52. Vaarwel, allemansvriend!
Voordat ik in God geloofde, dacht ik altijd dat allemansvrienden geweldig waren. Ze hadden een zachtaardige gezindheid, werden nooit boos op iemand, iedereen vond ze aardig en ze beledigden niemand. Ik wilde graag zo iemand zijn. Dat kwam doordat ik van jongs af aan op school en in de maatschappij was bestookt met kreten als: ‘Harmonie is een schat, geduld is een deugd’ ‘Ook als je verkeerde dingen ziet, kun je beter weinig zeggen’ en ‘Zwijg om jezelf te beschermen en probeer enkel te ontkomen aan schuld’. ‘Neem nooit iets te serieus’, ‘Als onwetendheid regeert, dan is het dwaas om wijs te zijn.’ ‘De verdiensten van goede vrienden verzwijgen draagt bij tot een lange, goede vriendschap.’ Ik vatte die ideeën op als een goede leidraad voor het leven. Of het nu om familie en vrienden ging of om kennissen, ik beledigde niemand en ging altijd in alles mee wat anderen wilden. Iedereen gaf me complimenten omdat ik zo goed met mensen kon omgaan en zelf makkelijk in de omgang was. Ik had ook het gevoel dat je, om te overleven in deze duistere, slechte wereld wel goede betrekkingen met de mensen om je heen moet hebben, omdat dat de enige manier is om een plek voor jezelf te veroveren. Pas toen ik het werk van de laatste dagen van Almachtige God had aanvaard, het oordeel en de tuchtiging van Gods woorden had ervaren en iets van de waarheid begreep zag ik in dat deze overlevingsstrategieën giftige, satanische filosofieën zijn, en geen strategieën die mensen moeten volgen. Terwijl ik zo leefde, zag ik, hoe ik steeds onbetrouwbaarder en zelfzuchtiger werd. Ik had geen juiste menselijke gelijkenis. Ten slotte begon ik mezelf te verachten en beleed ik berouw tegenover God.
In 2018 werd ik tot districtshoofd gekozen. In het begin wist ik nog niet zoveel over het werk in de kerk. Mijn partner, zuster Liu, had deze taak al ruim een jaar gedaan, en begreep de diverse facetten van het werk van de kerk, dus ik stelde haar vragen als ik met problemen zat, en ze hielp me heel vaak. Later hoorde ik zuster Liu diverse keren zeggen dat de leider van een kerk waar zij verantwoordelijk voor was, zuster Zhang, er al een tijd met de pet naar gooide in haar plichten, geen praktisch werk deed, op bijeenkomsten gemeenplaatsen en leerstellingen spuide, arrogant en zelfingenomen was en weigerde de suggesties of hulp van anderen te accepteren. Indertijd dacht ik dat al die zaken misschien wel manifestaties waren van een valse leider die geen praktisch werk doet, en aangezien zuster Liu ervan op de hoogte was, vroeg ik me af waarom zij niet ingreep en zuster Zhang niet wegstuurde. Ik wilde iets tegen haar zeggen, maar toen bedacht ik dat ik deze plicht nog maar net vervulde en zuster Zhang niet goed kende. Als ik zomaar ineens iets zou zeggen, zou zuster Liu misschien kritiek op me hebben omdat ik overhaast en onvriendelijk had gehandeld. Met dit in mijn achterhoofd deelde ik mijn gedachten omzichtig met zuster Liu, maar zij maakte er niet zo’n punt van en vroeg me zuster Zhang vanuit liefde te helpen. Ik dacht: zuster Liu kent vast de voorschriften voor het vervangen van leiders, dus als ik dit nog eens aankaart, zal ze dan niet denken dat ik zeg dat ze geen praktisch werk doet? En ze zal zeker denken dat ik te veel problemen veroorzaak en moeilijk in de omgang ben. Als dat tot conflicten tussen ons leidt, hoe moeten we dan in de toekomst onze plichten als partners vervullen? Op dat moment besloot ik verder niets te zeggen.
