn, het bestaan van een God kunnen tolereren die liefdevol, vriendelijk en tevens heilig is? Hoe zou hij de komst van God kunnen verwelkomen en toejuichen? Deze lakeien! Zij betalen vriendelijkheid terug met haat, zij verachten God al heel lang, zij doen God kwaad, zij zijn beestachtig tot in het extreme, zij hebben geen greintje achting voor God, zij plunderen en roven, hun geweten is helemaal zoek, zij zijn onverenigbaar met welke vorm van geweten dan ook, en zij verleiden de onschuldigen tot gevoelloosheid. Voorvaderen van de alouden? Geliefde leiders? Zij keren zich allemaal tegen God! Hun bemoeienis heeft alles onder de hemel in een toestand van duisternis en chaos achtergelaten! Godsdienstvrijheid? De wettelijke rechten en belangen van burgers? Die zijn allemaal trucjes om zonde te bedekken!(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Werk en intrede (8)). Om me te dwingen om God te ontkennen en te verraden, haalde de CCP alles uit de kast om me te folteren en te slopen, zonder door te hebben dat hoe meer ze me folterde, hoe duidelijker ik haar duivelse gelaat zag, en hoe meer ik haar verafschuwde en verwierp vanuit het diepste van mijn hart, terwijl ik werkelijk smachtte naar God en op God vertrouwde. Ik was vastberadener in het volgen van God.

