85. Een tijd van brute marteling
Ik ben opgegroeid in een gewoon gezin in China. Mijn vader zat in het leger, en omdat ik van kindsbeen af door hem was gevormd en beïnvloed geloofde ik op den duur dat het de roeping en de plicht van een soldaat was om het moederland te dienen, bevelen op te volgen en onzelfzuchtig te dienen in het belang van de Communistische Partij en het volk. Ik nam me ook vast voor om zelf soldaat te worden en het voetspoor van mijn vader te volgen. Maar naarmate de tijd verstreek en bepaalde gebeurtenissen bekend werden, veranderden de loop van mijn leven en de richting van mijn streven langzaamaan. In 1983 hoorde ik het evangelie van de Heer Jezus. Het was aan de speciale hulp van de Heilige Geest te danken dat iemand als ik, die van jongs af aan vergiftigd was door het atheïsme en de Chinese communistische ideologie, diep geroerd werd door de liefde van de Heer Jezus. Toen ik het evangelie had gehoord begon ik aan een leven van geloof in God – ik ging voortaan naar de kerk, ik bad en zong hymnen om de Heer te prijzen. Dit nieuwe leven bracht me geweldige rust en vrede. In 1999 aanvaardde ik het evangelie van de laatste dagen van de wedergekeerde Heer Jezus – Almachtige God. Doordat ik onophoudelijk Gods woord las en samenkwam en communiceerde met mijn broeders en zusters, begon ik veel waarheden te begrijpen en hoorde ik over Gods dringende bedoeling om de mensheid te redden. Ik voelde dat God ieder van ons een belangrijke roeping en verantwoordelijkheid had opgelegd, en dus stortte ik me op het werk om het evangelie te verspreiden.
De wrede vervolging door de CCP-overheid verstoorde echter mijn rustige en gelukkige leven. In augustus 2002 reisde ik met mijn man naar het noordwesten om het evangelie te verbreiden onder een paar van onze collega’s in Christus. Op een avond toen ik een samenkomst had met twee broeders en zusters die nog maar kort geleden Gods werk van de laatste dagen hadden aanvaard, hoorde ik ineens een luide klap, zag ik dat de deur met geweld werd opengetrapt en dat er zes of zeven kwaadaardig ogende politieagenten met wapenstokken in de aanslag binnen stormden. Een van de politieagenten wees naar mij en zei gemeen snauwend: “Doe haar de handboeien om!” Twee politieagenten bevalen ons bij de muur te gaan staan en niet te bewegen, terwijl zij als een stel roofzuchtige bandieten door de dozen en kasten in het huis begonnen te snuffelen. Zorgvuldig doorzochten ze alles waarvan ze vermoedden dat er dingen in verborgen konden zitten, en binnen de kortste keren hadden ze de hele boel binnenste buiten gekeerd. Uiteindelijk vond een van de agenten een pamflet over het evangelie en een boek met Gods woord in de tas van mijn zuster en met een woeste blik naar mij schreeuwde hij: “Ben je er verdomme soms op uit om vermoord te worden? Hoe kom je op het idee om hierheen te komen om dat evangelie van je te verspreiden? Waar komt dit vandaan?” Ik gaf geen antwoord en dus blafte hij tegen me: “Je gaat niet praten, hè? We krijgen die mond van je wel open. In de benen, jij. Waar we nu heen gaan, ga je echt wel praten.” Vervolgens sleurde hij me het huis uit en gooide me in de politiewagen. Op dat moment drong tot me door dat ze niet zomaar zes of zeven politieagenten hadden gestuurd – langs de hele straat stonden aan weerszijden een hele rij bewapende lui van de speciale politietroepen. Toen ik zag hoeveel mensen ze hadden ingezet om ons aan te houden, werd ik erg bang en zonder nadenken begon ik tot God te bidden of Hij me wilde leiden en beschermen. Kort daarop kwam er een passage uit Gods woord in me op: “Jullie moeten jezelf beschermen. Je weet dat alle dingen in de omgeving om je heen er zijn met mijn toestemming, allemaal door mij gepland. Kijk duidelijk en stel mijn hart tevreden in de omgeving die ik je heb gegeven. Wees niet bang, de Almachtige God der heerscharen zal beslist met je zijn; Hij staat achter jullie en Hij is jullie schild” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 26). Inderdaad, dacht ik, God is mijn steunpilaar; wat voor omstandigheden ik ook mag tegenkomen, God, de Heerser en Schepper van alle dingen, is altijd aan mijn zijde. God zal mij terzijde staan om elke situatie die ik maar tegenkom te boven te komen. Want Hij is trouw en Hij is Degene die over alle dingen heerst en ze orkestreert. Terwijl ik die dingen bedacht, herwon ik mijn kalmte.
