81. Lijden en beproevingen zijn Gods zegeningen
Ik ben een boer en omdat mijn familie arm is moest ik altijd overal naar toe reizen om tijdelijke baantjes te vinden om geld te verdienen; ik dacht dat ik een goed leven voor mijzelf kon opbouwen door mijn lichamelijke arbeid. Maar in werkelijkheid zag ik dat er geen enkele waarborg was voor de wettelijke rechten van arbeidsmigranten zoals ik; mijn loon werd vaak zonder enkele reden ingehouden. Telkens weer werd ik bedrogen en uitgebuit door anderen. Na een jaar hard te hebben gewerkt, ontving ik niet wat ik had moeten ontvangen. Ik vond dat deze wereld waarlijk duister was! Mensen behandelen elkaar als dieren, waarbij de sterken azen op de zwakken; zij twisten met elkaar, gaan elkaar te lijf en ik kon op deze manier simpelweg de eindjes niet aan elkaar knopen om te leven. Toen ik in de extreme pijn en depressie van mijn geest mijn geloof in het leven had verloren, maakte een vriend mij deelgenoot aan de redding van Almachtige God. Vanaf die tijd kwam ik regelmatig samen met broeders en zusters om te bidden en te zingen; we communiceerden de waarheid en gebruikten onze sterke punten om elkaars zwakheden te compenseren. Ik voelde mij heel gelukkig en bevrijd. Ik zag dat in de Kerk van Almachtige God de broeders en zusters niet probeerden elkaar te slim af te zijn en geen sociaal onderscheid maakten; zij waren allemaal oprecht open en konden met elkaar overweg. Iedereen was daar om vol overgave naar waarheid te zoeken zodat ze hun verdorven gezindheid konden afwerpen en leven als mensen en redding verkrijgen. Dit maakte het voor mij mogelijk om geluk in het leven te ervaren en de betekenis en de waarde van het leven te begrijpen. Daarom besloot ik dat ik het evangelie zou gaan verspreiden en meer mensen die in duisternis leven de mogelijkheid geven om naar God te komen om Zijn verlossing te ontvangen en het licht weer te zien. Vandaar dat ik me aansloot bij hen die het evangelie verkondigen en van God getuigen. Maar ik werd onverwachts gearresteerd door de CCP overheid vanwege het prediken van het evangelie en ik onderging de extreme bruutheid van marteling, wrede behandeling en opsluiting in de gevangenis.
Op een middag in de winter van 2008, toen twee zusters en ik van Gods werk in de laatste dagen getuigden bij iemand die het evangelie wilde horen, werden wij gerapporteerd door kwaadaardige mensen. Zes politieagenten gebruikten de smoes dat ze onze verblijfsvergunningen moesten controleren om het huis van het deze persoon binnen te kunnen vallen. Terwijl zij de deur inkwamen, brulden zij: “Niet bewegen!” Twee van de kwaadaardige politieagenten leken volledig buiten zinnen te zijn toen ze op me sprongen; één van hen greep de kleren op mijn borst vast en de andere greep mijn armen en gebruikte al zijn kracht om ze op mijn rug vast te klemmen, en toen vroeg hij fel: “Wat ben je aan het doen? Waar kom je vandaan? Wat is je naam?” Ik antwoordde met de wedervraag: “Wat bent u aan het doen? Waarvoor arresteert u mij?” Toen zij mij dit hoorde zeggen werden ze echt kwaad en zeiden op agressieve toon: “Het maakt niet uit waarvoor, jij bent het die we zoeken en jij komt met ons mee!” Daarna nam de kwaadaardige politie mij en de twee zusters mee en duwden ons in het politievoertuig.
Toen we bij het Bureau voor Openbare Veiligheid waren aangekomen nam de kwaadaardige politie mij mee en sloot mij op in een kleine kamer; zij gaven mij het bevel om op de vloer te hurken en lieten vier mensen mij bewaken. Omdat ik lange tijd had gehurkt werd ik zo vermoeid dat ik het niet meer aankon. Zodra ik probeerde op te staan, stoof de kwaadaardige politie op mij af en duwde mijn hoofd naar beneden om te voorkomen dat ik opstond. Niet lang daarna hoorde ik bloedstollend geschreeuw van iemand die gemarteld werd in de kamer naast mij en op dat ogenblik werd ik zeer angstig: ik weet niet welke marteling en wrede behandeling zij hierna op mij zullen toepassen! Ik begon dringend in mijn hart tot God te bidden: “O Almachtige God, ik ben op dit ogenblik zeer bang, ik vraag u om mij geloof en kracht te geven, mij standvastig en moedig te maken zodat ik van u kan getuigen. Als ik hun marteling en wrede behandeling niet kan verdragen, als ik zelfmoord moet begaan door mijn tong af te bijten, zal ik u nooit verraden zoals Judas!” Na het bidden voelde ik de kracht in me opkomen en mijn angst zakte.