Omdat ze me er niet toe konden brengen ook maar iets te zeggen van wat ze wilden horen, zetten ze alles op alles, met mankracht, middelen en geld, om bewijs van me te krijgen dat ik in God geloofde. Na drie maanden hadden al hun drukke pogingen niets opgeleverd. Uiteindelijk speelden ze hun troefkaart: ze vonden een meester-verhoorder. Men zei dat iedereen die naar hem werd gebracht, werd onderworpen aan zijn drie vormen van foltering en dat niemand er ooit in was geslaagd om niet te bekennen. Op een dag kwamen er vier agenten naar me toe. Ze zeiden: “Vandaag nemen we je mee naar een nieuwe woonplek.” Ze duwden me in een busje voor gevangenentransport, boeiden mijn handen achter mijn rug en trokken een kap over mijn hoofd. Ik wist niet hoe ze me wilden martelen, dus ik was een beetje nerveus. Op dat moment dacht ik aan de woorden van de Heer, “Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij, zal het behouden(Matteüs 16:25). De woorden van de Heer gaven me geloof en kracht. Als we willen geloven in God en Hem willen volgen in de spookstad van China, moeten we de moed hebben om ons leven op te offeren. Ik was bereid voor God te sterven. Toen ik in het busje zat, ving ik toevallig een verrassend gesprek op tussen de agenten. Het leek erop dat ze me ergens anders heen brachten om verhoord te worden. Ah! Ik zou dus niet worden geëxecuteerd, terwijl ik had me voorbereid op een dood als martelaar voor God! Net toen ik dit dacht, trok een van de agenten om een onbekende reden de koorden van de kap over mijn hoofd strakker aan. Al gauw begon ik me ongemakkelijk te voelen en het voelde alsof ik stikte. Ik vroeg me af of ze me echt gingen doodmartelen. Toen bedacht ik dat de discipelen van Jezus zichzelf hadden opgeofferd om het evangelie te verspreiden. Ik zou geen lafaard zijn. Al moest ik sterven, ik zou hen niet smeken om de kap losser te maken, en gewonnen geven zou ik me al helemaal niet. Maar ik had mezelf niet onder controle: ik viel flauw en zonk op de agenten neer. De agenten, die zagen wat er aan de hand was, deden vlug de kap losser. Ik begon te schuimbekken en vervolgens aanhoudend over te geven. Het voelde alsof ik mijn ingewanden zou uitbraken. Ik was duizelig, mijn hoofd voelde leeg en ik kon mijn ogen niet open krijgen. Er was geen greintje kracht in mijn lichaam, alsof ik verlamd was geraakt. Het voelde alsof er iets kleverigs in mijn mond zat wat ik er niet uit kon krijgen. Ik was altijd zwak van gezondheid geweest, en na zo te zijn mishandeld, voelde ik dat het niet goed was, dat ik op enig moment zou kunnen stoppen met ademen. In deze pijn bad ik tot God: “O, God! Of ik nu leef of sterf, ik ben bereid u te gehoorzamen. Ik vraag u om mijn hart te beschermen, zodat ik me kan onderwerpen aan alles wat u orkestreert en regelt.” Na enige tijd kwam het busje bij een hotel aan. Mijn hele lichaam voelde zwak en ik kon mijn ogen niet openen. Ik werd naar een hermetisch gesloten kamer gedragen. Het enige wat ik hoorde, was het geluid van een heleboel handlangers van de CCP-overheid die om me heen stonden en over me overlegden. Ze zeiden dat ik hen deed denken aan Liu Hulan. “Wat een openbaring, hoe indrukwekkend!” zeiden ze. “Ze is nog taaier dan Liu Hulan was!” Toen ik dat hoorde, welde er enorme vreugde in mijn hart op. Ik begreep dat een overwinning over Satan gegarandeerd was als ik steunde op het geloof en vertrouwde op God; dat Satan zich onder Gods voeten bevond! Ik dankte en loofde God. Op dat moment vergat ik de pijn. Het verheerlijken van God gaf me grote voldoening. Niet lang daarna arriveerde de ‘ondervragingsdeskundige’ over wie de politie had gesproken. Zodra hij binnenkwam, riep hij: “Waar is die stomme trut? Laat me eens zien!” Hij ging voor me staan en greep me vast. Nadat hij me tientallen keren in het gezicht had geslagen, gaf hij me meerdere harde vuistslagen tegen de borst en rug. Toen trok hij een van zijn leren schoenen uit en sloeg me ermee in het gezicht. Nadat ik zo door hem was geslagen, verdween het gevoel dat er iets in mijn mond of maag zat wat ik er niet uit kon krijgen. Ik voelde me niet langer zo verdwaasd en was in staat mijn ogen te openen. Geleidelijk aan kwam er weer gevoel in mijn armen en benen en herwon mijn lichaam weer wat kracht. Nu greep hij ruw mijn schouders en duwde hij me naar achteren tegen de muur. Hij beval me naar hem te kijken en zijn vragen te beantwoorden. Het maakte hem woedend dat ik geen acht op hem sloeg. Hij probeerde me een reactie te ontlokken door God te verguizen en te belasteren. Hij gebruikte de meest verachtelijke, verwerpelijke methodes om me op te jutten en zei dreigend: “Ik kwel je expres met dingen die je vlees en je ziel niet kunnen verdragen. Ik laat je pijn lijden die geen normale persoon zou kunnen verdragen. Je zult wensen dat je dood was. Uiteindelijk zul je me smeken om je vrij te laten en dan zul je redelijke dingen zeggen; dan zul je zeggen dat je lot niet in Gods handen ligt, maar in de mijne. Als ik wil dat je sterft, zal dat onmiddellijk gebeuren. Als ik wil dat je blijft leven, blijf je leven, en welke narigheden ik ook wil dat je ondergaat, die zul je ondergaan. Jouw Almachtige God kan je niet redden. Je zult alleen in leven blijven als je ons smeekt om je te redden.” Nu ik oog in oog stond met deze verachtelijke, schaamteloze, verwerpelijke ploerten, deze wilde beesten, deze boze demonen, wilde ik het echt tegen hen opnemen. Alle dingen in de hemel en op aarde zijn door God geschapen en worden door Hem bestuurd, dacht ik. Ook mijn lot hangt af van Gods soevereiniteit en regelingen. God is de Arbiter van leven en dood; denk jij dat ik zal sterven alleen maar omdat jij dat wilt? Op dat moment vulde mijn hart zich met woede. Alle verfoeilijke dingen die de agenten me hadden aangedaan en alle godslasterlijke, God-weerstaande dingen die ze die dag hadden gezegd waren een duidelijke onthulling van hun demonische wezen als haters van de waarheid en weerstanders van God. Dit zou het bewijs vormen dat nodig was voor hun veroordeling, bestraffing en vernietiging door God.

