87. De wrede martelingen heeft mijn geloof versterkt

Door Zhao Rui, China

Mijn naam is Zhao Rui. Dankzij de genade van God begon mijn gehele familie in 1993 de Heer Jezus te volgen. In 1996, toen ik zestien was, werd ik aangetrokken door de liefde van de Heer Jezus en begon ik in de kerk te werken en preken te houden. Maar niet lang daarna begon ik dingen in de kerk te zien die me bitter teleurstelden: medewerkers waren verwikkeld in intriges tegen elkaar, sloten elkaar uit en wedijverden om macht en gewin. Het was alsof de leer van de Heer, dat we elkaar lief moesten hebben, reeds lang geleden was vergeten. Degenen die preken hielden leken niets te zeggen te hebben en het kerkelijk leven bood geen vreugde. Veel zusters en broeders waren negatief en zwak geworden en waren zelfs opgehouden samenkomsten bij te wonen. Geconfronteerd met de sombere en troosteloze toestand van de kerk voelde ik me bijzonder triest en hulpeloos. In juli 1999, dankzij Gods miraculeuze orkestratie en ordening, verwelkomde ik de wederkomst van de Heer Jezus – Almachtige God. Door de woorden van Almachtige God te lezen en deel te nemen aan het kerkelijk leven, genoot ik opnieuw van het werk van de Heilige Geest. Wanneer ik samen met mijn broeders en zusters samenkomsten bijwoonde, werd de religieuze manier van leven die ik vroeger had geleid weggevaagd. Iedereen kon zeggen wat hij of zij werkelijk voelde en we communiceerden over het licht dat ons door de verlichting van de Heilige Geest was geschonken en bespraken hoe we Gods woord ervoeren. Ook spraken we erover hoe we op God konden vertrouwen om van onze verdorvenheid af te komen. Bovendien leefden de broeders en zusters op een bijzonder vrome en waardige manier. Ze waren vergevensgezind en tolerant ten opzichte van de tekortkomingen en uitingen van verdorvenheid van elkaar en boden elkaar liefdevolle ondersteuning. Wanneer iemand het moeilijk had, keek niemand op hem neer of kleineerde hem, maar zocht met hem naar de waarheid om een oplossing te vinden voor zijn problemen. Dit was het kerkelijk leven waar ik altijd naar had verlangd – de ware weg waar ik jarenlang naar had gezocht! Ik was eindelijk teruggekeerd voor God nadat ik jarenlang verdwaald was geweest! Ik nam ten overstaan van God het volgende besluit: ik zal die onschuldige zielen die nog steeds in duisternis leven voor God brengen, hen in staat stellen te leven met de leiding en zegening van het werk van de Heilige Geest en te worden bewaterd met Gods levende levenswater. Dit is mijn roeping als schepsel en het is de meest zinvolle en waardevolle manier om mijn leven te leiden. Met dit voornemen wierp ik me op het uitvoeren van mijn plichten.

De CCP-regering, die hater van de ware God, die waarheid verachtende, atheïstische overheid, liet ons echter niet toe God te volgen, getuigenis af te leggen of Gods evangelie te verspreiden, laat staan dat ze het bestaan van Gods kerk toestond. In het voorjaar van 2009 voerde de CCP een grootscheepse arrestatiecampagne uit met leden van De Kerk van Almachtige God als doelwit. Leiders van kerken in het hele land werden gearresteerd en één voor één in de gevangenis gegooid. Op 4 april, om ongeveer negen uur ’s avonds, hadden ik en een zuster met wie ik bij het uitvoeren van onze plichten samenwerkte net het huis van Zuster Wang verlaten. We wandelden naar de weg toen drie mannen in burger plotseling achter ons opdoken en ons met geweld bij de armen meetrokken en riepen: “Meekomen! Jullie gaan met ons mee!” Voor we ook maar de tijd hadden te reageren, waren we al achter in een zwarte sedan gegooid die aan de kant van de weg geparkeerd stond. Het was net als in films waar gangsters iemand op klaarlichte dag ontvoeren, met dit verschil dat dit ons in het echte leven overkwam. Het was heel beangstigend. Ik was totaal overdonderd en kon alleen maar steeds maar opnieuw stilletjes tot God roepen: “Lieve God! Red me! O God, red me alstublieft …” Voor ik mijn kalmte wist te herwinnen, reed de sedan de centrale binnenplaats van het Gemeentelijk Bureau voor Openbare Veiligheid binnen. Het was op dat moment dat ik me realiseerde dat ik in de handen van de politie was gevallen. Niet lang daarna werd ook Zuster Wang binnengebracht. We werden met ons drieën naar een kantoor op de tweede verdieping gebracht waar een agent ons zonder de geringste uitleg onze tassen afnam en ons met ons gezicht naar de muur liet staan. Daarna dwong hij ons ons helemaal uit te kleden en fouilleerde hij ons. Tijdens het fouilleren nam hij onder dwang wat materiaal over mijn werk in de kerk, kwitanties van geld van de kerk dat we in bewaring hadden, onze mobiele telefoons, meer dan RMB 5000 in contant geld, een bankpas, een horloge en andere persoonlijke bezittingen die we op ons en in onze tassen hadden in beslag. Terwijl zich dit alles voltrok, bleven er zeven of acht politieagenten de kamer in- en uitlopen. Twee van de politieagenten die ons bewaakten barstten zelfs in lachen uit, wezen op mij en zeiden: “Dit is een bobo in de kerk, het lijkt erop alsof we vandaag een grote vis hebben gevangen.” Niet lang daarna deden vier politieagenten me handboeien om, blinddoekten me en escorteerden me naar een vestiging van het Bureau voor Openbare Veiligheid ver buiten de stad.

