34. Het voelt goed om mijn vermomming af te doen

Door Chenyuan, China

In september 2018 werd ik gekozen als kerkleider. Ik was toen heel gelukkig. Ik dacht dat het kwam omdat ik beter was dan de meeste broeders en zusters. Ik wilde waarheid nastreven en mijn plichten doen. Ik wilde niet dat mensen zouden denken dat mijn leiderschap puur symbolisch was. Op een dag ging ik naar een bijeenkomst. Toen we het werk bespraken, hadden enkele broeders en zusters het over speciale vaardigheden. Ik was even van de wijs. Ik wist er bijna niets van. Wat als ze me vragen stelden en ik niet kon antwoorden? Zouden ze op me neerkijken en zich afvragen hoe ik kon leiden als ik het niet begreep? Ik kon mijn mond houden, maar zou ik dan geen waardeloze leider zijn? Wat kon ik doen? Ik werd nerveus en bang. Ik snapte niet waar iedereen het over had. Toen ze bijna klaar waren, zei ik snel: “Als er geen andere vragen zijn, kunnen we nu stoppen.” Ik kon pas ontspannen toen ik de bijeenkomst had verlaten. Ik dacht: deze groep vereist veel professionele kennis. Ik weet er niets van af, dus ik kan beter niet te vaak naar bijeenkomsten gaan. Als ze ontdekken dat ik niet veel weet over de professionele dingen, zullen ze vast op me neerkijken. Wie zou me daarna serieus nemen?

In de weken daarna kwam ik elke dag samen met andere groepen. Ik hielp om hun problemen en moeilijkheden op te lossen. Ons kerkelijke leven werd beter. Iedereen steunde me en ik kwam graag bijeen met die groepen. Maar ik was bezorgd als ik dacht aan de groep die gespecialiseerde kennis nodig had. Ik was bang dat ik niet zou weten waar het over ging, dus ik verzon smoesjes en ging er zelden heen. Op een avond, zei de zuster met wie ik werkte dat de groep problemen had, dus ze vroeg me om naar een bijeenkomst te gaan. Met tegenzin stemde ik toe, maar ik was ongerust. Ik dacht: als ik het probleem niet kan oplossen, zullen de anderen dan zeggen dat ik een onbekwame leider ben? Ik was bezorgd. De volgende dag, nadat we hadden gecommuniceerd over Gods woord, was ik bang dat de anderen vragen zouden stellen over professionele kennis. Ik zou stom lijken als ik niet kon antwoorden. Dus ik zette mezelf schrap en bleef praten om tijd te rekken maar ik voelde me ongemakkelijk. Ik vroeg: “Welke andere problemen moeten worden opgelost?” De groepsleider sprak over hun problemen en oplossingen. Ik raakte in de war toen hij jargon begon te gebruiken. Ik twijfelde of de problemen volledig waren opgelost. Als ze geen oplossing vonden, zou dat hun vooruitgang beïnvloeden. Maar als ik gedetailleerde vragen stelde, zouden ze zeker mijn mening willen horen. Maar ik begreep er niets van en het zou gênant zijn. Na veel wikken en wegen zei ik niets. Toen sprak een zuster over enkele moeilijkheden die ze ervoer met betrekking tot professionele kwesties. Ik raakte nog meer in de war. Ik durfde niet te vragen wat ze bedoelde. Ik was bang dat als ik haar probleem niet kon oplossen, ze zou denken dat ik geen goede leider was. Ik praatte wat en vermeed het onderwerp door te zeggen: “Ik kijk er later wel naar.” Na de bijeenkomst was ik compleet uitgeput. Ik voelde me leeg. Niets was opgelost tijdens deze bijeenkomst. Modderde ik niet maar wat voort in mijn plicht? Ik wist ook dat de broeders en zusters in deze groep niet veel hadden bereikt. Hun werk ging nauwelijks vooruit en ik voelde me rot. Ik was bang dat ze zouden zeggen dat ik dit werk niet begreep en op me zouden neerkijken. Zo sukkelde ik door alle bijeenkomsten heen. Ik had nooit echt inzicht in de werksituatie en loste geen problemen op. Ik deed geen echt werk. Bedroog ik God en mijn broeders en zusters zo niet? Ik voelde me ongemakkelijk en gaf mezelf de schuld. Ik bad tot God om me te helpen om over mezelf na te denken en mezelf te leren kennen.