Het was omstreeks 10 uur ’s avonds toen ik werd overgebracht naar de Eenheid Misdaadonderzoek. Er werd een foto van me gemaakt en daarna werd ik naar een verhoorkamer gebracht. Tot mijn verrassing waren daar al vier, vijf gemeen ogende schurken binnen die me dreigend aanstaarden toen ik binnenkwam. Zodra ik de kamer betrad, dromden ze als een stel hongerige wolven om me heen alsof ze klaarstonden om me te doden. Ik was uitzonderlijk zenuwachtig en bad wanhopig tot God. In eerste instantie raakten deze politieschurken me met geen vinger aan, maar gaven ze me alleen de opdracht om drie, vier uur te blijven staan. Ik stond zo lang dat mijn benen en voeten pijn begonnen te doen en gevoelloos raakten, en mijn hele lichaam raakte extreem uitgeput. Omstreeks één, twee uur ’s nachts kwam het hoofd van de eenheid binnen om me te verhoren. Ik kon me niet beheersen en trilde van de zenuwen. Hij keek me strak aan en begon me te ondervragen: “Zeg op, waar kom je vandaan? Wie is je contactpersoon hier? Wie is je meerdere? Waar komen jullie samen? Hoeveel mensen werken er onder je?” Toen ik niets zei, ontplofte hij van razernij, greep me bij mijn haar en bestookte me met stompen en schoppen. Toen ik eenmaal tegen de grond was geslagen, begon hij me nog harder te schoppen. Meteen begonnen mijn oren te tuiten, waardoor ik niets kon horen, en mijn hoofd voelde aan alsof het zou gaan ontploffen van de pijnscheuten. Onwillekeurig slaakte ik een kreet van pijn. Na wat geworstel bleef ik op de grond liggen zonder me te kunnen bewegen. Het hoofd van de eenheid greep me weer bij mijn haar en sleurde me overeind, waarna vier, vijf van die gemene schurken om me heen kwamen staan en me begonnen te schoppen en te stompen. Ik viel op de grond, terwijl ik mijn hoofd met mijn handen bedekte, en rolde en kronkelde rond van de pijn. Deze politieschurken hielden zich absoluut niet in – elke schop en elke stomp had een dodelijke kracht. Terwijl ze me sloegen, schreeuwden ze: “Ga je nog praten of niet? Waag het eens om niet te praten. Ga praten of je bent er geweest!” Toen het hoofd van de eenheid zag dat ik nog steeds niet praatte, schopte hij me keihard tegen mijn enkel. Telkens wanneer hij me schopte, voelde dat alsof iemand een spijker in mijn botten had gedreven, het was een gruwelijke pijn. Daarna gingen ze door met schoppen tot ik het gevoel had dat ze alle botten in mijn lichaam hadden versplinterd, en de heftige krampen in mijn binnenste deden zo’n pijn dat ik nauwelijks adem kon halen. Ik lag op de grond naar adem te happen en huilde van de martelende pijn. In mijn hart riep ik tot God: “Lieve God! Ik kan zo niet verder. Bescherm mij alstublieft, want ik ben bang dat ik deze nacht niet overleef. Lieve God, verleen mij kracht. …” Ik weet niet hoe lang de marteling doorging. Ik voelde me alleen uitzonderlijk duizelig en ik had zo’n gruwelijke pijn dat ik het gevoel had dat mijn ledematen een voor een waren afgescheurd. De pijn was zo heftig dat ik in feite van top tot teen gevoelloos raakte. Een van de politieschurken zei: “Het lijkt erop dat je nog steeds niet genoeg hebt gehad. Maar je gaat echt wel praten!” Onder het praten pakte hij iets op wat op een elektrische hamer leek en sloeg daarmee tegen mijn voorhoofd. Elke klap voelde ik tot diep in mijn merg, en telkens