Toen ik de ondervragingsruimte binnenging en het getraliede raam hoog in de muur en de afschuwelijke, koud-aandoende ‘tijgerstoel’ zag, schoten me de gruwelijke verhalen van broeders en zusters die in het verleden waren gemarteld te binnen. Toen ik eraan dacht aan welke onbekende martelingen de kwaadaardige politieagenten me zouden onderwerpen, werd ik ontzettend bang en begonnen mijn handen onwillekeurig te beven. In deze wanhopige situatie dacht ik aan Gods woorden: “Je draagt nog steeds de angst mee in je hart, en is je hart dan niet nog steeds vol van gedachten van Satan?” “Wat is een overwinnaar? De goede soldaten van Christus moeten moedig zijn en op mij vertrouwen om spiritueel sterk te zijn; ze moeten vechten om strijders te worden en Satan tot de dood te bestrijden(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 12). De verlichting van Gods woorden kalmeerde geleidelijk mijn in paniek geraakte hart en stelde me in staat me te realiseren dat mijn angst van Satan afkomstig was. Ik dacht bij mezelf: Satan wil mijn vlees martelen zodat ik me overgeef aan zijn tirannie. Ik mag niet het slachtoffer worden van zijn achterbakse complot. God zal altijd mijn trouwe bondgenoot en mijn eeuwige ondersteuning zijn. Dit is een geestelijke slag en het is essentieel dat ik getuigenis afleg voor God. Ik moet aan Gods kant staan en ik kan niet toegeven aan Satan. Toen ik me dit realiseerde, bad ik stilletjes tot God: “O Almachtige God! Het is met uw goede bedoelingen dat ik vandaag in de handen van deze boosaardige politieagenten ben gevallen. Mijn gestalte is echter veel te klein en ik ben in paniek en bang. Ik bid dat u me kracht en moed schenkt zodat ik me kan bevrijden van de banden van Satans invloed, me er niet aan overgeef en resoluut voor u getuig!” Nadat ik mijn gebed had beëindigd, was mijn hart vervuld van moed en voelde ik me niet meer zo bang voor deze kwaadaardig uitziende politieagenten.

Precies op dat ogenblik schoven twee agenten me in de tijgerstoel en boeiden mijn handen en voeten. Eén van de agenten, een lange, kolossale bruut, wees op een aantal woorden op de muur die luidden: “Beschaafde handhaving van de wet” en sloeg vervolgens hard op de tafel waarbij hij schreeuwde: “Weet je waar je bent? Het Bureau voor Openbare Veiligheid is de afdeling van de Chinese overheid die zich specialiseert in geweld! Als je niet alles opbiecht, krijg je wat je verdient! Spreek! Hoe heet je? Hoe oud ben je? Waar woon je? Wat is je positie in de kerk?” Zijn agressieve natuur gekoppeld aan zijn openhartige, persoonlijke erkenning van de ware aard van dit nationale bureau voor wetshandhaving, het Bureau voor Openbare Veiligheid, vervulde me met woede. Ik dacht bij mezelf: ze beweren altijd dat ze ‘de politie van het volk’ zijn en dat hun doel ‘het uitbannen van de boosdoeners en het in vrede laten leven van gezagsgetrouwen’ is, maar in werkelijkheid zijn ze slechts een bende gangsters, bandieten en onderwereldfiguren. Het zijn demonen die een gerichte aanval uitvoeren op het recht en die goede, eerlijke burgers straffen! Deze politieagenten knijpen een oogje dicht bij degenen die de wet overtreden en misdrijven begaan, en staan ze toe buiten het bereik van de arm van de wet leven. Wij echter, wij die alleen maar in God geloven, Gods woord lezen en het juiste pad in het leven bewandelen, zijn het voornaamste doelwit van het geweld van deze horde barbaren geworden. De CCP-regering heeft het recht echt op perverse wijze op haar kop gezet. Hoewel ik deze politieagenten met mijn hele hart haatte, wist ik dat mijn gestalte te klein was en ik niet in staat zou zijn hun wrede straf en marteling te verdragen. Ik riep dus steeds weer opnieuw tot God en smeekte Hem mij kracht te schenken. Precies op dat ogenblik verlichtten Gods woorden me: “Geloof is een wankel bruggetje. Zij die stumperig aan het leven hangen, kunnen het niet oversteken, maar zij die bereid zijn hun leven op het spel te zetten, kunnen er gerust overheen gaan(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 6). De troost en bemoediging van Gods woorden hielpen me vaste grond te vinden en ik dacht bij mezelf: vandaag moet ik bereid zijn alles te riskeren – wanneer het ergste bewaarheid wordt en ik sterf, dan zij dat zo. Wanneer deze bende demonen denkt dat ze van mij meer te weten komt over het geld van de kerk en over het werk of onze leiders, dan vergist ze zich!” Later, hoe ze me ook ondervroegen en informatie uit me probeerde te halen, sprak ik geen woord.