Ik communiceerde diverse keren met zuster Zhang om haar problemen aan het licht te brengen en te analyseren. Ze weigerde niet alleen het aan te nemen, ze ging ook met me in discussie. Kort daarop begonnen sommige broeders en zusters te melden dat zuster Zhang geen praktisch werk deed. Toen besefte ik dat zuster Zhang met een ernstig probleem zat. Als we er niet snel iets aan deden, zou het het kerkelijke werk en het binnengaan in het leven van onze broeders en zusters vertragen. Dus kaartte ik opnieuw de kwestie van het wegsturen van zuster Zhang bij zuster Liu aan. Maar zuster Liu zei: “Deze rapporten zijn al aan onze superieuren doorgegeven. Laten we wachten tot zij het tot de bodem hebben uitgezocht voordat we haar wegsturen.” Ik dacht: wij kunnen uit de rapporten en wat we van de situatie weten, al afleiden dat zuster Zhang geen praktisch werk heeft gedaan, er met de pet naar heeft gegooid en al een hele tijd alleen maar gemeenplaatsen en leerstellingen spuit. We weten al dat ze een valse leider is, dus volgens de beginselen zou ze zo snel mogelijk moeten worden weggestuurd. Ik dacht: wij zijn de districtsleiders, en er is een valse leider in de kerk verschenen, maar we doen er niets mee en schuiven het door naar onze superieuren. Houd je dan niet de zaak op en geef je een valse leider dan geen kans om onze broeders en zusters te blijven benadelen? Dit is niets meer of minder dan de kant van Satan kiezen en opstaan tegen God. Dit is een heel ernstig probleem. Ik wilde zuster Liu daar opnieuw over spreken, maar bedacht dat ze de vorige keer dat ik dat had gedaan, zuster Zhang niet had willen vervangen en had gezegd dat ik haar liefhebbend moest behandelen. Ik zag dat zij erg goed met elkaar overweg konden, dus als ik weer over het wegsturen van zuster Zhang begon, zou zuster Liu misschien zeggen dat ik te arrogant was. Als je net met een baan begonnen bent, moet je laten zien wat je waard bent, dus zou zij niet denken dat ik alleen maar opschepte? Ik besloot mijn mond te houden. Onze superieuren onderzochten in elk geval de feiten. Een paar dagen meer kon geen kwaad. En dus hield ik me in, al lagen de woorden op het puntje van mijn tong. Een paar dagen nadat onze superieuren de zaak hadden onderzocht, tikten zij ons op de vingers omdat we een valse leider niet meteen hadden aangepakt en daardoor het kerkelijke werk hadden verstoord en het binnengaan in het leven van onze broeders en zusters hadden vertraagd. Ze zeiden dat we handelden als medeplichtigen van Satan en onze broeders en zusters benadeelden. Toen ik dat hoorde, voelde ik me ellendig. Ik besefte dat ik niet de waarheid had beoefend die ik toch duidelijk kende en de beginselen niet had hooggehouden. In feite had ik een valse leider de hand boven het hoofd gehouden. Dus ik verdeed geen tijd meer en stuurde haar weg. Achteraf voelde ik wel een klein beetje zelfverwijt en ongemak, en ik nam niet de kans waar om verder over mezelf na te denken. Later ontdekte ik dat zuster Liu tijdens bijeenkomsten altijd platitudes en leerstellingen spuide, en dat ze de problemen en moeilijkheden van broeders en zusters niet kon oplossen. Toen ik haar op een paar van haar problemen en tekortkomingen wees, weigerde ze die te accepteren en probeerde ze met me in discussie te gaan. Er werd niets bereikt in het werk waarvoor zij verantwoordelijk was, en toen onze superieuren haar hadden gesnoeid en behandeld, weigerde ze dat te accepteren. Ze werd negatief en slordig in haar werk en kreeg te maken met allerlei klachten en misverstanden. Op dat moment wilde ik haar toestand aan het licht te brengen, maar ik besefte dat ik als haar collega ook aansprakelijk was als wij ons werk niet goed deden, en als ik haar problemen analyseerde, zou ze zeggen dat ik me niet begripvol opstelde, dus toen durfde ik het niet. Ik probeerde haar in plaats daarvan te troosten en moedigde haar