wanneer hij me sloeg werd mijn hele lichaam gevoelloos, waarna ik helemaal slap werd en onophoudelijk begon te trillen. Toen de politieschurk zag hoe erg ik leed, leek hij tevreden met zijn werk en begon hij te brullen van het lachen. Terwijl ik lag te lijden verschafte een passage uit Gods woord me raad en verlichting: “Je moet lijden voor de waarheid, je moet jezelf aan de waarheid geven, je moet vernedering voor de waarheid verdragen en om meer van de waarheid te krijgen, moet je meer lijden ondergaan. Dit is wat je zou moeten doen” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, De ervaringen van Petrus: zijn kennis van tuchtiging en oordeel). Gods woord verschafte me ongelooflijke kracht, en ik herhaalde de passage alsmaar opnieuw in mijn hoofd. Ik dacht: ik mag niet zwichten voor Satan en God teleurstellen. Om de waarheid te verwerven beloof ik plechtig dat ik elk lijden zal doorstaan en zelfs al betekent dat dat ik sterf, dan nog zal het de moeite waard zijn en zal ik niet voor niets hebben geleefd! Deze bende demonen ondervroeg me de hele nacht door tot de volgende ochtend, maar omdat ik Gods woord had om mij te bemoedigen, was ik in staat hun martelingen te doorstaan! Uiteindelijk waren ze door alle strategieën heen die ze maar konden bedenken en zeiden hulpeloos: “Je ziet eruit als een doodgewone huisvrouw zonder bepaalde talenten, dus hoe heeft die God van je jou zo’n geweldige kracht verleend?” Ik wist dat ik niet degene was tegenover wie deze politieschurken het opgaven, maar dat ze capituleerden voor het gezag en de macht van God. Ik ben persoonlijk getuige geweest van het feit dat Gods woord de waarheid is, dat het mensen kan vervullen van een onmetelijke kracht en dat iemand door te praktiseren in overeenstemming met Gods woord zijn vrees voor de dood kan overwinnen en Satan kan verslaan. Het resultaat van dit alles was dat mijn geloof in God nog sterker werd.
Op de ochtend van de tweede dag kwam het hoofd van de eenheid mij omstreeks zeven uur opnieuw verhoren. Toen hij merkte dat ik nog steeds niet bereid was te praten, probeerde hij me te verleiden met nog weer een andere sluwe truc. Een kalende politieman in burger kwam binnen, hielp me overeind en begeleidde me naar een bank. Hij streek mijn kleren glad, klopte me op mijn schouder en met geveinsde bezorgdheid zei hij met een vreugdeloze glimlach: “Kijk jou nu toch, het heeft helemaal geen zin om zo te lijden. Praat gewoon met ons, dan kun je naar huis. Waarom zou je hier blijven en al die martelingen doorstaan? Je kinderen wachten thuis op je. Weet je wel wat een pijn het mij doet om jou zo te zien lijden?” Terwijl ik naar al zijn leugens zat te luisteren en naar dat afschuwelijke, schaamteloze gezicht zat te kijken, zat ik te tandenknarsen en ik dacht: jij bent gewoon een demon die allerlei leugens spuit om mij te misleiden. Als je maar niet denkt dat ik God ga verraden. En maak jezelf niet wijs dat ik ook maar een woord ga zeggen over de kerk! Toen de politieagent zag dat ik onbewogen bleef, begon hij wellustig naar me te kijken en me met zijn hand te betasten. Automatisch schoof ik bij hem vandaan, maar die schoft hield me met één hand vast zodat ik niet kon bewegen en vervolgens pakte hij met zijn andere hand mijn borst vast. Ik sloeg een kreet van pijn en voelde