Die avond, na 19.00 uur, boeiden ze mijn armen achter mijn rug, brachten me naar de verhoorkamer boven en duwden me op de grond. Er waren allerlei martelinstrumenten zoals touwen, houten stokken, wapenstokken, zwepen, enz. Een politieman had een elektrische wapenstok in zijn handen die woeste flits- en knalgeluiden geluiden maakte en hij eiste op dreigende toon informatie: “Hoeveel mensen zijn er in je kerk? Waar is jullie plaats van samenkomst? Wie is de leider? Hoeveel mensen zijn het evangelie aan het prediken in de omgeving? Zeg op! Anders, zal je het krijgen ook!” Ik keek naar het dreigende gevaar van de elektrische wapenstok en naar de kamer vol martelinstrumenten; ik kon niet anders dan gespannen en bevreesd zijn. Ik wist niet of ik deze marteling zou kunnen doorstaan. Dus bleef ik God roepen. Toen hij zag dat ik niets zei, wond hij zich op en stompte mij hevig aan de linkerkant van mijn borst met de elektrische wapenstok. Hij gaf me een stroomstoot van bijna een minuut lang. Het voelde direct alsof het bloed in mijn lichaam werd gekookt; ik had ondraaglijke pijn van kop tot teen en rolde onophoudelijk gillend over de vloer. Hij wilde het nog steeds niet opgeven en sleurde mij plotseling naar zich toe en gebruikte een wapenstok om mij bij mijn kin op te tillen, terwijl hij schreeuwde: “Spreek! Wil je helemaal niets bekennen?” Bij het ondergaan van de krankzinnige kwelling door deze demonen, vreesde ik slechts dat ik God zou verraden doordat ik de kwelling niet zou kunnen doorstaan. Op dit ogenblik dacht ik aan de woorden van God: “De machthebbers zien er misschien wreed uit aan de buitenkant, maar wees niet bang want dit is zo omdat jullie weinig geloof hebben. Zo lang jullie geloof groeit, zal niets te moeilijk zijn” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 75). Gods woorden gaven mij opnieuw vertrouwen en kracht en ik besefte dat, hoewel de kwaadaardige politieagenten vóór mij krankzinnig en ongebreideld waren, zij door de hand van God werden beschikt. Zonder Gods toestemming konden ze me niet doden. Zolang ik op het geloof leunde en op God vertrouwde en niet aan hen toegaf, zouden zij onvermijdelijk in vernedering falen. Bij de gedachte hieraan riep ik alle kracht van mijn lichaam bijeen en antwoordde in een luide stem: “Waarom hebben jullie mij hier gebracht? Waarom elektrocuteren jullie mij met een stroomstootwapen? Welke misdaad heb ik begaan?” De kwaadaardige politieagent werd plotseling als een ree in de koplampen en werd bezwaard door zijn schuldig geweten. Hij stotterde en kon niks zeggen. Toen vertrok hij met de staart tussen de benen. Bij het zien van de schandelijke omstandigheden van Satans dilemma werd ik tot tranen toe geroerd. In deze hachelijke situatie heb ik werkelijk de macht en gezag van het woord van Almachtige God ervaren. Zolang het woord van God in praktijk wordt gebracht, zou ik Gods daden zien. Twee politieagenten kwamen vijf of zes minuten later binnen, maar deze keer probeerden ze een andere tactiek. Een magere agent zei heel hartelijk tegen me: “Werk gewoon even mee. Beantwoord onze vragen, anders kunnen we je niet laten gaan.” Ik zei geen woord, dus nam hij een stuk papier mee dat ik moest ondertekenen. Toen ik de woorden “heropvoeding door arbeid” erop zag staan, weigerde ik. De andere agent sloeg een gemene klap op mijn linkeroor, bijna hard genoeg om me op de grond te krijgen. Mijn oor rinkelde een tijdje en het kostte me een hele tijd om weer helderheid te krijgen. Ze boeiden me weer en sloten me op in die kleine kamer.