Toen ze zagen dat ik weigerde te praten, ontstak één van de officieren in woede en stormde, na op de tafel te hebben geslagen, op me af, schopte tegen de tijgerstoel waarin ik zat en gaf mijn hoofd een zet, terwijl hij schreeuwde: “Vertel ons wat je weet!” Denk maar niet dat we niets weten. Als we niets zouden weten, hoe denk je dan dat we jullie drie zo doortastend te pakken hadden kunnen nemen?” Een andere lange politieagent schreeuwde: “Stel m’n geduld niet op de proef! Als we je niet een beetje pijn laten voelen, denk je dat we alleen maar loze bedreigingen uiten. Sta op!” Hij was nog niet uitgesproken of hij had me al uit de tijgerstoel gesleurd, tot onder een raam, dat heel hoog in de muur zat en ijzeren tralies had. Ze gebruikten een paar handboeien met punten voor elke hand, waarbij ze met één uiteinde mijn handen boeiden en het andere uiteinde aan de ijzeren tralies vastmaakten, zodat ik met mijn handen aan het raam hing en alleen met de ballen van mijn voeten de grond kon raken. Eén van de politieagenten zette de airconditioner aan om de temperatuur in de kamer te laten dalen en gaf me een gemene klap op mijn hoofd met een opgerold boek. Toen hij zag dat ik bleef zwijgen, schreeuwde hij in een vlaag van woede: “Ga je praten of niet? Als je niet praat, laten we je ‘op de schommel zitten’!” Dit gezegd hebbende pakte hij een lange stevige sjorriem om daarmee mijn benen vast te binden en de riem daarna aan de tijgerstoel vast te maken. Twee agenten trokken vervolgens de tijgerstoel van de muur zodat ik in de lucht kwam te hangen. Omdat mijn lichaam zich voorwaarts bewoog, gleden de handboeien naar de basis van mijn polsen en boorden de scherpe punten aan de binnenkant van de handboeien zich in de aderen op de rug van mijn handen. Ik leed verschrikkelijk pijn, maar ik beet hard op mijn lip om te voorkomen dat ik het uit zou schreeuwen, omdat ik het deze boosaardige politieagenten niet gunde ten koste van mij te lachen. Eén van hen zei met een sinistere grijns: “Het lijkt erop dat het geen pijn doet! Laat me er voor jou nog een tandje bijzetten.” Dit gezegd hebbende, tilde hij zijn been op, ging hard op mijn kuiten staan en liet mijn lichaam van de ene naar de andere kant slingeren. Hierdoor werd de grip van de handboeien om mijn polsen steeds strakker en werd de pijn op de rug van mijn handen uiteindelijk zo erg dat ik het ondanks mezelf uitschreeuwde van pijn. Dit deed de twee politieagenten in een lachbui uitbarsten. Pas op dat moment haalde hij zijn been van mijn benen af en liet me daar in de lucht hangen. Na ongeveer twintig minuten schopte de agent plotseling de tijgerstoel terug in mijn richting, wat een verschrikkelijk snerpend geluid maakte. Ik schreeuwde het uit toen mijn lichaam terugviel in haar oorspronkelijke positie, waarbij ik aan de muur hing en alleen de ballen van mijn voeten de grond raakten. Tegelijkertijd gleden de handboeien terug naar mijn polsen. Doordat de handboeien plotseling losser kwamen te zitten, begon het bloed snel te circuleren en vanuit mijn handen naar mijn armen te stromen, waar de druk van het terugstromende bloed een kloppende pijn veroorzaakte. De twee politieagenten grinnikten sinister bij het zien van mijn lijden en gingen door met de ondervraging: “Hoeveel mensen zijn lid van jullie kerk? Waar bewaren jullie het geld?” Deze laatste vraag openbaarde duidelijk Satans verachtelijke motief: de reden dat ze me al deze martelingen en pijnigingen lieten ondergaan, de reden waarom ze zulke duivelse en meedogenloze methoden toepasten, was dat ze het geld van de kerk wilden stelen. Ze hadden de ijdele en schaamteloze hoop het geld van de kerk voor hun eigen doeleinden te gebruiken. Toen ik hun hebzuchtige, gemene gezichten zag, voelde ik me woedend. Hoe ze me ook ondervroegen, ik weigerde te antwoorden. Ze werden uiteindelijk zo kwaad dat ze begonnen te vloeken: “Verdomme! Je bent een harde noot om te kraken! We zullen wel eens zien hoe lang je het uithoudt! Toen ze dat zeiden trokken ze nogmaals de tijgerstoel van de muur vandaan waardoor ik opnieuw in de lucht kwam te hangen. Deze keer zaten de handboeien strak om de reeds open wonden op de rug van mijn handen en zwollen mijn handen snel op, vulden zich met bloed en voelden aan alsof ze op het punt stonden uit elkaar te barsten. De pijn was nog intenser dan de eerste keer. De agenten schilderden levendige beelden van hun ‘glorieuze prestaties uit het verleden’ bij het martelen en straffen van gevangenen. Dit hield een volle 15 minuten aan. Daarna schopten ze de stoel terug naar de muur, zodat ik weer in mijn oorspronkelijke positie terechtkwam: recht onder het raam hangend waarbij alleen de ballen van mijn voeten de grond net raakten. Er schoot opnieuw een verscheurende pijn door me heen. Precies op dat moment kwam er een kleine, gezette politieman binnen en vroeg: “Heeft ze al gepraat?” De twee agenten antwoordden: “Dit is een echte Liu Hulan!” De dikke agent liep recht op me af en sloeg me hard in m’n gezicht, waarbij hij gemeen siste: “Laat maar eens zien hoe taai je bent! Laat me die handen van je eens wat losser maken.” Ik keek naar beneden naar mijn linkerhand en zag dat deze lelijk was opgezwollen en paarsachtig zwart was geworden. Op dat moment greep de politieagent de vingers van mijn linkerhand en begon deze heen en weer te schudden, erover te wrijven en erin te knijpen totdat de gevoelloosheid verdween en de pijn terugkwam. Toen paste hij de handboeien aan zodat ze zo strak mogelijk zaten en gaf de andere twee agenten een seintje me opnieuw op te trekken. Ze lieten me nogmaals twintig minuten in deze positie in de lucht hangen voordat ze me lieten zakken. Ze bleven me steeds maar omhoog tillen en weer laten zakken, en martelden me zo erg dat ik dood wilde om aan de pijn te ontsnappen. Elke keer dat de handboeien over mijn handen op en neer schoven deed het meer pijn dan de keer daarvoor. Uiteindelijk drongen de punten van de handboeien diep in mijn polsen en doorbraken de huid op de rug van mijn handen, wat tot een hevige bloeding leidde. De circulatie in mijn handen was volledig gestopt en ze waren opgezwollen als ballonnen. Mijn hoofd klopte van zuurstofgebrek en voelde aan of het uit elkaar zou barsten. Ik dacht echt dat ik dood zou gaan.