een onmetelijke haat tegen deze man; ik was zo kwaad dat ik over mijn hele lichaam trilde en de tranen me over de wangen stroomden. Ik wierp hem een woedende blik toe en toen hij die zag, liet hij me los. Tijdens deze persoonlijke ervaring heb ik waarachtig de kwade, reactionaire en wrede natuur van de CCP-overheid aanschouwd. Ik heb gezien hoe de ‘Volkspolitie’ die voor het instituut van de CCP werkt, in werkelijkheid bestond uit verachtelijke, schaamteloze schurken en proleten zonder ook maar een schijntje geweten! Omdat ik 24 uur lang geen druppel water had gehad, was mijn lichaam in gevaarlijke mate uitgeput en uitgedroogd en ik wist niet of ik dit nog lang zou volhouden. Plotseling werd ik getroffen door een gevoel van diepe ellende en hopeloosheid. Op dat moment moest ik denken aan een kerkelijke hymne: “Met een sterke wil sta ik op tegen de schreeuw van het kwaad. Op de moeilijke weg wordt mijn hart standvastig en sterk. Het ware licht leidt me en ik zal volgen. De mensheid is zo wreed, waar is er ruimte voor God? Het is zo moeilijk te geloven in God in een land geregeerd door duivels. Ik zal Satan verlaten en God volgen. Met een hart dat houdt van God, zal ik licht en warmte uitstralen, trouw tot het einde, getuigenis gevend om God te loven. Hoe God mij ook loutert, ik zal getuigen en Hem tevredenstellen. Satan zit me op de hielen, ik kan nergens rusten. God dienen is de wet van de Hemel en het principe van de aarde. Satan onderdrukt me, ik ben zekerder van Christus. Zijn plannen zijn verdorven en verachtelijk. Ik zal nooit toegeven aan Satan en leven zonder waarde. Ik zal alle pijn en donkere nachten doorstaan. Ik zal getuigenis geven van totale overwinning en Satan beschamen om God troost te brengen” (‘Opstaan te midden van duisternis en onderdrukking’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Deze welluidende en krachtige hymne was een geweldige motivatie voor mij: deze demonen vervolgden de gelovigen van God op deze manier omdat ze God haten. Hun geniepige, kwade doel is om ons ervan te weerhouden in God te geloven en Hem te volgen en zo Gods werk te verstoren en te vernietigen, en de kans van de mensheid om te worden gered te ruïneren. Op dit cruciale moment in deze geestelijke strijd kon ik niet gaan liggen en mezelf tot het mikpunt maken van Satans grap. Hoe meer Satan me kwelde, hoe helderder ik zijn demonische gezicht zag en hoe meer ik dat wilde verzaken en aan Gods zijde wilde staan. Ik geloof dat God zal overwinnen, en dat Satan gedoemd is de nederlaag te lijden. Ik kon het niet opgeven en ik wilde me op God verlaten en een krachtige, klinkende getuigenis voor Hem overbrengen.
Toen de politie besefte dat ze geen informatie van enige waarde uit me zouden krijgen, stopten ze met de ondervraging en brachten ze me die avond over naar een huis van bewaring. Ik was inmiddels vrijwel onherkenbaar, zo erg was ik geslagen – mijn gezicht was opgezwollen, ik kon mijn ogen niet openen en mijn lippen zaten onder de wondjes. Zodra de mensen van het huis van bewaring zagen dat ik bijna was doodgeslagen, wilden ze geen verantwoordelijkheid op zich nemen voor wat er was gebeurd en weigerden me binnen te laten. Na enig onderhandelen werd ik uiteindelijk toch toegelaten omstreeks 7 uur die avond en werd ik naar een cel gebracht.