Bij mijn terugkeer in de kleine kamer was ik gekneusd en gehavend, de pijn was ondraaglijk. Mijn hart kon niet anders dan een gevoel van droefheid en zwakheid toelaten: waarom moeten gelovigen zo lijden? Ik predikte het evangelie met de goede bedoeling om mensen de waarheid te laten zoeken en gered te worden en ik heb onverwacht geleden onder deze vervolging. Toen ik hieraan dacht voelde ik nog meer dat mij onrecht was aangedaan. Ik riep in gebed tot God in mijn lijden en zei: “Oh God, mijn gestalte is te klein en ik ben te zwak. God, ik wil op u steunen en standvastig voor u getuigen. Leid me alstublieft.” Later dacht ik aan een hymne van Gods woorden: “Wees niet ontmoedigd, wees niet zwak. Ik zal het je duidelijk maken. De weg naar het koninkrijk is niet zo vlak; niets is zo eenvoudig! Jullie willen dat zegeningen makkelijk komen, nietwaar? Iedereen zal tegenwoordig bittere beproevingen moeten doorstaan. Zonder dergelijke beproevingen zal het liefhebbende hart dat jullie voor mij hebben niet sterker worden en zullen jullie geen werkelijke liefde voor mij hebben. Zelfs als deze beproevingen slechts bestaan uit geringe omstandigheden, zal iedereen ze toch moeten doorstaan. Het is alleen zo dat de zwaarte van de beproevingen van persoon tot persoon zal verschillen. Beproevingen zijn een zegening van mij. Hoeveel van jullie verschijnen vaak voor mij en smeken op je knieën om mijn zegeningen? Jullie denken altijd dat een paar gunstige woorden gelden als mijn zegening, maar jullie herkennen niet dat bitterheid een van mijn zegeningen is” (‘De pijn van beproevingen is een zegen van God’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Het is waar. Het hoofd bieden aan deze vervolging en ontberingen was zodat God mijn geloof en liefde kan vervolmaken. Die omgeving was Gods zegen. Hoe kon ik klagen en God de schuld geven? Ik werd gearresteerd en gemarteld, maar gedurende de hele beproeving leidde God me met Zijn woorden; dit was Gods liefde. Ik zong die lofzang in mijn hart, en hoe langer ik ze zong, hoe sterker ik me voelde. Het herstelde ook mijn geloof en ik zwoer bij God: “God, hoe de politie mij ook martelt, ik wil standvastig zijn in mijn getuigenis en u nooit verraden. Ik ben vastbesloten u tot het einde te volgen.”
In het detentiecentrum bleef de kwaadaardige politie allerlei methodes van marteling op me gebruiken en hitste ze vaak de gevangenen op om mij in elkaar te slaan. In de ijzige kou van de winter droegen ze de gevangenen op om emmers koud water over me uit te gieten en dwongen me om een koude douche te nemen. Ik rilde met kou van kop tot teen. Door hartkloppingen en het uitbreken van zweet, deed mijn hart zo erg pijn dat mijn rug ook pijn deed. Hier waren de gevangenen als machines die geld moesten verdienen voor de overheid en geen wettelijke rechten hadden. Zij hadden geen andere keus dan te verdragen dat ze werden uitgeknepen en uitgebuit als slaven. In de gevangenis werd ik gedwongen mij om gedurende de dag papiergeld te drukken dat als brandoffers voor de doden werd gebruikt. Eerst stelden ze de regel dat ik 1000 vellen papier per dag moest drukken, toen verhoogde zij dit naar 1800 vellen per dag, en uiteindelijk naar 3000 vellen. Deze hoeveelheid was voor een ervaren persoon al onmogelijk om te halen, laat staan een onervaren persoon als ik. In feite zorgden zij er opzettelijk voor dat ik dit niet kon halen, zodat zij een smoes hadden om mij te kwellen en te pijnigen. Zolang ik het quotum niet haalde, zou de kwaadaardige politie ketenen met een gewicht van meer dan 5 kg aan mijn benen vastmaken en mijn handen en voeten samenbinden met kettingen. Het enige dat ik kon doen was daar zitten, mijn hoofd buigen en mijn taille draaien, voor de rest kon ik mij niet bewegen. Verder gaf deze onmenselijke en ongevoelige politie niets om mijn basisbehoeften. Hoewel er een toilet in de gevangeniscel was, was ik volledig onmachtig om ernaartoe te lopen om het te gebruiken; ik kon slechts mijn celgenoten smeken om mij erheen te dragen en erop te zetten. Als zij gevangenen waren van het betere soort dan hesen ze me omhoog; als niemand wilde helpen dan had ik