aan niet negatief te zijn. Maar daarna besefte ik dat zuster Liu geen greintje was veranderd. Ze had geen enkel zelfinzicht. Als het zo doorging, zou dat het kerkelijke werk ophouden en onze broeders en zusters benadelen. Ik besefte dat ik dit zo gauw mogelijk aan onze superieuren moest rapporteren. Toevallig hield de kerk toen net een algemene enquête, en onze superieuren vroegen mij een beoordeling van zuster Liu te schrijven. Ik wilde die net gaan schrijven, toen me te binnen schoot dat de meeste broeders en zusters wat haar betreft geen enkel inzicht hadden en vierkant achter haar stonden. Dus als ik mijn nek uitstak om de problemen van zuster Liu te rapporteren, zouden ze dan zeggen dat ik aan het intrigeren was en wilde dat zij werd weggestuurd, zodat ik het alleen voor het zeggen had? Bovendien, waren we wat onze plichten aanging partners en had ze me vaak geholpen. Zou ze me niet haten als ze werkelijk werd weggestuurd? Ik piekerde een hele tijd en ten slotte besloot ik te verbloemen dat ze geen praktisch werk deed en de waarheid niet accepteerde. Maar toen ik mijn beoordeling had ingeleverd, bleef ik met een ongemakkelijk gevoel rondlopen. Ik wist dat ik de feiten verhulde en God bedroog, en voelde een steeds hevigere geestelijke duisternis. Ik dutte altijd in als ik Gods woorden las en ontleende geen verlichting of illuminatie aan het communiceren tijdens bijeenkomsten. Ik kon nooit de problemen ontdekken die mijn broeders en zusters hadden. Zonder ook maar een beetje energie ploeterde ik de dag door, en ik had het gevoel dat God me had verlaten.
Later verdiepten onze superieuren zich in de toestand, en werd zuster Liu weggestuurd omdat ze een valse leider was die geen praktisch werk deed. Ik voelde indertijd diepe schaamte en zelfverwijt, helemaal als ik dacht aan Gods woorden: “Alle mensen die vasthouden aan een gelukkige middenweg zijn het meest boosaardig. Ze geven niemand aanstoot, ze behagen mensen, ze buigen mee met dingen en niemand kan door hen heen kijken. Zij zijn de levende Satan!” (‘Alleen door de waarheid in praktijk te brengen kun je de ketenen van een verdorven gezindheid van je afwerpe’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Gods woorden openbaren dat allemansvrienden het meest sinister en sluw zijn en dat ze levende Satans zijn. Ik besefte dat ik dat zelf ook was. Ik wist al een tijdje dat zuster Liu een valse leider was, maar om mezelf en mijn relatie met haar te beschermen, koos ik ervoor God voor het hoofd te stoten en de waarheid niet te beoefenen. Opnieuw had ik een valse leider gedekt, Gods gezindheid beledigd en een overtreding begaan. Ik had het gevoel dat het afgelopen met me was, dat God iemand als ik niet zou redden. Een paar dagen zat ik in ellende en negativiteit. Ik verloor alle belangstelling om wat dan ook te doen. Maar later herinnerde ik me Gods woorden: “Het doet er niet toe wat je verkeerd hebt gedaan, ongeacht hoe ver je bent afgedwaald of hoeveel overtredingen je hebt begaan, laat geen van deze dingen lasten of overbagage worden die je met je mee moet dragen in je streven om God te begrijpen. Ga door met marcheren. God houdt te allen tijde de redding van de mens in Zijn hart; dit verandert nooit. Dit is het kostbaarste deel van de essentie van God” (Het Woord, Deel II, Over het kennen van God, God Zelf, de unieke VI). Ik overdacht keer op keer deze woorden van God, en had het gevoel dat elk woord en elke zin genade en hoop voor mij in zich hadden. Ook al had mijn slechtheid Gods gezindheid beledigd, God gebruikte nog steeds Zijn woorden om me te troosten en te bemoedigen, en me te vertellen dat ik voorwaarts moest blijven gaan. Ik voelde me onmetelijk dankbaar, en zei tegen mezelf dat ik niet negatief mocht zijn. Als ik faalde, moest ik mezelf weer oprapen. Ik moest kunnen nadenken, mijn problemen begrijpen en de waarheid zoeken om ze op te lossen.