Net op het moment dat ik het niet meer aankon, kwam een passage uit Gods woorden in mijn hoofd op: “Op weg naar Jeruzalem leed Jezus hevige pijn, alsof er een mes werd rondgedraaid in Zijn hart, en toch had Hij niet het geringste voornemen om Zijn woord te breken. Steeds was er een sterke kracht die Hem voortdreef naar waar Hij zou worden gekruisigd(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Hoe te dienen in harmonie met Gods wil). Gods woorden deden mijn kracht plotseling opleven en ik dacht eraan hoe de Heer Jezus aan het kruis had geleden: Hij werd gegeseld, belachelijk gemaakt en vernederd door de Romeinse soldaten en werd tot bloedens toe geslagen. Maar toch dwongen ze Hem nog dat zware kruis te dragen, hetzelfde kruis waaraan ze Hem uiteindelijk levend zouden nagelen, totdat de laatste druppel bloed van Zijn lichaam was vergoten. Wat een wrede marteling! Wat een onvoorstelbaar lijden! Toch verdroeg de Heer Jezus dit alles in stilte. Hoewel de pijn ongetwijfeld zo immens was dat ze niet in woorden was uit te drukken, gaf de Heer Jezus Zich vrijwillig voor de verlossing van de hele mensheid over in de handen van Satan. Ik dacht bij mezelf: God is onlangs voor de tweede keer geïncarneerd en is naar het atheïstische land China gekomen. Hier werd Hij geconfronteerd met gevaren die nog veel groter waren dan die Hij liep in het Tijdperk van Genade. Vanaf het moment dat Almachtige God is verschenen en Zijn werk is begonnen uit te voeren, heeft de CCP-regering elk middel ingezet om Christus zwart te maken, te belasteren, maniakaal op te jagen en gevangen te nemen, in de ijdele hoop Gods werk af te breken. Het lijden dat God tijdens Zijn twee incarnaties heeft ondergaan overstijgt alles wat wie dan ook zich kan voorstellen, laat staan verdragen. Gegeven het feit dat God zoveel heeft geleden voor ons, zou ik gewetensvoller moeten zijn. Ik moet God tevreden stellen en Hem troosten, zelfs wanneer dit mijn dood betekent. Op dat moment flitsten de beproevingen van alle heiligen en profeten door de eeuwen heen door mijn hoofd: Daniël in de leeuwenkuil, Petrus die omgekeerd aan het kruis werd gehangen, Jakobus die werd onthoofd … Zonder ook maar één uitzondering gaven deze heiligen en profeten op de rand van de dood een welluidend getuigenis voor God, en ik realiseerde me dat ik hun geloof, hun toewijding en onderwerping aan God moest evenaren. Daarom bad ik stilletjes tot God: “Lieve God! U bent onschuldig aan zonde maar werd voor onze redding gekruisigd. Daarna reïncarneerde u in China om uw werk te verrichten, uw leven te riskeren. Uw liefde is zo groot dat ik u nooit zal kunnen terugbetalen. Het is mijn grootste eer vandaag met u te lijden en ik ben bereid getuigenis af te leggen om uw hart te troosten. Ik zal nooit een klacht uiten, zelfs niet als Satan me mijn leven afneemt!” Met mijn geest gefocust op Gods liefde, leek de pijn in mijn lichaam beduidend minder te worden. Tijdens de laatste helft van die nacht bleven de politieagenten me om beurten martelen. Pas om negen uur de volgende ochtend maakten ze eindelijk mijn benen los, maar lieten me aan het raam hangen. Mijn beide armen waren volledig verdoofd en gevoelloos en mijn hele lichaam was opgezwollen. Op dat moment werd de zuster met wie ik samen plichten vervulde de aangrenzende ondervragingsruimte binnengebracht. Plotseling kwamen er acht of negen agenten op een rij mijn ondervragingsruimte binnen en trad er een kleine, dikke, geïrriteerde politieagent binnen die de politieagenten die mij onder handen hadden genomen vroeg: “Heeft ze al gesproken?” “Nog niet” antwoordden ze. Zodra hij hun antwoord hoorde, sprong hij op mij af, sloeg me twee keer in me gezicht en schreeuwde razend: “Je werkt nog steeds niet mee! We weten je naam en we weten dat je een belangrijke leider in de kerk bent. Denk niet dat we niets weten! Waar heb je het geld opgeborgen?” Toen hij zag dat ik bleef zwijgen, bedreigde hij me en zei: “Het is veel beter voor je het ons zelf te vertellen dan dat wij erachter komen. Gezien je positie in de kerk zul je worden veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf!” Even later hielden ze mijn bankpas omhoog en vroegen naar de tenaamstelling en de pincode. Ik dacht bij mezelf: laat ze het maar weten, wat maakt het uit? Mijn familie stortte toch niet veel geld op die rekening. Misschien vallen ze me niet langer lastig over het geld van de kerk als ze de rekening zien. Toen ik tot dit besluit gekomen was, gaf ik hun de naam en de pincode.

Wat later vroeg ik of ik naar de wc mocht en toen pas maakten ze me los. Ik was op dat moment de macht over mijn benen reeds volledig kwijtgeraakt. Ze droegen me dus naar de wc en hielden voor de deur de wacht. Ik had echter ook al mijn gevoel in mijn handen verloren en de opdrachten van mijn brein bereikten ze gewoon niet. Ik stond daar dus maar tegen de muur geleund, niet in staat mijn broek open te doen. Toen ik na enige tijd nog steeds niet uit de wc was gekomen, schopte een van de politieagenten de deur open en schreeuwde met een wellustige grijns tegen me: “Ben je nog steeds niet klaar?” Toen hij zag dat ik mijn handen niet kon bewegen, liep hij op me af en maakte mijn broek los. Na afloop deed hij mijn broek weer dicht. Er had zich een groep mannelijke agenten rond de wc verzameld die allerlei hatelijke opmerkingen maakten en me met hun vuile praat vernederden. Het onrecht dat deze schurken en demonen een onschuldig meisje van in de twintig zoals mij vernederden overweldigde me plotseling en ik begon te huilen. Ook kwam de gedachte in me op dat, als mijn handen werkelijk verlamd waren en ik in de toekomst niet voor mezelf zou kunnen zorgen, ik maar beter dood kon zijn. Als ik op dat moment in staat zou zijn geweest normaal te lopen, zou ik uit het gebouw zijn gesprongen en er op dat moment een einde aan hebben gemaakt. Precies op het moment dat ik op m’n zwakst was, schoot me de kerkelijke lofzang “Ik zal mijn liefde en trouw aan God geven en mijn missie voltooien om God te verheerlijken. Ik ben vastbesloten om standvastig te zijn in het getuigen van God en nooit toe te geven aan Satan. Ach, mijn hoofd mag dan misschien kapotgaan en er mag dan bloed vloeien, maar de moed van Gods volk kan niet verdwijnen. Gods vermaningen rusten op het hart. Ik neem me voor Satan de duivel te vernederen. Pijn en tegenspoed zijn voorbeschikt door God, ik zal vernedering verduren om trouw aan Hem te zijn. Ik zal nooit meer maken dat God tranen plengt of Zich zorgen maakt” (‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Gods verlichting en illuminatie schonken me nogmaals geloof en mijn geest werd versterkt. Ik dacht bij mezelf: ik mag niet in Satans listen trappen en mijn leven om iets als dit beëindigen. Ze vernederen en beschimpen me opdat ik iets doe wat God pijn doet en waarmee ik Hem verraad. Wanneer ik zelfmoord pleeg, doe ik alleen maar precies wat ze met hun achterbakse complot willen bereiken. Ik mag Satans samenzwering niet laten slagen. Zelfs als ik werkelijk verlamd ben, zolang ik nog één ademtocht in me heb, moet ik blijven leven om getuigenis te geven voor God.