Op een dag tijdens de godsdienstoefeningen las ik een passage uit Gods woorden: “Alle verdorven mensen vertonen dit probleem: als ze gewone broeders en zusters zonder status zijn, doen ze niet uit de hoogte als ze met iemand omgaan of spreken, en spreken ze niet in een bepaalde stijl of toon; ze zijn gewoon en normaal, en hoeven zich niet mooier voor te doen. Ze voelen geen psychologische druk, en kunnen openlijk en vanuit het hart communiceren. Ze zijn benaderbaar en makkelijk in de omgang; anderen voelen dat ze zeer goede mensen zijn. Maar zodra ze status bereiken, worden ze hooghartig en is niemand goed genoeg voor hen; ze hebben het gevoel dat ze respect verdienen, dat zij niet uit hetzelfde hout zijn gesneden als gewone mensen – en ze communiceren niet langer openlijk met anderen. Waarom communiceren ze niet langer openlijk? Ze hebben het gevoel dat ze nu status hebben en leiders zijn. Ze menen dat leiders een bepaald imago moeten hebben, een beetje boven gewone mensen verheven zijn, meer aanzien hebben en meer verantwoordelijkheid op zich moeten kunnen nemen. Ze geloven dat leiders in vergelijking met gewone mensen meer geduld moeten hebben, meer moeten kunnen lijden en zich uitputten, en in staat moeten zijn om elke verleiding te weerstaan. Ze vinden zelfs dat leiders niet mogen huilen, hoeveel van hun familieleden er ook sterven, en dat ze, als ze toch moeten huilen, heimelijk in bed moeten huilen, zodat niemand enige tekortkomingen, gebreken of zwakheden in ze kan zien. Ze hebben zelfs het gevoel dat leiders het niemand kunnen laten weten als ze negatief zijn geworden; in plaats daarvan moeten ze al die dingen verbergen. Ze geloven dat dit de manier is waarop iemand met status moet handelen(‘Om je verdorven gezindheid op te lossen, moet je een specifiek pad hebben om te praktiseren’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Gods woorden openbaarden mijn ware gesteldheid. Toen ik nog geen leider was, vroeg ik het aan iemand als ik iets niet begreep. Ik communiceerde open met anderen als ik problemen of moeilijkheden had. Als leider vond ik dat ik beter moest zijn dan anderen. Omdat ik was gekozen door mijn broeders en zusters, vond ik dat ik me als leider moest gedragen. Ik moest beter zijn dan zij. Ik moest alles kunnen begrijpen en oplossen. Dus tijdens bijeenkomsten gedroeg ik me anders. Maar omdat er dingen waren die ik niet begreep, was ik bang dat de anderen op me zouden neerkijken. Ik begon te doen alsof en ik onttrok me aan mijn plicht. Ik ging naar de groepen met de makkelijkste taken waar ik mijn talent kon laten zien, en ik vermeed groepen met moeilijke taken of onderwerpen die ik niet begreep zodat ik niet zou afgaan als ik het slecht zou doen. Zelfs als ik was gegaan, had ik slechts enkele nietszeggende dingen gezegd en me erdoorheen geworsteld. Ik kon de problemen in die groepen niet onder ogen zien. Ik was te zeer bezig met mijn ijdelheid en leiderschap. Gods huis vereist dat leiders zich in elke taak verdiepen, waarheid communiceren en de problemen van onze broeders en zusters oplossen, zodat ze hun plichten kunnen doen volgens de principes van waarheid. Dat betekent echt werk doen, in overeenstemming met Gods wil. Ik wist dat de broeders en zusters in die groep moeilijkheden hadden, maar ik was niet bereid om hun problemen onder ogen te zien en de waarheid te zoeken om ze op te lossen. Ik was geobsedeerd door mijn eigen ijdelheid, verwaarloosde mijn plicht en leefde enkel voor prestige. Ik vergat het werk van Gods huis. Bijgevolg werden de problemen in die groep niet opgelost en was er geen vooruitgang. Was ik geen valse leider die genoot van de status als leider zonder het werk te doen? Status nastreven is vermoeiend en geeft me een ongemakkelijk gevoel in mijn hart. Het verstoort ook het werk van Gods huis, dus er zijn geen winnaars. Als ik geen berouw toonde, zou ik kwaad berokkenen en God weerstaan. Dan zou God me verlaten. Ik bad snel tot God en zocht het beoefeningspad.