Mijn weigering om te bekennen had de reputatie van de vermeende deskundige bepaald geen goed gedaan. Woedend draaide hij mijn ene arm achter mijn rug en trok de andere over mijn schouder. Vervolgens boeide hij mijn handen strak samen. Minder dan een half uur later rolden er grote zweetdruppels over mijn gezicht. Ze vielen in mijn ogen, zodat ik die niet open kon houden. Omdat ik nog steeds geen antwoord gaf op zijn vragen, smeet hij me tegen de grond en hees hij me omhoog aan de handboeien achter mijn rug. Onmiddellijk trok er een scheurende pijn door mijn armen, alsof ze gebroken waren. Het deed zo veel pijn dat ik nauwelijks kon ademen. Nu wierp hij me tegen de muur en liet me ertegenaan staan. Het zweet maakte mijn zicht troebel. Door de intense pijn was er zweet uitgebroken over mijn hele lichaam. Zelfs mijn schoenen waren doorweekt. Ik had altijd al een zwak gestel gehad en nu stortte ik neer. Ik kon alleen maar hijgen met open mond. De demon stond naast me te kijken. Ik weet niet wat hij zag. Misschien was hij bang de schuld te krijgen van mijn dood, maar hij greep snel een handvol zakdoekjes om mijn zweet af te vegen en gaf me water te drinken uit een beker. Dit deed hij ongeveer om het halve uur. Ik weet niet hoe ik er op dat moment uitzag. Het moet schrikbarend zijn geweest, want ik kon alleen maar hijgen met open mond en leek niet meer in staat om door mijn neus te ademen. Mijn lippen waren droog en gespleten, en alleen maar ademen kostte me al mijn kracht. Opnieuw voelde het alsof de dood nabij was. Misschien zou ik deze keer werkelijk sterven. Maar op dat moment dacht ik aan Lucas, een van Jezus’ discipelen, en hoe hij zijn dood door ophanging onderging. In mijn hart herwon ik spontaan mijn kracht en herhaalde ik telkens om mezelf eraan te herinneren: Lucas stierf door ophanging. Ook ik moet Lucas zijn, ik moet Lucas zijn, ik moet Lucas zijn … Gewillig gehoorzaam ik Gods orkestraties en regelingen, en zoals Lukas wil ik God trouw zijn tot de dood. Net toen de pijn ondraaglijk werd en ik de dood nabij was, hoorde ik plotseling een van de agenten zeggen dat meerdere broeders en zusters die in Almachtige God geloofde, waren gearresteerd. In mijn hart was ik geschokt: nog meer broeders en zusters zouden nu worden gefolterd. Zonder twijfel zou de politie vooral de broeders hard aanpakken. Mijn hart was vol onrust. Ik bleef in stilte voor hen bidden. Misschien had de Heilige Geest me aangeraakt; hoe meer ik bad, hoe geïnspireerder ik was. Onbewust vergat ik mijn pijn. Ik wist heel goed dat dit de wijze regelingen van God waren; God hield rekening met mijn zwakte en loodste me door mijn pijnlijkste momenten heen. Die nacht interesseerde het me niet meer hoe de kwaadaardige politie me behandelde. Hun vragen sloeg ik volledig in de wind. Het gevolg was dat de agenten me bruut in het gezicht sloegen met hun vuisten. Het haar bij mijn slapen wonden ze rond hun vingers; vervolgens draaiden ze er hard aan. Ze draaiden aan mijn oren tot die opgezwollen waren, mijn gezicht was onherkenbaar, mijn zitvlak en dijen sloegen ze met een stuk hout tot de huid vol blauwe plekken zat en opengespleten was. Ook mijn tenen sloegen ze met het hout tot de tenen bont en blauw zagen. Zes uur lang hingen ze me op