Toen ik terugkeerde naar de ondervragingsruimte, stortte ik van uitputting neer op de vloer. Er kwamen verschillende politieagenten om me heen staan die tegen me schreeuwden en me bevalen op te staan. De kleine, dikke agent die me in het gezicht had geslagen, sprong op me toe, gaf me een gemene schop en beschuldigde me maar te doen alsof. Op dat moment begon mijn lichaam te trillen, werd ik kortademig en begon te hyperventileren. Mijn linkerbeen en de linkerkant van mijn borst begonnen stuiptrekkingen te vertonen en trokken samen. Mijn hele lichaam werd koud en stijf, en hoe twee agenten ook trokken en bogen, ze waren niet in staat me recht te trekken. Ik wist van binnen dat God deze pijn en aandoening gebruikte om me een uitweg te bieden, anders zouden de agenten zeker door zijn gegaan me wreed te martelen. Pas nadat ze de penibele gesteldheid zagen waar ik me in bevond, hielden de politieagenten eindelijk op me te slaan. Ze bonden me vervolgens vast in de tijgerstoel en gingen de naastgelegen kamer binnen om mijn zuster van de kerk te martelen. Twee agenten bleven achter om de wacht over me te houden. Toen ik mijn zuster steeds weer opnieuw bloedstollende kreten hoorde slaken, wilde ik zo graag bij die demonen naar binnen stormen om ze tot de dood te bevechten, maar in werkelijkheid was ik niet meer dan een ingestort, volkomen uitgeput hoopje mens. Het enige wat ik dus kon doen was tot God bidden en God smeken mijn zuster kracht te schenken en haar te beschermen zodat ze getuigenis kon geven. Op dat moment vervloekte ik rancuneus die boosaardige, goddeloze partij die haar volk in deze diepten van lijden had gestort en vroeg God deze beesten in menselijke vorm te straffen. Wat later, toen ze me ingestort zagen liggen, ogenschijnlijk op de drempel van de dood, en ze geen gedoe wilde hebben met iemand die overleed terwijl zij de verantwoordelijkheid hadden, zonden ze me uiteindelijk naar het ziekenhuis. Toen ik in het ziekenhuis was aangekomen begonnen mijn benen en borst opnieuw stuiptrekkingen te vertonen en samen te trekken. Er waren verschillende mensen voor nodig om mijn lichaam weer in rechte positie te buigen. Mijn beide handen waren opgezwollen als ballonnen en overdekt met gestold bloed. Mijn handen waren helemaal opgezet van pus en ze konden geen infuus aanleggen omdat, zodra ze de naald hadden ingebracht, het bloed uit de ader begon te stromen en het weefsel rond de plek van de injectie met bloed werd doordrenkt en begon te bloeden. Toen de arts zag wat er gebeurde zei hij: “We moeten deze handboeien afdoen!” Hij adviseerde de politie ook me naar het gemeentelijk ziekenhuis te sturen voor verder onderzoek omdat hij bang was dat ik een hartaandoening had. De boosaardige politieagenten wilden niets doen om me te helpen, maar daarna deden ze me geen handboeien meer om. De volgende dag schreef de politieagent die me had ondervraagd een verklaring vol met godslasteringen die zou worden gebruikt als mijn mondelinge getuigenverklaring en eiste dat ik deze zou ondertekenen. Toen ik weigerde de verklaring te ondertekenen, werd hij geïrriteerd, greep mijn hand en dwong me mijn vingerafdruk op de verklaring te zetten.

Op 9 april, tegen de avond, escorteerden de directeur van de divisie en twee andere mannelijke politieagenten me naar het detentiecentrum. Toen de arts van het detentiecentrum zag dat mijn hele lichaam was opgezwollen, dat ik niet kon lopen, geen gevoel in mijn armen had en op de drempel van de dood leek te staan, weigerden ze me toe te laten, bang dat ik daar zou overlijden. De directeur van de divisie onderhandelde toen bijna een uur lang met de gouverneur van het detentiecentrum en beloofde dat als er iets met me zou gebeuren, het detentiecentrum niet verantwoordelijk zou worden gehouden. Pas toen stemde de gouverneur er eindelijk mee in me in hechtenis te nemen.