Toen las ik een andere passage uit Gods woorden. “Wanneer je geen status hebt, kun je jezelf vaak onder de loep nemen en jezelf leren kennen. Dit kan anderen ten goede komen. Wanneer je status hebt, kun je jezelf nog steeds vaak onder de loep nemen en jezelf leren kennen, zodat anderen de realiteit van de waarheid kunnen begrijpen en Gods wil begrijpen door jouw ervaringen. Dit kan mensen ook ten goede komen, toch? Als je zo praktiseert, zullen anderen er sowieso baat bij hebben, of je nu status hebt of niet. Dus, wat betekent status voor jou? Status is in feite een extra, bijkomend iets, zoals een kledingstuk of een hoed; zolang je er niet te veel waarde aan hecht, kun je er niet door belemmerd worden. Als je van status houdt, er speciale nadruk op legt en er altijd veel belang aan hecht, dan zul je erdoor beheerst worden. Daarna zul je jezelf niet langer willen kennen, evenmin zul je bereid zijn om jezelf open te stellen en bloot te geven, of je leiderschapsrol opzij willen zetten om met anderen te spreken en om te gaan en je plicht te vervullen. Wat voor probleem is dit? Heb je deze status niet voor jezelf aangenomen? En ben je dan niet gewoon die positie blijven innemen en ben je nu niet bereid om deze op te geven en wedijver je zelfs met anderen om je status te beschermen? Kwel je jezelf niet gewoon? Als je jezelf uiteindelijk tot de dood toe kwelt, wie kun je dan nog de schuld geven? Als je, wanneer je status hebt, kunt nalatende baas te spelen over anderen, je in plaats daarvan concentreert op hoe je je plichten goed kunt vervullen, alles doet wat je behoort te doen en alle plichten vervult die je behoort te vervullen, en als je jezelf ziet als een gewone broeder of zuster, heb je dan niet het juk van status afgeschud?(‘Om je verdorven gezindheid op te lossen, moet je een specifiek pad hebben om te praktiseren’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Na het lezen van Gods woorden begreep ik dat toen God me verhief om mijn plicht als leider te doen, Hij me geen status gaf, maar een opdracht, een verantwoordelijkheid. Hoe moeilijk de problemen ook waren, ik moest ervoor zorgen dat ze werden opgelost. In mijn contact met broeders en zusters mag ik niet vertrouwen op mijn status als leider. Wanneer ik mijn verdorven gezindheid openbaar of last van problemen of onvolkomenheden heb, moet ik openlijk en waarachtig communiceren anderen mijn verdorvenheid en gebreken laten zien en precies laten zien wie ik ben. Ik mag niet doen alsof. Ik moet mezelf zijn en alleen communiceren over wat ik begrijp. Als ik iets niet begrijp, moet ik de waarheid zoeken en met mijn broeders en zusters communiceren om het werk samen zo goed mogelijk te doen. Later ging ik naar bijeenkomsten van die groep. Als er problemen waren die ik niet snapte, liet ik bewust mijn ego los. Ik vroeg anderen actief om de dingen die ik niet begreep uit te leggen. Ze vonden me er niet minder om. Ze spraken ook over hun problemen en moeilijkheden in hun werk. Ik luisterde zorgvuldig naar hen en probeerde het te begrijpen. Zo verwierf ik inzicht in hun problemen. Ik communiceerde met hen door middel van de principes van de waarheid. Ik bestudeerde dit vakgebied ook in mijn eigen tijd. Bij moeilijkheden wendde ik me tot hen voor antwoorden. Door samen te werken, konden we elkaar aanvullen. We begonnen veel problemen in ons werk op te lossen en bereikten betere resultaten in onze plicht. Ik voelde me meer ontspannen en op mijn gemak.