Later las ik weer een passage uit Gods woorden: “Jullie zeggen allemaal dat jullie aandacht schenken aan Gods last en de getuigenis van de kerk zullen verdedigen, maar wie van jullie heeft werkelijk aandacht geschonken aan Gods last? Vraag jezelf af: ben jij iemand die aandacht heeft geschonken aan Zijn last? Kun je voor Hem rechtvaardigheid uitoefenen? Kun je opstaan en voor mij spreken? Kun je de waarheid standvastig in praktijk brengen? Ben je stoutmoedig genoeg om tegen al Satans daden te vechten? Zou je in staat zijn je emoties aan de kant te zetten en Satan te ontmaskeren omwille van mijn waarheid? Kun je toestaan dat mijn voornemens in jou vervuld worden? Heb je je hart geofferd op het allerbelangrijkste moment? Ben je iemand die mijn wil uitvoert? Stel jezelf deze vragen, en denk er vaak over” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 13). Na het lezen van Gods woorden, voelde ik een hevige steek door mijn hart. Ik zag dat ik niets meer of minder was dan een louche, sluwe allemansvriend. Als ik voor een probleem stond, deed ik er alles aan om mezelf te beschermen zonder aan de belangen van Gods huis te denken, en ik had totaal geen verantwoordelijkheidsgevoel. Ik had meteen moeten handelen toen er valse leiders verschenen, maar om mezelf te beschermen en uit angst om zuster Liu voor het hoofd te stoten, was ik te bang geweest om de waarheid te beoefenen en het probleem te rapporteren. Ik verdoezelde met opzet de waarheid om haar te beschermen. Het gevolg was dat elk aspect van het kerkelijke werk eronder leed en mijn broeders en zusters geen fatsoenlijk kerkelijk leven hadden. Ik dacht: Gods huis vertrouwde mij zo’n belangrijke plicht toe, maar toen er valse leiders in de kerk verschenen, verried ik de beginselen van de waarheid om mijn eigen belangen te beschermen, koos ik keer op keer de kant van Satan en hield ik hen de hand boven het hoofd. Ik besefte best dat het kerkelijke werk eronder zou lijden, maar ik beoefende de waarheid niet en hield rechtvaardigheid niet hoog. Als ik maar even iemand voor het hoofd kon stoten, liet ik de beginselen van de waarheid varen. Ik handelde zelfzuchtig, in mijn eigen belang. Als je de dingen op deze manier deed, verstoorde je dan niet het werk van Gods huis en handelde je dan niet als een medeplichtige van Satan? Ik waagde het niet de waarheid te beoefenen of beginselen te steunen. Ik was helemaal niet rechtvaardig. Dan was ik toch niet geschikt als kerkleider? Ik was zelfzuchtig, verachtelijk, louche, bedrieglijk en kleinzielig. Dat deed vooral pijn als ik eraan dacht dat er in Gods woorden staat dat God allemansvrienden veracht en verfoeit en hen niet redt, en in de preken staat keer op keer dat Gods huis beslist weigert allemansvrienden als leiders te accepteren, omdat die een kwaad hart hebben en Gods huis en hun broeders en zusters alleen maar kunnen benadelen. Door valse leiders de hand boven het hoofd te houden had ik God al voor het hoofd gestoten en Zijn gezindheid beledigd, dus ik richtte me tot God en bad: “Keer op keer heb ik uw wil geschonden, God. Ik kende duidelijk de waarheid maar beoefende die niet en op die manier benadeelde ik het werk van de kerk. Ik ben bereid uw vloeken en straf te aanvaarden. Hoe u me ook in de toekomst behandelt, ik ben bereid u te gehoorzamen en berouw te hebben.”