Meer dan tien dagen later werd er een dozijn politieagenten overgebracht van andere districten en tijdelijk in het detentiecentrum gestationeerd om mij in ploegendienst dag en nacht te ondervragen. Er gelden beperkingen voor de hoeveelheid tijd die een gevangene kan worden ondervraagd, maar de politie zei dat dit een grote, belangrijke en bijzonder ernstige zaak was, en dus lieten ze me gewoon niet met rust. Omdat ze bang waren dat mijn gezondheid, gezien mijn fragiele gesteldheid, weleens in kritieke toestand zou kunnen raken wanneer ze me te lang zouden ondervragen, beëindigden ze hun ondervragingen rond één uur ’s nachts en stuurden me vervolgens terug naar mijn cel. De volgende ochtend rond zonsopkomst werd ik dan weer opgeroepen. Ze ondervroegen me ongeveer 18 uur per dag, drie dagen achterelkaar. Hoe stevig ze me ook ondervroegen, ik sprak geen woord. Toen ze zagen dat hun harde tactiek niet werkte, schakelden ze over op een zachte tactiek. Ze begonnen zich bezorgd te tonen over mijn verwondingen, kochten medicijnen voor me en smeerden zalf op mijn wonden. Geconfronteerd met deze plotselinge uiting van ‘vriendelijkheid’, liet ik mijn voorzichtigheid varen en dacht bij mezelf: als ik ze slechts iets irrelevants over de kerk vertel, is het vast niet zo erg … Onmiddellijk schoten me Gods woorden te binnen: “Ga niet onbezonnen te werk, maar kom wat vaker dichter bij me als deze dingen jullie overkomen. Wees in alle opzichten voorzichtiger en behoedzamer, opdat je je niet tegen mijn tuchtiging verzet en in Satans listige plannen verstrikt raakt(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 95). Ik realiseerde me plotseling dat ik in Satans sluwe valstrik was getrapt. Waren dit niet dezelfde mensen die me slechts een paar dagen geleden hadden gemarteld? Ze konden hun gedrag veranderen, maar hun boosaardige natuur was onveranderlijk – eens een demon, altijd een demon. Gods woorden schudden me wakker en maakte me duidelijk dat deze mensen slechts wolven in schaapskleren waren en dat ze altijd verborgen motieven koesterden. In het vervolg, hoe ze me ook verleidden en hoe stevig ze me ook ondervroegen, sprak ik geen woord. Niet lang daarna openbaarde God me hun ware aard. Een agent die kapitein Wu werd genoemd ondervroeg me fel: “Je bent een leider in de kerk en toch weet je niet waar het geld is? Als je het ons niet vertelt, hebben we andere manieren om erachter te komen!” Een oude, uitgemergelde politieagent begon vreselijk te schelden en schreeuwde: “Verdomme, we geven je een vinger en je neemt de hele hand! Als je niet spreekt, sturen we je weg en hangen je weer op. We zullen wel eens zien of je nog steeds een Liu Hulan wilt zijn en informatie voor ons wilt achterhouden! Ik weet heel veel manieren om je aan te pakken!” Hoe meer hij op deze manier sprak, hoe meer ik vastbesloten raakte te blijven zwijgen. Uiteindelijk raakte hij verbitterd, liep op me af, gaf me een duw en zei: “Met dit soort gedrag is twintig jaar een lichte straf!” Nadat hij dit had gezegd stormde hij gefrustreerd de kamer uit. Wat later kwam een agent van het Provinciale Departement van Openbare Veiligheid verantwoordelijk voor zaken van nationale veiligheid me ondervragen. Hij legde vele verklaringen af waarmee hij God aanviel en zich tegen Hem verzette en schiep constant op hoe ervaren en scherpzinnig hij was, iets wat andere agenten ertoe bracht hem met lof te overladen. Toen ik zijn zelfgenoegzame en zelfvoldane lelijkheid zag en al zijn de waarheid perverterende beweringen, geruchten-zaaiende leugens en valse beschuldigingen aanhoorde, voelde ik zowel haat als walging voor deze agent. Ik kon het zelfs niet verdragen naar hem te kijken en bleef dus gewoon recht voor me uit naar de muur voor me staren en weerlegde al zijn argumenten in mijn hoofd. Zijn tirade duurde de hele ochtend en toen hij eindelijk klaar was vroeg hij wat ik dacht. Ik zei ongeduldig: “Ik ben laagopgeleid, ik heb dus geen idee waar je over aan het bazelen was.” In woede ontstoken sprak hij tot de andere ondervragers: “Er is geen hoop voor haar. Ik denk dat ze al al met God besmet is, ze is er geweest!” Na deze woorden sloop hij terneergeslagen weg.

Door de wrede vervolging van deze duivels te ondergaan, ervoer ik de gruwelijkheid van een leven zonder mensenrechten in dit land geregeerd door de duivelse CCP. Mensen die in God geloven zijn de CCP-regering een doorn in het oog. Ze gebruikten elke truc uit hun boek om mij te straffen en te martelen in de ijdele hoop me te doden. God was echter mijn trouwe bondgenoot en mijn redding. Hij redde me telkens opnieuw uit de kaken van de dood, waarmee Hij me in staat stelde Zijn ware liefde te ervaren en de vriendelijkheid en goedheid van Zijn hart te zien. Toen de politieagenten me mijn cel in het detentiecentrum binnensleepten en ik zag dat Zuster Wang in dezelfde cel zat, werd mijn hart door het zien van deze geliefde overwelmd door een warm gevoel. Ik wist dat dit Gods orkestratie en ordening was en dat Gods liefde over me waakte. Ook wist ik dat God dit had gedaan omdat ik op dat moment praktisch verlamd was – mijn armen en handen waren heel erg opgezwollen en opgezet door pus, ik had geen gevoel in mijn vingers, die dik waren als worstjes en hard aanvoelden, ik kon nauwelijks mijn benen bewegen en mijn hele lichaam was zwak en geteisterd door pijn. Zes maanden lang stond ik nauwelijks op van mijn verwarmde bakstenen bed en was niet in staat voor mezelf te zorgen. Pas na zes maanden kon ik mijn handen weer een beetje bewegen, maar ik kon nog steeds geen dingen vasthouden (tot op de dag van vandaag wordt mijn hand pijnlijk, zwak en gevoelloos wanneer ik met één hand een bord probeer vast te houden, als ik mijn andere hand niet zou gebruiken ter ondersteuning, zou ik niet eens in staat zijn het bord omhoog te houden. Tijdens die periode zorgde mijn zuster elke dag voor me, ze poetste mijn tanden voor me, maakte mijn gezicht schoon, deed me in bad, kamde mijn haar en voerde me … Eén maand later werd mijn zuster vrijgelaten en werd ik geïnformeerd dat ik formeel gearresteerd was. Nadat mijn zuster was vrijgelaten en ik erover nadacht, hoe ik nog steeds niet in staat was voor mezelf te zorgen en geen idee had hoeveel langer ik nog opgesloten zou blijven, voelde ik me ongelofelijk hulpeloos en somber. Automatisch riep ik uit tot God: “O God, ik voel me als iemand die kreupel is – hoe kan ik ooit op deze manier doorgaan? Ik smeek u mijn hart te beschermen zodat ik deze situatie kan overwinnen.” Net toen ik echt ten einde raad was en me volkomen verloren voelde, dacht ik aan Gods woorden: “Hebben jullie erover nagedacht dat jullie God je op een dag op een volledig onbekende plek zal plaatsen? Kunnen jullie je voorstellen wat er op een dag, wanneer ik alles van jullie zou kunnen wegrukken, van je zou worden? Zou jullie energie op die dag zijn zoals die nu is? Zou jullie geloof opnieuw verschijnen?(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Jullie moeten het werk begrijpen; volg niet in verwarring!). Gods woorden waren als een lichtend baken dat mijn hart verlichtte en me in staat stelde Zijn wil te begrijpen. Ik dacht bij mezelf: de omgeving waar ik nu mee wordt geconfronteerd is de omgeving die ik het slechtst ken. God wil dat ik Zijn werk ervaar binnen zo’n omgeving en zo mijn geloof vervolmaken. Mijn zuster mag me verlaten hebben, God heeft me zeker niet verlaten! Nu ik terugdenk aan het pad dat ik heb bewandeld, zie ik dat God me bij elke stap van de weg heeft geleid! Als ik vertrouw op God, is er geen moeilijkheid die niet overwonnen kan worden. Ik zag dat mijn geloof te klein was, dus bad ik daarom tot God: “Lieve God, ik ben bereid mijn lot volledig in uw handen te leggen en me te onderwerpen aan uw orkestraties. Met welke situaties ik in de toekomst ook wordt geconfronteerd, ik zal me aan u onderwerpen en niet klagen.” Nadat ik mijn gebed had beëindigd kwam er een gevoel van sereniteit en kalmte over me. In de middag van de volgende dag bracht de cipier een nieuwe celgenoot binnen. Toen ze mijn situatie zag, begon ze zonder dat ik daarom hoefde te vragen voor me te zorgen. Hierin zag ik Gods wonderbaarlijkheid en trouw. God had me niet verlaten – alle dingen in de hemel en op de aarde liggen in Gods handen, waaronder de gedachten van de mens. Hoe zou deze vrouw, die ik nooit eerder had ontmoet, zonder Gods orkestraties en regelingen zo vriendelijk voor me zijn geweest? Daarna was ik nog vaker getuige van Gods liefde. Toen deze vrouw werd vrijgelaten uit het detentiecentrum, zorgde God dat er steeds weer opnieuw een andere vrouw kwam om voor me te zorgen. Geen van de vrouwen had ik ooit eerder ontmoet. Ze gaven de zorg voor mij van de een op de ander over, als ware het een estafettestokje. Er waren zelfs gevangenen die geld op mijn rekening overmaakten nadat ze waren vrijgelaten. Gedurende deze periode, hoewel ik nog wel wat lichamelijke pijn leed, kon ik uit de eerste hand de oprechtheid van Gods liefde voor de mens te ervaren. In welk soort situatie de mens ook verzeild raakt, God laat hem nooit alleen en staat hem altijd terzijde. Zolang de mens het geloof in God niet verliest, zal hij zeker getuige kunnen zijn van Gods daden.