Enkele maanden later, breidde de kerk mijn werk uit. Ik wist dat ik veel moest leren. Bij moeilijkheden bad ik vaak tot God. Ik bracht Gods woorden in praktijk en loste enkele praktische problemen op. Broeders en zusters waren tevreden met me en keken naar me op. Ik genoot van dat gevoel. Zonder het te beseffen, begon ik me weer te richten op status. Op een dag, tijdens een bijeenkomst van medewerkers, zei onze leider dat de bijeenkomsten van een bepaalde kerk niet effectief waren geweest. Mijn collega’s wilden dat ik naar de kerk ging om het probleem op te lossen. Ik dacht bij mezelf: ik lijk enige werkelijkheid van de waarheid te bezitten en kan helpen om problemen op te lossen. Ik ben vast de beste van alle medewerkers. Ik moet hard werken en laten zien wat ik kan. Als reactie op mijn foute bedoelingen creëerde God een situatie om me te behandelen. Op een dag had zuster Li, een groepsleider, moeilijkheden. Ze voelde zich negatief. Ik vond snel twee passages uit Gods woorden en gebruikte mijn ervaring om met haar te communiceren. Dat duurde dertig minuten, maar het leek geen effect op haar te hebben. Ik vond ook dat mijn communicatie saai was en niets oploste. Toen kwam zuster An met een passage uit Gods woorden. Zuster Li begon te knikken en te lachen. Ik schaamde me toen een beetje. De passage van zuster An was veel toepasselijker. Ik vroeg me af wat zuster Li van me zou denken. Zou ze zeggen dat ik een onbekwame leider was, dat ik geen geschikte passages uit Gods woorden kon citeren en niet zo goed als zuster An problemen kon oplossen? Ik voelde me gefrustreerd en wilde niet meer communiceren. Enkele dagen later had broeder Zhang een slechte gesteldheid. Ik zocht van tevoren enkele toepasselijke passages en dacht: deze communicatie moet goed gaan om voor zuster An mijn gezicht te redden. Hoe kan ik anders dit werk doen? Toen ik broeder Zhang zag, was ik heel dynamisch en proactief. Ik probeerde alles wat ik wist te communiceren. Maar toen zei broeder Zhang ongeduldig: “Zuster, ik snap wat je zegt, maar mijn gesteldheid wordt er niet beter op. Ik moet er meer over nadenken.” Zijn woorden schokten me. Ik was sprakeloos. Ik kon wel door de grond zakken. Ik was van slag en dacht: wat is er met me? Dit gebeurde eerst nooit als ik met andere broeders en zusters praatte. Waarom doe ik het steeds fout? Ze zullen op me neerkijken. Zullen ze zeggen dat ik alleen maar praat en geen echte problemen kan oplossen? Van de rest van de bijeenkomst herinner ik me niets meer.