Die avond at ik mijn eerste maaltijd na mijn arrestatie: een hard, zwart, gruizig gestoomd broodje dat lastig te kauwen en weg te slikken was, en een kom soep van verlepte groenten waar dode wormen in dreven, met op de bodem van de kom een laag viezigheid. Dat hield me allemaal niet tegen om die maaltijd zo snel als ik maar kon op te slurpen. Omdat ik een gelovige ben, zette de gevangenbewaarder in de dagen daarna andere gevangenen er vaak toe aan om me het leven zuur te maken. Op een keer vaardigde de hoofdgevangene in onze cel een bevel uit en grepen haar ondergeschikten me bij mijn haar en sloegen mijn hoofd tegen de muur. Ze deden dat zo hard dat ik duizelig werd en niet scherp kon zien. ’s Nachts lieten ze me ook niet op bed slapen en moest ik dus op de koude, betonnen vloer slapen, naast de wc. Verder lieten de bewaarders me de gevangenisregels voordragen en als ik dat verkeerd deed of ze vergat, ranselden ze me met een leren riem. Door deze vrijwel onafgebroken onmenselijke folteringen en vernederingen verzwakte ik en dacht ik dat ik maar beter kon doodgaan dan dag in, dag uit te moeten lijden als een gekooid dier. Heel vaak als ik op het punt stond met mijn hoofd tegen de muur te slaan om er een eind aan te maken, leidden Gods woorden me die zeggen: “Dus, moeten jullie tijdens deze laatste dagen een getuigenis aan God afleggen. Ongeacht hoe groot jullie lijden is, moeten jullie tot het uiterste einde toe doorgaan en zelfs bij jullie laatste ademhaling, moeten jullie nog steeds trouw zijn aan God en aan de genade van God; alleen dit is God echt liefhebben en alleen dit is de sterke en klinkende getuigenis” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Alleen door pijnlijke beproevingen te ervaren, kun je de liefelijkheid van God kennen). Gods woorden boden me bemoediging en verwarmden mijn hart. Terwijl ik over Gods woorden nadacht, welden er tranen in mijn ogen op. Ik dacht eraan hoe Gods liefde, toen ik door de schurken van de politie gemeen werd geslagen, al die tijd voor me zorgde, dat Hij me met Zijn woorden had geleid en dat Hij me geloof en kracht had verleend en me in de gelegenheid had gesteld die afschuwelijke folteringen koppig te overleven. Nadat ik was mishandeld en uitgescholden door de hoofdgevangene van onze cel en zo erg was gefolterd door de andere gevangenen dat ik bijna een zenuwinzinking kreeg en overwoog om een eind aan mijn leven te maken, schonken Gods woorden me opnieuw het geloof en de moed om weer overeind te komen. Als God niet aan mijn zijde was geweest om over me te waken, was ik al lang door die schurkachtige maniakken dood gefolterd. Oog in oog met Gods grote liefde en genade kon ik me niet langer passief verzetten en Gods hart verdriet bezorgen. Ik moest me stevig aan de kant van God opstellen en Gods liefde met trouw terugbetalen. Onverwacht, zodra ik mijn gemoedstoestand had hersteld, zorgde God ervoor dat een andere gevangene namens mij protesteerde, en dat ze en de hoofdgevangene enorme ruzie kregen. Uiteindelijk liet de hoofdgevangene zich vermurwen en liet me op het bed slapen. Dank zij God. Als Gods genade er niet was geweest, had dat voortdurend op de natte, koude betonnen vloer slapen er vast toe geleid dat ik was gestorven of verlamd was geraakt, gegeven mijn zwakke gestel. Op deze manier slaagde ik erin om twee gruwelijk zware maanden in het huis van bewaring te overleven. Gedurende die tijd ondervroegen schurken van de politie me nog tweemaal, met dezelfde ‘goede agent, kwade agent’-strategie. Maar dankzij Gods bescherming was ik in staat om Satans sluwe opzet te doorzien en hun gemene plan te dwarsbomen. Ten slotte waren ze doodeenvoudig door hun strategieën heen en veroordeelden ze me na al hun mislukte ondervragingen uiteindelijk tot drie jaar gevangenisstraf en stuurden ze me naar de Tweede Vrouwengevangenis om mijn straf uit te zitten.