geen andere keus dan het in te houden. De pijnlijkste tijd was de maaltijd omdat mijn handen en voeten aan elkaar waren vastgeketend. Ik kon slechts met al mijn kracht mijn hoofd naar beneden duwen en mijn handen en voeten opheffen. Dit was de enige manier waarop ik een broodje in mijn mond kon krijgen. Elke hap kostte mij enorm veel energie. De ketenen schuurden lang mijn handen en voeten wat immense pijn veroorzaakte. Na lange tijd hadden zich donkere en glanzende harde eeltplekken op mijn polsen en enkels ontwikkeld. Vaak kon ik niet eten als ik was geketend, en in zeldzame gevallen gaven gevangenen me twee kleine broodjes. Meestal aten zij mijn portie ook op en kreeg ik niets dan een lege maag. Ik ontving zelfs nog minder te drinken; oorspronkelijk kreeg iedereen slechts twee kommen water per dag, maar ik was geketend en kon me niet bewegen zodat ik zelden water kon drinken. De inhumane kwelling was onbeschrijfelijk. Ik werd vier keer onderworpen aan dat soort onmenselijke martelingen, die in totaal tien dagen duurden. Zelfs onder die omstandigheden lieten de agenten me in de nachtploeg werken. Ik had lang mijn buik niet vol kunnen eten; door mijn honger kreeg ik vaak hartkloppingen, misselijkheid en benauwdheid in de borst. Ik was ook veranderd in een zak met botten. Toen mijn honger het punt bereikte dat ik er echt niet meer tegen kon, dacht ik aan iets wat de Heer Jezus zei tegen Satan te midden van een verzoeking: “De Mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God” (Matteüs 4:4). Dat gaf me een gevoel van opluchting, en ik voelde me klaar om die woorden van God persoonlijk te ervaren in de vervolging van mij door Satan. Ik stilde mezelf voor God om te bidden en over Zijn woorden na te denken, en voordat ik het wist, waren mijn pijn en honger afgenomen. Op een keer zei een gevangene tegen mij: “Er was een jonge persoon die eerder zo geboeid en uitgehongerd was. Ik heb gezien dat je al een aantal dagen niet veel hebt gegeten en je bent nog steeds zo opgewekt.” Bij het horen van zijn woorden dankte ik God in stilte. Ik voelde diep dat dit de kracht van het leven was in Gods woorden die mij ondersteunden. Dit zorgde ervoor dat ik echt voelde dat Gods woord de waarheid, de weg en het leven is en werkelijk het fundament waarop ik moest vertrouwen om te overleven. Op deze manier groeide mijn geloof zonder dat ik het besefte. In deze omgeving vol lijden was ik werkelijk in staat om de realiteit te ervaren van de waarheid: “De mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God.” Dit is echt de meest kostbare rijkdom van het leven dat God mij heeft gegeven, en het is ook mijn unieke gave. Bovendien had ik dit nooit kunnen ontvangen in een omgeving waar ik geen zorgen had om kleding en voedsel. Nu had mijn lijden zo veel betekenis en waarde!
Die ervaring van vervolging en marteling versterkte de haat die ik in mijn hart had tegen de Communistische Partij. Ik werd gearresteerd en onderworpen aan allerhande martelingen voor niets anders dan in God te geloven. Het was onmenselijk misbruik; zij was volkomen slecht! Ik dacht aan een passage uit Gods woorden die ik eerder had gelezen: “Het oppervlak van het diep is chaotisch en donker, het gewone volk, dat zo veel ellende meemaakt, roept de hemel aan en klaagt tot de aarde. Wanneer zal de mens in staat zijn om zijn hoofd hoog te houden? De mens is mager en uitgemergeld, hoe zou hij het tegen deze wrede en tirannieke duivel kunnen opnemen? Waarom geeft hij zijn leven niet aan God zodra hij dat kan? Waarom weifelt hij nog steeds, wanneer kan hij Gods werk voltooien? Zo op de kop gezeten en verdrukt, zal zijn hele leven uiteindelijk zinloos zijn geweest; waarom heeft hij zo’n haast om te komen en wil hij zo snel weer vertrekken? Waarom houdt hij niet iets kostbaars om aan God te geven? Is hij de duizenden jaren van haat vergeten?” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Werk en intrede (8)). Deze ervaring toonde me de ware essentie van de Communistische Partij als vijand van God, een vijand van de waarheid. Het versterkte mijn vastberadenheid om standvastig te zijn in mijn getuigenis voor God.