Begon ik me af te vragen waarom ik probeerde het mensen naar de zin te maken en de waarheid niet kon beoefenen wanneer me dingen overkwamen. Waardoor werd ik eigenlijk gedreven? Later las ik een passage uit Gods woorden: “Satan verderft mensen door het onderwijs en de invloed van nationale overheden en beroemdheden en van mensen die het ver geschopt hebben. Hun leugens en onzin zijn het leven en de aard van de mens geworden. ‘Ieder voor zich en God voor ons allen’ is een bekende satanische uitspraak die iedereen is bijgebracht en die het leven van de mens is geworden. Er zijn andere woorden over levensfilosofieën van gelijke strekking. Satan maakt gebruik van de verfijnde traditionele cultuur van elke natie om mensen te onderwijzen en zorgt ervoor dat de mensheid in een onmetelijke afgrond van vernietiging valt en erdoor wordt opgeslokt. Uiteindelijk worden mensen door God vernietigd omdat ze Satan dienen en God weerstaan. […] Er zijn nog altijd vele satanische vergiften in het leven van de mensen, in hun handelswijze en gedrag; ze bevatten bijna totaal geen waarheid. Zo zijn bijvoorbeeld hun levensfilosofieën, de manier waarop ze dingen doen en hun stelregels vervuld van de vergiften van de grote rode draak, en ze zijn allemaal afkomstig van Satan. Wat dus bij de mensen door hun botten en bloed vloeit, zijn allemaal dingen van Satan. Al die ambtenaren, al diegenen die de macht in handen hebben, en diegenen die het ver hebben geschopt hebben hun eigen paden en geheimen die naar succes leiden. Zijn zulke geheimen dan geen prima weergave van hun natuur? […] De mens is diep verdorven door Satan. Satans vergif vloeit door de aderen van ieder mens, en het is goed zichtbaar dat de natuur van de mens is verdorven, slecht en reactionair, vervuld en doordrenkt van Satans filosofieën – in zijn geheel gaat het om een natuur die verraad pleegt aan God. Dit is de reden dat mensen zich tegen God verzetten en zich tegen God opstellen” (‘Hoe de natuur van de mens te leren kennen’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Toen ik Gods woord had gelezen, begreep ik waarom ik me als een allemansvriend gedroeg. Dat kwam doordat ik van jongs af aan was opgevoed door de CCP, en was volgestopt met allemaal wereldse filosofieën, logica en regels, zoals: ‘Ieder voor zich en God voor ons allen’ ‘Mensen zijn geen heiligen; hoe kunnen ze foutloos zijn?’ ‘Ook als je verkeerde dingen ziet, kun je beter weinig zeggen’ ‘Zwijg om jezelf te beschermen en probeer enkel te ontkomen aan schuld’ ‘De fouten van goede vrienden verzwijgen draagt bij tot een lange, goede vriendschap’ enzovoort. Die ideeën waren diep in mijn hart geplant en ik leefde daarnaar. Ik werd alsmaar arroganter, zelfingenomener, zelfzuchtiger, verachtelijker, gladder en bedrieglijker. Ik verhief die ideeën tot mijn levensmotto’s. Om met mensen overweg te kunnen lette ik scherp op elk woord en elke gezichtsuitdrukking van anderen, en ging ik behoedzaam om met mijn relaties met iedereen. Ik was een allemansvriend, bewandelde het pad van de middelmatigheid, stootte niemand voor het hoofd. waagde het niet de waarheid te spreken of rechtvaardigheid hoog te houden, en leefde zonder een zweempje waardigheid. Toen er valse leiders in de kerk verschenen, was ik bang zuster Liu voor het hoofd te stoten, dus liet ik mijn beginselen varen, koos ervoor een lafaard te zijn, en liet ik hen mijn broeders en zusters benadelen en het werk van Gods huis dwarsbomen. Hoe kon ik mezelf een goed mens noemen? Ik had een zwart hart, ik was een ‘aardig mens’ en een verachtelijke slaaf van Satan. Ik had geen enkel besef van moed of rechtvaardigheid. Als ik zuster Liu eerder had geanalyseerd en geholpen, had ze misschien niet zoveel overtredingen begaan, en was het werk van Gods huis en het binnengaan in het leven van de broeders en zusters misschien niet gehinderd, en had ik Gods gezindheid misschien niet beledigd. Dus, zag ik uiteindelijk in dat als ik volgens deze satanische, wereldse filosofieën leefde en een allemansvriend bleef ik alleen maar mensen zou benadelen of ruïneren, en mijzelf ook. Op grond van de geopenbaarde feiten kon ik eindelijk inzien dat deze satanische, wereldse filosofieën, logica en regels mensen alleen maar kunnen misleiden en verderven. Ze zijn strijdig met Gods woorden en de waarheid. Als we volgens deze satanische filosofieën leven, maakt het niet uit hoe aardig of zachtmoedig we ook lijken, we zijn en blijven louche, bedrieglijk, verachtelijk en zielig. Als we de waarheid niet beoefenen, geen berouw tonen en niet veranderen, zullen we door God worden verlaten en geëlimineerd.