Ik werd een jaar en drie maanden vastgehouden en daarna door de CCP-regering aangeklaagd voor ‘het via de Xie Jiao-organisatie belemmeren van de wetshandhaving’ en werd veroordeeld tot drie jaar en zes maanden gevangenschap. Na mijn veroordeling werd ik overgebracht naar de Provinciale Vrouwengevangenis om mijn straf uit te dienen. In de gevangenis werden we aan een nog onmenselijkere behandeling onderworpen. We werden gedwongen elke dag fysieke arbeid te verrichten en onze dagelijkse werkquota overschreden ruimschoots wat iemand redelijkerwijze kon voltooien. Wanneer we niet in staat waren ons werk af te maken, werden we onderworpen aan lijfstraffen. Vrijwel al het geld dat we verdienden met ons werk verdween in de zakken van de cipiers. We kregen slechts een paar yuan per maand als vermeend levensonderhoud. Het officiële standpunt dat de gevangenis bezigde, was dat ze de gevangenen heropvoedde, maar in werkelijkheid waren we slechts hun geldmachines, hun onbetaalde dienaren. Zo op het oog leek het alsof de gevangenisregels voor het verminderen van de straffen van de gevangenen heel humaan waren – door aan bepaalde voorwaarden te voldoen konden gevangenen in aanmerking komen voor een passende vermindering van hun straf. In feite was dit echter slechts een façade en alleen maar voor de sier. In werkelijkheid bestond hun zogenaamde humane systeem uit niet meer dan lege woorden op papier: de bevelen die persoonlijk door de cipiers werden uitgevaardigd waren de enige wetten die echt golden. De gevangenis controleerde strikt het jaarlijkse totaal aan strafvermindering om ervoor te zorgen dat er voldoende arbeidscapaciteit was en zo te garanderen dat het inkomen van de cipiers niet zou verminderen. De ‘strafverminderingslijst’ was een instrument dat door de gevangenis werd gebruikt om de arbeidsproductiviteit te verhogen. Van de honderden gevangenen kwamen er slechts een stuk of tien op de ‘strafverminderingslijst’. De mensen werkten zich dus kapot en gaven zich over aan intriges om een plaatsje op de lijst te veroveren. De meeste gevangen die uiteindelijk op de lijst terechtkwamen waren echter degenen met connecties bij de politie die sowieso geen fysieke arbeid hoefden te verrichten. Gevangenen hadden geen andere keuze dan hun verbittering hierover voor zichzelf te houden. Sommigen pleegden uit protest zelfmoord, maar wanneer ze dit deden verzon de gevangenis gewoon willekeurig verhalen om de families van de slachtoffers tevreden te stellen. Hun dood was dus voor niets geweest. In de gevangenis behandelden de cipiers ons nooit als mensen. Als we met hen wilden spreken, moesten we neerhurken op de grond en naar hen opkijken, en als er iets was wat ze niet beviel, scholden ze ons uit en beledigden ons met smerige obsceniteiten. Wanneer er hooggeplaatste ambtenaren op inspectie kwamen, moesten we meespelen met hun toneelstukjes. De cipiers bedreigden ons van tevoren en droegen ons op goede dingen over de gevangenis te zeggen zoals: “Onze maaltijden zijn heerlijk, de cipiers zorgen goed voor ons, we werken nooit meer dan acht uur per dag en we krijgen vaak amusement aangeboden …” Op zulke momenten werd ik zo kwaad dat mijn hele lichaam schudde van boosheid. Deze demonen waren zulke hypocrieten: ze waren duidelijk niets meer dan mensen verslindende lijkenpikkers, maar ze bleven maar doen alsof ze de vriendelijkste en barmhartigste mensen waren. Hoe sinister, verachtelijk en schaamteloos! Toen de drieënhalf lange jaren van mijn straf eindelijk ten einde waren gekomen en ik naar huis terugkeerde, kon mijn familie de verschrikking die ze voelden toen ze me zagen niet verbergen. Ik zag eruit als een menselijk skelet, zo broos en uitgeput dat ik nauwelijks herkenbaar was. Er werden vele tranen vergoten. Onze harten waren echter vol van dankbaarheid voor God. We dankten God dat ik het er levend van af had gebracht en dat Hij me had beschermd zodat ik ongebroken uit deze hel op aarde te voorschijn was gekomen.