aan handboeien. Toen ze de boeien losmaakten, was de huid onder mijn linkerduim er volledig afgewreven. Er zat nog maar een dun laagje over het bot heen. Door de boeien waren ook mijn polsen bedekt met gele blaren. Het bleek onmogelijk om me de boeien opnieuw om te doen. Op dat moment liep er een belangrijk uitziende vrouwelijke agent naar binnen. Ze bekeek me van top tot teen en zei tegen de agenten: “Deze kun je niet meer afranselen. Ze ziet eruit alsof ze op elk moment dood kan gaan.” De politie sloot me op in een van de hotelkamers. De gordijnen zaten rond de klok potdicht. Er werd een bewaker bij de deur gepost en niemand van het personeel mocht binnenkomen. Ook mocht niemand zien hoe ze me in de kamer martelden en toetakelden. Om beurten ondervroegen ze me, zonder enige pauze. Vijf dagen en nachten hielden ze me uit mijn slaap, mocht ik niet zitten of hurken en kreeg ik niet genoeg te eten. Ik mocht alleen staand tegen de muur leunen. Op een dag kwam er een functionaris binnen om me te verhoren. Omdat ik hem negeerde, werd hij razend en trapte hij me zo hard dat ik onder de tafel terechtkwam. Hij trok me er weer onder vandaan en sloeg me, waardoor er bloed uit mijn mondhoek vloeide. Snel sloot hij de deur, zodat er niemand binnen zou komen en zijn bruutheid niet zou worden opgemerkt. Hij scheurde een handvol doekjes af en veegde mijn bloed weg. Met water spoelde hij het bloed van mijn gezicht en van de vloer. Ik liet expres wat bloed op mijn witte trui zitten. Maar toen ik terugkeerde naar het detentiecentrum, vertelde de politie aan de andere gevangenen dat het bloed op mijn kleding kwam van toen ik in het psychiatrisch ziekenhuis ontoerekeningsvatbaar was verklaard. Ze zeiden dat ik daar de afgelopen dagen was geweest. Mijn verwondingen en het bloed op mijn lichaam waren veroorzaakt door de patiënten; de politie zelf had me niet aangeraakt … Deze wrede feiten toonden me de meedogenloosheid, de doortrapte sluwheid en de onmenselijkheid van de Volkspolitie, en tegelijkertijd voelde ik echt Gods bescherming en zorg voor mij. Telkens als mijn pijn op zijn hevigst was, zou God mij verlichten en leiden. Hij versterkte mijn geloof en kracht, en schonk me de moed om standvastig te getuigen voor Hem. Toen de wreedheid van de politie me op het randje van de dood bracht, stond God het toe dat me nieuws bereikte over de arrestatie van andere broeders en zusters. Hij zorgde dat dit me ertoe bewoog om voor hen te bidden, zodat ik mijn eigen pijn vergat en onbewust de banden van de dood verbrak. Met Satan die diende als kwaadaardig, hatelijk contrast, zag ik dat alleen God de waarheid, de weg en het leven is en dat alleen Gods gezindheid het symbool is van rechtvaardigheid en goedheid. Alleen God heerst over alles en regelt alles. Met Zijn grote kracht en wijsheid wees Hij me de weg bij elke stap die ik zette. Zo kon ik weerstand bieden aan de belegering door de duivelse horden, aan de zwakte van het vlees en aan de banden van de dood, waardoor ik hardnekkig overleefde in dit donkere hol. Denken aan Gods liefde en redding inspireerde me enorm, en ik nam me voor om Satan tot het bittere einde te bevechten. Al zou ik wegrotten in de gevangenis, ik zou volharden in mijn getuigenis en God tevredenstellen.