Vanaf de eerste dag dat ik in de gevangenis aankwam, werd ik gedwongen zware lichamelijke arbeid te verrichten. Ik moest ruim tien uur per dag werken, en ik moest dagelijks één trui breien of dertig, veertig kledingstukken maken of tienduizend paar eetstokjes inpakken. Als ik niet in staat was zo’n taak af te maken, zou mijn gevangenisstraf worden verlengd. Alsof die enorme fysieke inspanning al niet uitputtend genoeg was, waren we verplicht om ’s avonds deel te nemen aan een soort politieke hersenspoeling die bedoeld was om onze geest te breken, en waarbij we zaken moesten bestuderen als de gevangenisregels, de wet, marxisme-leninisme en het gedachtengoed van Mao Zedong. Telkens wanneer ik de gevangenbewaarders hun atheïstische absurditeiten hoorde aandragen, werd ik misselijk en voelde ik zuivere haat jegens hun verachtelijke, schaamteloze gedrag. De hele tijd dat ik in de gevangenis zat, heb ik niet één keer goed geslapen – we werden vaak midden in de nacht uit onze slaap gehaald door gefluit van de bewaarders. Ofwel ze dwongen ons om zonder aanwijsbare reden op te staan en op de gang te gaan staan, of ze gaven ons taken zoals aardappels, graan en voer halen. Elke zak woog meer dan 50 kilo. In winternachten hadden we te kampen met gierende, ijskoude wind. Voetje voor voetje sjokten en wankelden we dan voort, en soms bezweken we zelfs onder het gewicht van onze last. Vaak sleurde ik daarna uitgeput en met betraande ogen mijn vermoeide lijf om twee, drie uur ’s nachts terug naar de cel. In dat soort nachten hield een mengeling van vermoeidheid, kou en woede me uit de slaap. Wanneer ik eraan dacht dat ik nog drie lange jaren gevangenisstraf moest verduren, verviel ik tot nog grotere wanhoop en voelde mijn hele lijf verlamd van uitputting. God was Zich ten volle bewust van mijn lijden en als ik echt op een dieptepunt zat, hielp Hij me herinneren aan de volgende passage uit Zijn woorden: “Wees niet ontmoedigd, wees niet zwak. Ik zal het je duidelijk maken. De weg naar het koninkrijk is niet zo vlak; niets is zo eenvoudig! Jullie willen dat zegeningen makkelijk komen, nietwaar? Iedereen zal tegenwoordig bittere beproevingen moeten doorstaan. Zonder dergelijke beproevingen zal het liefhebbende hart dat jullie voor mij hebben niet sterker worden en zullen jullie geen werkelijke liefde voor mij hebben. Zelfs als deze beproevingen slechts bestaan uit geringe omstandigheden, zal iedereen ze toch moeten doorstaan. Het is alleen zo dat de zwaarte van de beproevingen van persoon tot persoon zal verschillen” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 41). Gods woorden waren een grote troost voor mijn diep gekrenkte en lijdende hart en stelden mij in staat Zijn wil te begrijpen. De situatie waarin ik nu verkeerde, was een echte test. God wilde zien of ik Hem trouw zou blijven ondanks zulk hevig lijden en of ik Hem al of niet oprecht liefhad. Drie jaar in de gevangenis was wel een hele tijd, maar met Gods woord om me te leiden en Gods liefde om me te steunen, wist ik dat ik niet alleen was. Ik zou me op God verlaten om alle pijn en lijden te doorstaan en over Satan te zegevieren. Ik mocht mezelf niet toestaan angstig te worden.
De duisternis en de kwaadaardigheid van de CCP spraken uit elk aspect van deze gevangenis die zij leidden, maar Gods liefde was altijd bij mij. Op een keer gaf een gevangenbewaarder me opdracht een zak eetstokjes naar de vijfde verdieping te slepen. Omdat de trap beijzeld was, moest ik langzaam lopen vanwege het gewicht van de zak. Toch bleef de bewaarder maar tegen me zeggen dat ik moest opschieten, en omdat ik bang was dat ik een aframmeling zou krijgen als ik mijn taak niet afmaakte, werd ik angstig en in mijn haast gleed ik uit, viel van de trap en brak mijn hielbot. Ik lag uitgestrekt op de grond, ik kon mijn been niet bewegen en het koude zweet brak me uit vanwege de pijnscheuten ten gevolge van de breuk. De bewaarder toonde zich echter totaal niet geïnteresseerd. Ze zei dat ik maar deed alsof en beval me overeind te komen en door te werken, maar ik was fysiek niet in staat om op mijn benen te staan. Een zuster van de kerk, die in diezelfde gevangenis zat opgesloten als ik, zag wat er gebeurde en droeg me meteen naar de gevangeniskliniek. Bij de kliniek verbond de dienstdoende arts gewoon even mijn voet, gaf me een paar pillen van een of ander goedkoop medicijn en stuurde me