Eén maand later klaagde de CCP politie mij aan wegens ‘het verstoren van de openbare orde en obstructie van de uitvoering van de wet’; Ik werd veroordeeld tot één jaar heropvoeding door arbeid. Toen ik eenmaal het werkkamp binnenkwam, dwongen de politieagenten me elke dag te werken. Terwijl ik in de werkplaats zakken aan het tellen was, telde ik 100 zakken en bond ze bij elkaar. De gevangenen namen altijd opzettelijk één of meer zakken weg van die ik had geteld, zodat zij konden zeggen dat ik niet goed geteld had, om zo de kans te hebben mij te slaan en te schoppen. Toen de teamleider zag dat ik in elkaar werd geslagen kwam hij langs en vroeg heel schijnheilig wat er aan de hand was en de gevangenen leverden dan vals bewijs dat ik niet genoeg tassen had geteld. Dan moest ik een lawine strenge kritiek van de teamleider verdragen. Telkens wanneer ik me onrecht aangedaan voelde en pijn had, zong ik een hymne van Gods woorden terwijl ik werkte: “Jullie moeten tijdens deze laatste dagen een getuigenis aan God afleggen. Ongeacht hoe groot jullie lijden is, moeten jullie tot het uiterste einde toe doorgaan en zelfs bij jullie laatste ademhaling, moeten jullie nog steeds trouw zijn aan God en aan de genade van God; alleen dit is God echt liefhebben en alleen dit is de sterke en klinkende getuigenis” (‘Probeer van God te houden, hoe groot je lijden o’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Terwijl ik zong en zong, begon ik me ontroerd en geïnspireerd te voelen, en ik kon niet voorkomen dat de tranen over mijn wangen stroomden. Ik was vastbesloten dat, hoeveel ik ook leed, ik standvastig zou zijn in mijn getuigenis voor God. Er was een andere broeder van ongeveer dezelfde leeftijd die destijds bij mij opgesloten zat. We mochten niet praten als we overdag aan het werk waren, maar 's nachts schreven we in het geheim passages van Gods woorden en hymnen die we uit ons hoofd hadden geleerd op en wisselden ze met elkaar uit. Na een tijdje kregen we de toewijzing om samen te werken, dus we communiceerden heel stilletjes met elkaar, we hielpen en aanmoedigen elkaar. Het had echt geholpen het lijden te verlichten.
Bovendien droegen zij mij op om de ‘regels voor gedrag’ elke ochtend uit het hoofd te leren en als ik ze niet kon onthouden werd ik geslagen; zij dwongen me ook om liederen te zingen die de communistische partij prezen. Als zij zagen dat ik niet zong of dat mijn lippen zich niet bewogen dan werd ik ‘s nachts onvermijdelijk afgeranseld. Zij straften me ook door me de vloer te laten dweilen en als ik volgens hen niet goed genoeg dweilde werd ik hevig geslagen. Eén keer begonnen enkele gevangenen mij plotseling te slaan en schoppen. Nadat ze mij hadden geslagen vroegen zij me: “Kereltje, weet je waarom je wordt geslagen? Het is omdat je niet opstond om de bewaarder te begroeten toen hij langs kwam!” Telkens nadat ik werd geslagen werd ik boos maar durfde niets te zeggen: ik kon slechts huilen en stil tot God bidden, om Hem te vertellen van de verbolgenheid in mijn hart vanwege deze wetteloze onredelijke plaats. Er was hier geen redelijkheid, er was slechts geweld. Er waren hier geen mensen, er waren slechts krankzinnige demonen en schorpioenen! Ik voelde zo veel pijn en druk nu ik moest leven in deze benarde toestand; ik was niet bereid maar één minuut langer te blijven. Telkens als ik in een toestand van zwakheid en pijn geraakte zou ik aan de woorden van Almachtige God denken: “Hebben jullie ooit de zegeningen aanvaard die jullie zijn gegeven? Hebben jullie ooit naar de beloften gestreefd die er vanwege jullie gedaan zijn? Onder leiding van mijn licht zullen jullie de wurggreep van de duistere krachten doorbreken. In het donker zullen jullie zeker het licht dat jullie begeleidt niet uit het oog verliezen. Jullie zullen beslist meester van de schepping zijn. Jullie overwinnen Satan beslist. Als het koninkrijk van de grote rode draak ten onder gaat, zullen jullie ongetwijfeld opstaan tussen de talloze