De kwaadaardige politie had al het mogelijke geprobeerd en niets uit me gekregen. Uiteindelijk zeiden ze met overtuiging: “De CCP is van staal, maar zij die in Almachtige God geloven, zijn van diamant. In elk opzicht overtroeven ze de CCP.” Bij het horen van deze woorden juichte ik in mijn hart en dankte ik God: “O, God, ik dank en loof u! Met uw almacht en wijsheid hebt u Satan overwonnen en uw vijanden verslagen. U bent het hoogste gezag, u kome de glorie toe!” Pas toen zag ik in dat hoe wreed de CCP-overheid ook is, ze wordt bestuurd en georkestreerd door Gods handen. Precies zoals Gods woorden het zeggen: “Alle dingen in de lucht en op de aarde moeten onder Zijn heerschappij komen. Ze kunnen geen keus hebben en moeten zich allemaal aan Zijn orkestratie onderwerpen. Dit is door God verordend, dit is het gezag van God(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Succes of mislukking zijn afhankelijk van het pad dat de mens bewandelt).

Op een dag kwam de politie me voor de zoveelste keer verhoren. Deze keer kwamen ze allemaal een beetje vreemd over. Ze keken me aan terwijl ze spraken, maar leken het niet tegen mij te hebben. Het leek alsof ze iets aan het bespreken waren. Net zoals de vorige keren leidde dit verhoor nergens toe. Later brachten de agenten me terug naar mijn cel. Onderweg hoorde ik hen plotseling zeggen dat het ernaar uitzag dat ik de eerste dag van de komende maand zou worden vrijgelaten. Toen ik dit hoorde, barstte mijn hart bijna van de opwinding. Ik dacht: dat betekent dat ik over drie dagen vrij ben! Eindelijk kan ik deze duivelse hel verlaten! Ik bedwong de vreugde in mijn hart en wachtte verlangend terwijl de seconden voorbij tikten. Drie dagen voelden eerder aan als drie jaar. Eindelijk was het de eerste van de maand! Die dag bleef ik maar naar de deur staren. Ik wachtte tot iemand mijn naam zou roepen. De ochtend ging voorbij zonder dat er iets gebeurde. Ik vestigde er al mijn hoop op dat ik die middag zou vertrekken, maar toen het avond werd, was er nog steeds niets gebeurd. Toen het tijd was voor het avondeten, had ik geen trek. In mijn hart was een gevoel van verlies. Het was op dat moment alsof mijn hart van de hemel naar de hel was gevallen. “Waarom eet ze niet?” vroeg de inrichtingswerker aan de andere gevangenen. “Ze heeft niet veel gegeten sinds die dag dat ze terugkwam van haar verhoor”, antwoordde een van de gevangenen. “Voel haar voorhoofd, is ze ziek?” zei de inrichtingswerker. Een gevangene kwam naar me toe en voelde mijn voorhoofd. Ze zei dat het heel heet voelde, dat ik koorts had. Dat was ook zo. De ziekte was heel plotseling opgekomen en was erg hevig. Op dat moment stortte ik neer. De twee uur die volgden, werd de koorts steeds erger. Ik huilde! Iedereen, waaronder de inrichtingswerker, keek toe hoe ik huilde. Ze stonden allemaal perplex: ze zagen me als iemand die zich noch door de wortel liet verleiden, noch door de stok liet intimideren; iemand die, telkens als ze aan zware foltering was blootgesteld, geen traan had gehuild; iemand die zes uur lang aan handboeien had gehangen zonder te kermen. Maar vandaag huilde ik, zonder enige foltering. Ze wisten niet waar mijn tranen vandaan kwamen. Ze dachten eenvoudigweg dat ik wel heel ziek moest zijn. In feite wisten alleen God en ik de reden. Het kwam allemaal door mijn opstandigheid en ongehoorzaamheid. Deze tranen stroomden omdat ik me wanhopig voelde toen mijn verwachtingen niet werden waargemaakt en mijn hoop de bodem werd ingeslagen. Het waren tranen van opstandigheid en beklag. Op dat moment wilde ik niet meer vastberaden getuigenis geven van God. Ik had niet eens de moed om opnieuw op deze manier op de proef gesteld te worden. Die avond huilde ik tranen van ellende, want ik had genoeg gehad van het leven in de gevangenis en ik verachtte deze demonen. Meer nog dan dat haatte ik het om op deze afschuwelijke plek te zijn. Ik wilde er geen seconde langer zitten. Hoe meer ik erover nadacht, hoe meer ontmoedigd ik raakte en hoe sterker mijn gevoel van beklag, ellende en eenzaamheid werd. Ik voelde me als een eenzame boot op zee, die op elk moment door het water kon worden overspoeld. Daarenboven voelde ik dat degenen om me heen zo verraderlijk en vreselijk waren dat ze hun woede op elk moment op me konden afreageren.