Pas nadat ik naar huis terug was gekeerd kwam ik erachter dat de politie tijdens mijn gevangenschap twee keer langs was gekomen en het huis had geplunderd en doorzocht. Mijn ouders, die beiden in God geloofden, waren het huis ontvlucht en waren twee jaar op de vlucht geweest om te voorkomen dat ze door de overheid gevangen zouden worden genomen. Toen zij eindelijk terugkeerden naar huis, was het onkruid op de binnenplaats even hoog gegroeid als het huis zelf, een deel van het dak was ingestort en het was allemaal een vreselijke puinhoop. De politie was ook rondgegaan in ons dorp om allerlei leugens over ons te verspreiden. De politieagenten hadden verteld dat ik iemand voor een bedrag van een miljoen tot meer dan honderd miljoen RMB (ongeveer 150.000-15.000.000 USD) had opgelicht en dat mijn ouders iemand voor een paar honderdduizend RMB hadden bedrogen om mijn kleine broertje naar de universiteit te sturen. Deze benden demonen vormden een stel gecertificeerde professionele leugenaars, ze waren de allerbeste! In werkelijkheid had mijn jongere broer, omdat mijn ouders van huis waren gevlucht, het geld van een beurs en leningen moeten gebruiken om zijn collegegeld te betalen en af te studeren. Bovendien had hij toen hij uit huis ging om te gaan werken, eerst beetje bij beetje zijn reiskosten bij elkaar moeten sparen door het graan dat onze familie verbouwde en de meidoornbessen die hij plukte te verkopen. Dit weerhield deze duivels er niet van gewetenloos te handelen en onze familie met valse beschuldigingen in een kwaad daglicht te stellen, geruchten die tot op de dag van vandaag rondgaan. Zelfs nu nog word ik door mijn dorp afgewezen vanwege mijn reputatie als veroordeelde politiek misdadiger en oplichter. Deze bende demonen die moordt zonder met de ogen te knipperen, deze duivelse overheid die geen respect toont voor het menselijk leven, deze ondergeschikten van Satan die valse beschuldigingen uiten en de publieke opinie manipuleren – ik veracht ze allemaal! Hoewel de duivel ons valselijk beschuldigt, belastert en vervolgt, heeft dit me alleen maar in staat gesteld om duidelijker de zich tegen God verzettende, perverse en hemeltergende, boosaardige natuur en het weerzinwekkende ware gezicht van de CCP-regering te zien. Het heeft me ook in staat gesteld Gods liefde en redding te ervaren. Hoe meer de duivel ons vervolgt, hoe meer het ons besluit versterkt Almachtige God tot het einde toe te volgen. Als ik deze wrede vervolging door die demonen niet had meegemaakt, wie weet wanneer mijn geest dan zou zijn ontwaakt of wanneer ik er dan toe zou zijn gekomen Satan echt te verachten en voor eens en voor altijd te verloochenen.

Wanneer ik terugdenk aan de jaren dat ik God volgde, zie ik in dat ik Gods woorden die de demonische aard en essentie van de CCP-regering blootleggen alleen maar op een theoretisch niveau had aanvaard, maar ik ze nooit echt had begrepen. Omdat ik vanaf jonge leeftijd was geïndoctrineerd met de principes van een ‘patriottische opvoeding’, die me conditioneerden en systematisch misleidden op een bepaalde manier te denken, dacht ik zelfs dat Gods woorden overdreven waren. Ik kon mezelf er gewoon niet toe brengen ons land niet langer te verafgoden; ik dacht dat de Communistische Partij altijd gelijk had, dat het leger ons vaderland beschermde, en dat de politie kwaadaardige elementen uit de samenleving bestrafte en uitroeide en de belangen van het publiek beschermde. Alleen door de vervolging door die demonen zelf te ervaren, begon ik het ware gezicht van de CCP-regering te zien. Ze is uiterst bedrieglijk en hypocriet en heeft het Chinese volk en de hele wereld jarenlang bedrogen met haar leugens. Ze beweert herhaaldelijk ‘godsdienstvrijheid en wettelijke democratische rechten’ te handhaven, maar in werkelijkheid vervolgt ze moedwillig religieuze overtuigingen. Het enige dat ze werkelijk handhaaft is haar eigen tirannie, gedwongen controle en despotisme. Hoewel mijn vlees zwaar gewond was geraakt tijdens de wrede vervolging van de CCP, ik me zwak voelde en pijn leed, verlichtte Gods woorden me voortdurend en schonken me geloof en kracht, zodat ik in staat was Satans listen te doorzien en te getuigen voor God. Tegelijkertijd had ik een diep besef van Gods liefde en goedheid, en mijn geloof om God te volgen was versterkt. Precies zoals het woord van Almachtige God luidt: “Dit is de tijd: de mens heeft reeds lang geleden al zijn kracht verzameld, hij heeft hiervoor al zijn inzet toegewijd, elke prijs betaald, om het afschrikwekkende gezicht van deze demon af te rukken en mensen, die verblind zijn en allerlei leed en moeilijkheden hebben doorstaan, boven hun pijn uit te laten stijgen en deze boze oude duivel de rug toe te laten keren(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Werk en intrede (8)). Ik ben nu teruggekeerd naar de kerk en ik vervul mijn plicht door het evangelie te prediken. Dank aan God!

Vorige: 86. Dag na dag in een gevangenis van de CCP

Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.

Gerelateerde inhoud

Instellingen

  • Tekst
  • Thema's

Effen kleuren

Thema's

Lettertype

Lettergrootte

Regelruimte

Regelruimte

Paginabreedte

Inhoud

Zoeken

  • Zoeken in deze tekst
  • Zoeken in dit boek

Neem contact op via Messenger