Als ik daarna bij zuster An was, was ik heel zelfbewust. Soms kon ze me nors aankijken of toespreken. Ik dacht: heeft ze een probleem met mij? Is ze niet tevreden over me? Ik besloot om in de toekomst uit haar buurt te blijven, zodat ik niet nog meer tekortkomingen zou openbaren. In aanwezigheid van andere broeders en zusters, hield ik ook zorgvuldig de schijn op. Ik bleef met opzet uit de buurt, sprak ze nauwelijks en hielp niet met hun problemen. Ik vervulde mijn plichten niet meer. Beetje bij beetje kwam er een duisternis over mijn hart. Ik kon de problemen van anderen niet begrijpen of oplossen. Soms was ik bang om ze te ontmoeten. Zo modderde ik voort en het voelde alsof God me had verlaten. Toen bad ik eindelijk tot God: “God, ik werk alleen maar aan mijn reputatie en doe altijd alsof. Ik voel geen verantwoordelijkheid meer voor mijn plicht. U hebt uw aangezicht voor mij verborgen en dat is uw rechtvaardigheid, maar ik ben bereid om me tot u te keren en over mezelf na te denken.” Daarna las ik Gods woorden: “Mensen zelf zijn voorwerpen van de schepping. Kunnen voorwerpen van de schepping almacht bereiken? Kunnen ze perfectie en onberispelijkheid bereiken? Kunnen ze op alle fronten bekwaamheid bereiken, alles leren begrijpen en alles voor elkaar krijgen? Dat kunnen ze toch niet? In de mensen zit echter een zwakheid. Zodra ze een vaardigheid of een beroep leren, hebben ze het gevoel dat ze bekwaam zijn, dat ze mensen met status en waarde zijn, dat ze een of andere professional zijn. Hoe bekwaam ze ook zijn, wanneer ze met een opmerkelijk talent opvallen, dan willen ze zichzelf verpakken, zichzelf vermommen als een belangrijk figuur, en perfect en onberispelijk lijken zonder een enkel gebrek; dan willen ze groots, machtig, volledig bekwaam, almachtig worden in de ogen van anderen. Ze hebben het gevoel dat ze met het inroepen van hulp van anderen in een kwestie onbekwaam, zwak en inferieur zouden lijken, en dat mensen op ze zouden neerkijken. Daarom willen ze altijd de schijn ophouden. […] Wat voor gezindheid is dit? Zulke mensen zijn zo arrogant, ze hebben alle verstand verloren!(‘De vijf toestanden die mensen doormaken voor ze op het juiste spoor van geloof in God komen’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). “Voor sommige mensen is met name Paulus een idool. Ze treden graag naar buiten om speeches te houden en werk te doen. Ze vinden het fijn om vergaderingen bij te wonen en te preken en ze houden ervan als mensen naar hen luisteren, hen vereren en om hen heen draaien. Ze hebben graag status in de ogen van anderen en vinden het fijn als anderen het beeld waarderen dat zij presenteren. Laten we hun natuur analyseren aan de hand van deze gedragingen: wat is hun natuur? Als ze zich echt zo gedragen, dan is daarmee voldoende aangetoond dat ze arrogant en verwaand zijn. Ze vereren God helemaal niet; ze zoeken een hogere status en willen gezag hebben over anderen, bezit van hen nemen en status hebben in hun ogen. Dat is het klassieke beeld van Satan. De aspecten van hun natuur die opvallen zijn arrogantie en verwaandheid, een onwil om God te vereren, en een verlangen om door anderen vereerd te worden. Dit soort gedragingen kunnen je een duidelijk beeld geven van hun natuur(‘Hoe de natuur van de mens te leren kennen’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Na het lezen van Gods woorden begreep ik dat ik slechts een van Gods schepsels ben. Het is onmogelijk dat ik alles begrijp en beheers. Of het nu om waarheid of gespecialiseerde kennis gaat, wat ik kan begrijpen, is heel beperkt. Het is normaal om dingen te missen en fouten te maken, maar ik kende mezelf niet echt en wilde mijn tekortkomingen niet toegeven. Ik wilde perfect zijn en boven iedereen staan. Ik deed alsof ik iemand anders was, en was te veel bezig met wat anderen van me dachten. Toen mijn collega’s me naar die kerk stuurden om hun problemen op te lossen, voelde ik dat ik de werkelijkheid van de waarheid bezat en beter was dan zij, dus ik wilde mijn talenten laten zien en mezelf bewijzen. Naast zuster An, vond ik dat ik de leider was die problemen moest oplossen, dus ik moest altijd beter zijn dan zij. Toen ik zag hoe zuster An de problemen van anderen oploste en ik steeds alles fout deed, schaamde ik me en wilde ik vluchten. Dus ik vermeed anderen opzettelijk en begon mijn plicht te verwaarlozen. De problemen in het kerkelijke leven duurden voort, waardoor de broeders en zusters het leven niet konden binnengaan. Ik besefte dat ik altijd deed alsof, omdat ik was verdorven door Satans doctrines zoals “De mens moet er altijd naar streven beter te zijn dan zijn tijdgenoten”, “Zoals een boom leeft voor zijn schors, zo leeft een mens voor zijn gezicht” en “Een man laat zijn naam achter waar hij ook gaat, net zoals een gans zijn kreet uitroept waar hij ook vliegt.” In welke groep ik ook zat, ik probeerde te doen alsof en mijn tekortkomingen te verbergen. Ik wilde dat mensen alleen mijn goede kant zagen en een goede indruk achterlaten. Ik dacht dat dat mijn leven waarde en waardigheid gaf, maar als dat gevoel verdween, voelde ik me bedroefd en somber. Ik bleef op mijn hoede en wantrouwde anderen. Het was vermoeiend. God had me verheven om mijn plicht als leider te doen om Hem te verheerlijken, van Hem te getuigen, en de waarheid te communiceren om praktische problemen op te lossen en broeders en zusters voor God te brengen. Maar ik deed mijn best niet om het werk van Gods huis hoog te houden. In plaats daarvan zag ik het als een kans om te pronken en te worden bewonderd. Toen ik niet kreeg wat ik wilde, verwaarloosde ik mijn werk. Ik dacht alleen aan de opkomst en ondergang van mijn prestige en status, in plaats van de waarheid na te streven en mijn plichten te vervullen. Bijgevolg verachtte God me en was mijn geest in duisternis gehuld. Niet alleen kon ik geen echte problemen oplossen, maar ik kon zelfs de dingen niet meer doen die ik eerst wel had kunnen doen. Ik was getuige van Gods rechtvaardigheid en heiligheid. De natuur van Paulus was arrogant en competitief. Hij streefde blindelings naar status en wilde worden bewonderd. Hij bracht mensen voor zichzelf en begon zich te verzetten tegen God. In plaats van de waarheid na te streven, streefde ik blindelings naar status. Ik gaf te veel om wat anderen van me dachten en wilde ze voor me winnen en ze bedriegen. Net als Paulus was ik me gaan verzetten tegen God. Toen ik dat besefte, bad ik snel en vol berouw tot God. Ik wilde niet meer doen alsof en mijn eigen status niet meer beschermen. Ik wilde de waarheid praktiseren en een eerlijke persoon zijn.