Ik bad keer op keer tot God en deze woorden van Hem kwamen bij me op: “Voor iedereen die ernaar streeft om God lief te hebben, zijn er geen onbereikbare waarheden en is er geen gerechtigheid waarvoor men niet standvastig kan zijn. Hoe zou je je leven moeten leiden? Hoe zou je van God moeten houden en deze liefde gebruiken om Zijn verlangen tevreden te stellen? Er is geen grotere zaak in je leven. Bovendien moet je zulke aspiraties en doorzettingsvermogen hebben en niet als die slappe zwakkelingen zijn. Je moet leren hoe je een zinvol leven en betekenisvolle waarheden kunt ervaren en je moet op die manier niet nonchalant met jezelf omgaan(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, De ervaringen van Petrus: zijn kennis van tuchtiging en oordeel). Gods woorden gaven me geloof. Ik dacht eraan hoe ik plechtig voor God had gezworen dat, hoeveel ik ook zou lijden, ik standvastig zou zijn in mijn getuigenis en Satan zou beschamen. Maar toen ik lange tijd door de politie werd gemarteld, verloor ik mijn vastberadenheid en hoopte ik alleen voor de dag dat ik aan die ellendige plek zou kunnen ontsnappen. Hoe was dat een vorm van onderwerping? Hoe was dat een soort getuigenis? In een gebed tot God heb ik gezworen dat zelfs als het betekende dat ik mijn hele leven in de gevangenis moest doorbrengen, ik nooit voor Satan zou bezwijken. Ik zou standvastig zijn in mijn getuigenis en Satan vernederen. Daarna, op 6 december 2005, werd ik vrijgelaten, waardoor een einde kwam aan dat helse gevangenisleven.

Na deze afschuwelijke arrestatie en vervolging te hebben meegemaakt, had ik, hoewel mijn vlees enige ontbering had doorstaan, inzicht en onderscheidingsvermogen ontwikkeld en werkelijk gezien dat de CCP-overheid de belichaming is van Satan de duivel, een moordenaarsbende die bereid is mensen zonder enige aarzeling te vermoorden; ook had ik Gods almacht en wijsheid leren begrijpen, evenals Zijn rechtvaardigheid en heiligheid. Ik was gaan inzien dat God goede bedoelingen had met mijn redding, dat Hij voor me zorgde en me beschermde. Zo maakte Hij het mogelijk voor me om, tegenover Satans wreedheid, Satan stap voor stap te verslaan en mijn getuigenis standvastig te geven. Vanaf deze dag wens ik mijn hele wezen volledig aan God te geven. Ik zal God vastberaden volgen, zodat ik zo gauw mogelijk door Hem kan worden gewonnen.

De bijbelteksten zijn ontleend aan de Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap.

Vorige: 85. Een tijd van brute marteling

Volgende: 87. De wrede martelingen heeft mijn geloof versterkt

Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.

Gerelateerde inhoud

52. Vaarwel, allemansvriend!

Door Li Fei, Spanje Voordat ik in God geloofde, dacht ik altijd dat allemansvrienden geweldig waren. Ze hadden een zachtaardige gezindheid,...

Instellingen

  • Tekst
  • Thema's

Effen kleuren

Thema's

Lettertype

Lettergrootte

Regelruimte

Regelruimte

Paginabreedte

Inhoud

Zoeken

  • Zoeken in deze tekst
  • Zoeken in dit boek

Neem contact op via Messenger