Later las ik een passage uit Gods woord: “God is vol getrouwheid, daarom zijn Zijn woorden altijd betrouwbaar. Bovendien zijn Zijn daden onberispelijk en onbetwistbaar. Daarom houdt God van wie absoluut eerlijk jegens Hem zijn” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Drie vermaningen). “Uit het feit dat God van mensen vraagt eerlijk te zijn, blijkt dat Hij echt een afkeer heeft van degenen die bedrieglijk zijn, en dat Hij bedrieglijke mensen niet mag. Het feit dat God bedrieglijke mensen niet mag betekent dat Hij een hekel heeft aan hun daden, gezindheid en drijfveren; dat wil zeggen dat God hun manier van doen niet mag. Als we God dus willen behagen, moeten we eerst onze handelingen en bestaanswijze veranderen” (‘De meest fundamentele beoefening om een eerlijk iemand te zijn’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). “Als je eenmaal gelooft en vóór God komt maar nog steeds op die oude manier leeft, is je geloof in God dan wel zinvol? Is het wel waardevol? Het doel en de beginselen van jouw leven en de manier waarop je leeft zijn niet veranderd, en het enige wat je boven ongelovigen plaatst is je erkenning van God. Je lijkt God te volgen, maar je levensgezindheid is nog steeds zelfs niet een beetje veranderd. Uiteindelijk zul je niet worden gered. Nu dit zo is, gaat het dan niet slechts om een leeg geloof en om een lege vreugde?” (‘Alleen door de waarheid in praktijk te brengen kun je de ketenen van een verdorven gezindheid van je afwerpe’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Toen ik Gods woord had gelezen, zag ik in, dat God in essentie trouw is. God houdt van eerlijke mensen en haat bedriegers. Toen ik volgens deze satanische filosofieën leefde, veranderden mijn kijk op dingen en de manier waarop ik me gedroeg totaal niet. Ik leek net een ongelovige. Hoelang ik ook op die manier in God geloofde, zo zou ik nooit de waarheid of volledige redding verwerven. Alleen mensen die de waarheid beoefenen, eerlijk zijn, geen bedrog in hun hart hebben, de moed hebben de beginselen te steunen, een besef van rechtvaardigheid hebben, en in alles aan Gods kant staan en rekening houden met Gods wil zijn degenen die Hij liefheeft en die volledig door Hem kunnen worden gered. Toen ik begreep wat God vraagt, bad ik tot God en beloofde met de hand op mijn hart dat ik berouw zou tonen, de waarheid zou beoefenen en een eerlijk mens zou zijn.