weer weg. De gevangenbewaarder was bang dat ik mijn quotum niet zou halen en weigerde me toe te staan om me te laten behandelen, dus moest ik doorwerken met mijn gebroken voet. Wat voor werk we ook deden, de zuster hielp me. De liefde van God had onze harten verbonden, dus de zuster greep elke kans aan om met mij over Gods woord te communiceren om mij te bemoedigen. Dit was een reusachtige troost voor me in mijn verdrietigste en moeilijkste momenten. Ik weet niet hoe vaak ik in die periode zoveel pijn heb gehad en me zo zwak voelde dat ik bijna niet overeind kon komen en nauwelijks de energie had om adem te halen, en ik heb me heel vaak onder de deken verstopt om met tranen in mijn ogen tot God te bidden, maar deze twee hymnen verschaften me altijd bemoediging en troost: “Dat je het oordeel, de tuchtiging, de straffen en de loutering van Gods woorden kunt aanvaarden, en bovendien Gods opdrachten kunt aanvaarden, is aan het begin der tijden door God voorbestemd en zodoende hoef je je niet al te veel zorgen te maken als je wordt getuchtigd. Niemand kan het werk afnemen dat in jullie is gedaan en de zegeningen die in jullie zijn gelegd, en niemand kan ook maar iets afpakken dat aan jullie gegeven is. Mensen van religie zijn niet met jullie te vergelijken. Jullie zijn niet zeer onderlegd in de Bijbel en religieuze dogma’s hebben jullie niet, maar omdat God in jullie gewerkt heeft, hebben jullie meer dan wie dan ook door alle eeuwen heen gewonnen en dat is jullie grootste zegen” (‘Je kunt Gods wil niet teleurstellen’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). “De weg naar het koninkrijk heeft veel ups en downs. Ik zweef tussen leven en dood, tussen kwelling en tranen. Wie zou het vandaag zonder Gods bescherming kunnen halen? Hij plande ons ontstaan in de laatste dagen; we hebben het geluk Christus te volgen. God bescheidde Zichzelf om mens te zijn, grote schaamte lijdend. Hoe ben ik een mens als ik niet van God houd? […] Ik houd van God, betreur niet Hem te volgen en te getuigen. Hoewel ik zwak en negatief ben, in tranen houd ik nog steeds van God. Ik lijd en geef Hem mijn liefde, om Hem nooit verdriet te doen. Getemperd in beproeving, als goud beproefd door vuur. Mijn hart is getemperd als goud; hoe kon ik Hem mijn hart niet geven? Hoewel de weg naar de hemel moeilijk is en er veel tranen zullen zijn, zal ik altijd van God houden zonder spijt” (‘Lied over van God houden zonder spijt’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Gods woorden en Gods liefde redden mij uit de diepten van hopeloosheid en gaven mij keer op keer de moed om door te leven. In deze koude, donkere hel op aarde ervoer ik de warmte en de bescherming van Gods liefde, en ik was vastbesloten door te leven om Gods liefde te kunnen terugbetalen. Hoe erg ik ook leed, ik moest doorgaan; al had ik nog maar één ademtocht over, ik moest God trouw blijven. In de drie jaar dat ik in de gevangenis zat, werd ik het diepst geroerd toen mijn zuster me een paar handgeschreven pagina’s gaf met Gods woord. Dat ik in staat was om Gods woord te lezen in een gevangenis die geleid werd door duivels en zwaarder beveiligd werd dan de kroonjuwelen was waarlijk een bewijs van de onmetelijke liefde en genade die God mij betoonde. Het waren deze woorden van God die mij bemoedigden en leidden, waardoor ze mij in staat stelden om deze extreem zware tijden te doorstaan.
In september 2005 had ik mijn straf uitgezeten en kon ik eindelijk de duistere dagen in de gevangenis achter me laten. Toen ik de gevangenis uit liep, haalde ik even diep adem en dankte God uit de grond van mijn hart voor Zijn liefde en bescherming, die me in staat hadden gesteld mijn gevangenisstraf te overleven. Vanwege mijn persoonlijke ervaring met arrestatie en vervolging door de CCP-overheid weet ik nu wat rechtvaardig en wat kwaad is, wat goed en wat slecht is, wat positief en wat negatief is. Ik weet wat ik allemaal moet opgeven om het juiste na te streven en wat ik met haat en vervloekingen moet afwijzen. Door deze ervaring ben ik waarlijk te weten gekomen dat Gods woord Gods eigen leven is en doortrokken is van bovennatuurlijke krachten die de drijvende kracht kunnen zijn achter het leven van de mens. Zolang de mens leeft naar Gods woord, is hij in staat om alle krachten van Satan te overwinnen en kan hij zelfs in de meest ongunstige omstandigheden zegevieren. Dank aan God!