Toen ik mijn broeders en zusters weer zag, wilde ik ze vertellen wat ik had doorgemaakt en mijn eigen verdorvenheid ontmaskeren, maar de woorden kwamen niet uit mijn mond. Ik was de kerkleider en hoorde toe te zien op hun werk. Als ik ze alles vertelde, zouden ze dan denken dat ik geen persoon ben die de waarheid nastreeft en niet geschikt ben als leider? Het was een innerlijke strijd. Toen besefte ik dat ik weer deed alsof om mijn reputatie te behouden. Ik had steeds weer gekozen voor status, wat het werk van Gods huis had verstoord en me op het foute pad had gebracht. Mijn hart was vervuld van angst. Ik dacht aan Gods woorden: “Je hoeft niets te verbergen, geen veranderingen aan te brengen of trucjes uit te halen omwille van je eigen reputatie, zelfrespect en status, en dit geldt ook voor eventuele fouten die je hebt gemaakt; dergelijk zinloos werk is onnodig. Doe je daar niet aan, dan zul je met gemak en onvermoeibaar leven, volledig in het licht. Alleen zulke mensen kunnen Gods lof oogsten(‘Alleen zij die de waarheid in praktijk zijn godvrezend’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Gods woorden verlichtten mijn hart en motiveerden me. Ik voelde dat deze omgeving een kans bood om waarheid te praktiseren. Niet langer kon ik mijn ware zelf verbergen en mijn status beschermen, dus ik deelde al mijn verdorvenheid en de lessen die ik had geleerd met mijn broeders en zusters. We leerden allemaal iets van deze communicatie en kwamen nader tot elkaar. We spraken ook over de werkproblemen, en door samen te werken, konden we de fouten in onze plicht rechtzetten. Na verloop van tijd waren de problemen in deze kerk opgelost. De gesteldheid van de broeders en zusters was ook verbeterd en ze begonnen actief hun plicht te doen. Als ik daarna mijn plicht deed, zelfs als ik me soms beperkt voelde door gedachten aan status, kon ik bewust bidden tot God, waarheid praktiseren, eerlijk zijn, en open zijn over mijn verdorvenheid. Ik was steeds minder bezig met mijn status. Sindsdien, kan ik goed overweg met mijn broeders en zusters door open te zijn zonder te doen alsof. Zonder de bedriegerij kan ik de waarheid nastreven en mijn plicht beheerst uitvoeren. Dat is het resultaat van het oordeel en de tuchtiging van Gods woorden. Dank aan God.

Vorige: 33. De ketenen van roem en winst

Volgende: 35. Toen ik nog faam en fortuin najoeg

Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.

Gerelateerde inhoud

Instellingen

  • Tekst
  • Thema's

Effen kleuren

Thema's

Lettertype

Lettergrootte

Regelruimte

Regelruimte

Paginabreedte

Inhoud

Zoeken

  • Zoeken in deze tekst
  • Zoeken in dit boek

Neem contact op via Messenger