Een paar maanden later, merkte ik dat mijn nieuwe collega, broeder Li, altijd gemeenplaatsen en leerstellingen spuide en tijdens bijeenkomsten opschepte. Ik communiceerde daar diverse keren met hem over, maar ik zag geen enkele verbetering, dus stelde ik onze superieuren op de hoogte. Maar toen, vroegen ze me zijn gedrag te analyseren en aan het licht te brengen, en ik voelde me onzeker. Ik kon niet goed over deze zaken praten, omdat broeder Li zijn plichten daar langer vervulde dan wie ook. Hij werd beschouwd als een soort ouderling, en had me in het verleden geholpen met mijn werk. Wat zou hij van me denken als ik zijn toestand aan het licht bracht? Zou hij beledigd zijn? Toen las ik deze passage uit Gods woorden: “Als je de motivatie en zienswijze van een ‘aardig mens’ hebt, zul je hierin altijd ten val komen en mislukken. Wat moet je dus doen in dergelijke situaties? Als je zoiets tegenkomt, moet je tot God bidden. Vraag God je kracht te geven, dat Hij je je aan de principes laat houden, laat doen wat je te doen staat, principieel met dingen laat omgaan, standvastig laat zijn en het werk van Gods huis geen kwaad laat overkomen. Als je je eigen belangen, aanzien en zienswijzen van een ‘aardig mens’ kunt verzaken, als je doet wat je te doen staat met een eerlijk hart dat zich volledig inzet, dan heb je Satan verslagen en dit aspect van de waarheid gewonnen” (‘Pas als je jezelf kent, kun je op zoek gaan naar de waarheid’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Toen ik deze passage uit Gods woord las, gaf dat me het inzicht dat dit me was overkomen omdat God me op de proef stelde en me de kans gaf berouw te tonen. God wilde zien hoe ik deze zaak aanpakte. Ik kon mezelf niet toestaan mijn relaties met anderen te beschermen zoals ik vroeger had gedaan. Ik moest het kerkelijke werk vooropstellen, de waarheid beoefenen en rechtvaardigheid hooghouden. Als broeder Li iemand was die de waarheid nastreefde, kon hij communicatie en analyse gebruiken om over zichzelf na te denken en zichzelf te begrijpen, wat hem zou helpen bij het binnengaan in het leven, en daarna te voorkomen dat hij meer overtredingen zou begaan. En dus zocht ik broeder Li op, en analyseerde ik een voor een zijn toestanden en gedragingen aan de hand van Gods woorden. Tot mijn verbazing werd hij niet alleen niet kwaad op me, maar zei hij berouwvol: “Als jij me niet op deze manier had ontmaskerd en geanalyseerd, had ik nooit iets van mijn problemen afgeweten. Ik moet echt nadenken en intrede verwerven.” Ik vond het heel ontroerend om broeder Li die woorden te horen zeggen. Ik had me zorgen gemaakt dat hij kwaad op me zou worden als ik hem ontmaskerde, maar dat was alleen maar fantasie. Op dat moment ervoer ik echt dat het beoefenen van de waarheid en een eerlijk mens zijn onze geest kalm en vredig maakt, en ons steeds dichter naar God toe haalt. Ik ondervond ook echt dat je het werk van Gods huis alleen kunt beschermen door de waarheid te beoefenen en dingen volgens de beginselen aan te pakken. Dat is de enige manier om onze broeders en zusters echt te helpen.
Dankzij Gods oordeel en tuchtiging kwam er enige verandering in sommige van mijn misvattingen, en mijn louche en sluwe satanische gezindheid. Als ik nu mijn broeders en zusters verdorvenheid zie vertonen of als zaken op een manier worden aangepakt die tegen de beginselen van de waarheid ingaan, houd ik hen niet meer de hand boven het hoofd en probeer ik mijn relaties met mensen niet meer te beschermen. Ik kan gewetensvol de waarheid beoefenen, communiceren, helpen, op dingen wijzen en zaken aan het licht brengen. Ook al aarzel ik nog steeds weleens, uit angst anderen voor het hoofd te stoten, ik kan tot God bidden, mezelf verzaken, in overeenstemming met de beginselen van de waarheid praktiseren en niet meer volgens satanische filosofieën leven. Dankzij dit soort beoefening voel ik me veel rustiger en stabieler. Het is heel bevrijdend. Deze veranderingen en alles wat ik heb bereikt heb ik te danken aan het oordeel en de tuchtiging van Gods woorden.