massa’s om mijn overwinning te bewijzen. Jullie zullen beslist resoluut en standvastig zijn in het land van Sinim. Door jullie lijden zullen jullie de zegen erven die van mij komt, en zullen jullie mijn glorie door het hele universum uitstralen” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Gods woorden aan het hele universum, hfst. 19) Gods woorden bemoedigden mij. Of wat God met mij aan het doen was nu genade en zegen was, of beproeving en loutering, het was allemaal om mij te voorzien en me te redden; het bracht waarheid in me en maakte waarheid mijn leven. Vandaag liet God deze vervolging en beproeving toe in mijn leven. Al kostte het mij veel lijden, het stelde me in staat om duidelijk de kwade essentie van de grote rode draak te zien van het weerstaan en haten van God, hem te verafschuwen en te verzaken, volledig aan de invloed van Satan te ontsnappen en me volledig tot God te wenden en door God tot een overwinnaar gemaakt te worden. Het liet mij ook echt ervaren dat God met me is; het zorgde ervoor dat ik er echt van genoot dat Gods woorden het brood van mijn leven, de lamp voor mijn voeten en licht op mijn pad werden, die me stap voor stap leidden door dit donkere hellegat. Dit is de liefde en de bescherming van God waarvan ik genoot en die ik kreeg gedurende het proces van mijn lijden. In die tijd kon ik zien dat ik zo blind en egoïstisch was en te hebzuchtig. Bij het geloven in God wist ik slechts van Gods genade en zegen te genieten en streefde tot in de verste verte niet naar de waarheid en het leven. Zodra mijn vlees aan wat ontbering leed, jammerde ik onophoudelijk; ik begreep de wil van God eenvoudigweg niet en probeerde niet het werk van God te begrijpen. Ik bezorgde God altijd zorg en pijn vanwege mij. Ik was echt zonder geweten! Bij het voelen van berouw en schuld bad ik stil tot God: “O Almachtige God, ik kan zien dat alles wat u doet is om mij te redden en verwerven. Ik haat het gewoon dat ik zo opstandig ben en blind. Ik heb u altijd verkeerd begrepen en heb niet gelet op uw wil. O God, vandaag heeft uw woord mijn verdoofde hart en geest opgewekt en me om uw wil laten begrijpen. Ik ben niet langer bereid om mijn eigen wensen en verlangens te hebben; ik zal mij slechts aan uw beschikking onderwerpen. Het maakt niet uit hoeveel leed ik te verduren heb, ik zal getuigen van u gedurende de vervolgingen van Satan.” Na het bidden begreep ik de goede bedoelingen van God en ik wist dat elke omgeving die God mij liet ervaren Gods grote liefde en redding was voor mij. Daarom zou ik er niet meer aan denken weg te duiken of God mis te verstaan. Alhoewel de situatie nog hetzelfde was, was mijn hart echt vol van vreugde en genoegen; ik voelde dat het een eer en een trots was om ontberingen en vervolgingen te lijden vanwege mijn geloof in Almachtige en het was een unieke gave voor mij, een verdorven persoon; het was de speciale zegen en genade van God voor mij.
Na een jaar van ontbering in gevangenis, zie ik dat klein ik ben van gestalte en dat ik zoveel waarheid mis. Almachtige God vulde echt mijn tekortkomingen aan door deze unieke omgeving en heeft me doen groeien. In mijn tegenslag heeft Hij me ertoe bewogen om de kostbaarste rijkdom in het leven te verkrijgen en vele waarheden te begrijpen die ik in het verleden niet begreep. Ook om duidelijk de afzichtelijke verschijning van Satan, de demon, te zien en de reactionaire aard van zijn weerstand tegen God. Ik herkende zijn afschuwelijke misdaden van het vervolgen van Almachtige God en het afslachten van christenen. Ik ervoer vurig de grote redding en de genade die Almachtige God had voor mij, de verdorven persoon, en heb ervaren dat de kracht en het leven in de woorden van Almachtige God mij licht konden geven en mijn leven konden worden, zodat ik Satan kon overwinnen om standvastig de vallei van de schaduw van de dood uit te lopen. Dank aan God!
De bijbelteksten zijn ontleend aan de Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap.