4. De beproeving van de afstammelingen van Moab
Almachtige God zegt: “Al het werk dat op deze dag wordt gedaan, is dusdanig dat de mens gezuiverd en veranderd kan worden. Door het oordeel en de tuchtiging door het woord en door de loutering kan de mens zijn verdorvenheid uitdelgen en rein worden gemaakt. Beter nog dan deze werkfase als een fase van redding te beschouwen, zou het treffender zijn om te zeggen dat deze het werk is van zuivering. Waarachtig, deze fase is een fase van overwinning, en ook de tweede fase in het reddingswerk. Het is door het oordeel en de tuchtiging van het woord dat de mens kan worden gewonnen door God en het is door het gebruik van het woord om te louteren, te oordelen en te onthullen, zodat alle onzuiverheden, opvattingen, motieven en persoonlijke aspiraties in het hart van de mens volledig bekend worden” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Het mysterie van de vleeswording (4)). “Nu werken aan de afstammelingen van Moab betekent hen redden die in de diepste duisternis zijn gevallen. Hoewel ze vervloekt waren, is het Gods verlangen om glorie van hen te verwerven, omdat ze eerst allemaal mensen waren bij wie God in hun hart niet voorkwam; uitsluitend ervoor zorgen dat zij zonder God in hun hart Hem gehoorzamen en liefhebben, is ware overwinning en de vruchten van dergelijk werk zijn het meest waardevol en overtuigend. Alleen dit betekent glorie verwerven – dit is de glorie die God wil vergaren in de laatste dagen. Het is echt een verheffing door God dat deze mensen die een lage rang hebben nu in staat zijn om zo’n enorme redding te krijgen. Dit werk is zeer betekenisvol en het is door oordeel dat Hij deze mensen wint. Het is niet Zijn bedoeling om deze mensen te straffen, maar om hen te redden. Als Hij in de laatste dagen nog steeds bezig zou zijn met het overwinningswerk in Israël, zou het geen zin hebben; zelfs als het vrucht zou dragen, zou het geen enkele waarde of grote betekenis hebben en zou Hij niet in staat zijn om alle glorie te verwerven” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Het belang van het redden van de afstammelingen van Moab). Als ik naar deze woorden van God luister denk ik aan mijn beproeving als afstammeling van Moab.
Ik herinner me dat in 1993, drukte Almachtige God ‘De innerlijke waarheid van het werk van de overwinning (2)’ en ‘Het wezen en de identiteit van de mens’ uit. Hij openbaarde dat Gods uitverkorenen in China allemaal afstammelingen van Moab zijn. Ik las toen deze woorden van God: “De afstammelingen van Moab zijn de minsten van alle volken op aarde. Sommige mensen vragen: zijn Chams afstammelingen niet de minsten van allen? Het nageslacht van de rode draak en de afstammelingen van Cham zijn van verschillende typerende betekenis, en de afstammelingen van Cham vormen een andere kwestie: al zijn ze nog zo vervloekt, ze zijn nog altijd afstammelingen van Noach; de afkomst van Moab was daarentegen niet zuiver, hij kwam voort uit overspel, en daarin ligt het verschil” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, De innerlijke waarheid van het werk van de overwinning (2)). “Ik red degenen die ik lang geleden heb voorbestemd en die door mij zijn verlost. Jullie zijn echter arme zielen die onder de mensen zijn geplaatst als uitzondering op de regel. Weet dat jullie niet tot het huis van David of Jakob behoren, maar tot het huis van Moab, die leden van een heidense stam zijn. Want ik heb geen verbond met jullie gesloten, maar alleen werk onder jullie verricht en onder jullie gesproken. Ook heb ik jullie geleid. Mijn bloed werd niet voor jullie vergoten. Ik heb alleen werk onder jullie verricht omwille van mijn getuigenis. Wisten jullie dat niet?” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Het wezen en de identiteit van de mens). Ik was zo verbaasd. Ik vroeg me af: zijn we afstammelingen van Moab? Is dat waar? Moab werd geboren uit Lot en zijn dochter. Hij was een product van losbandigheid, niet van zuivere oorsprong, dus hoe konden we zijn afstammelingen zijn? In mijn geloof in de Heer zeiden ze altijd dat we afstammelingen waren van Israël, dat we van het huis van Jakob waren. Waarom zou God dan zeggen dat we afstammelingen van Moab zijn? Ik kon het echt niet accepteren, maar toen dacht ik: alle woorden van God zijn de waarheid en Hij openbaart alleen feiten. Het kan niet onwaar zijn. Waarom ben ik Moabs afstammeling en waarom ben ik geboren in China? Omdat ik een van de eersten was die Gods oordeel en tuchtiging ervoeren, een van de eersten voor Gods oordeels- en reinigingswerk in de laatste dagen, en iemand die tot een overwinnaar, een modelgelovige voor de rampspoed zou worden gemaakt, moest mijn status groter zijn dan die van Gods uitverkorenen in elk ander land. Maar tot mijn verbazing was ik een afstammeling van Moab, en was ik niet alleen vervloekt door God, maar ook nog een product van losbandigheid. Ik was de laagste, de minderwaardigste van de hele mensheid. Wat zouden ongelovigen van me denken als ze dat hoorden? Wat zouden de ongelovigen in mijn familie zeggen? Ik had mijn huis en mijn carrière opgegeven voor mijn geloof, had geleden en me uitgeput, maar uiteindelijk was ik maar een afstammeling van Moab. Het was zo vernederend en beschamend. Ik vond dat ik moest lijden in stilte. Als ik er in die tijd, over nadacht dat ik een afstammeling van Moab, een product van losbandigheid was, schaamde ik me ongelooflijk en durfde ik mijn gezicht niet te laten zien. Ik bleef dagen achtereen in huis, at en sliep niet, en had niet de moed om iets in huis te doen. In mijn hart klaagde ik voortdurend: hoe kon ik een van Moabs afstammelingen zijn? Hoe konden mijn erfdeel en status zo laag zijn? Ik voelde me alsof ik was opgegroeid in een rijke familie, en ongelooflijk trots was en dacht dat ik van hoge komaf was, maar toen op een dag opeens ontdekte dat ik uit de goot was gehaald, en helemaal niet zo’n afkomst had. Ik voelde me innerlijke verward door verdriet, hulpeloosheid en neerslachtigheid en kon dit feit gewoon niet accepteren. Ik was vol ontevredenheid, negativiteit en onbegrip. Ik dacht dat ik als afstammeling van Moab vervloekt was en dat God me nooit zou redden. Hoe meer ik erover nadacht, hoe meer ik me tekortgedaan voelde. Het was alsof er een enorme last op mijn borst drukte en ik kreeg bijna geen adem. Ik sloop weg om in mijn eentje te huilen op het toilet. Iedereen had het moeilijk in die tijd. Sommige mensen huilden elke keer als het ter sprake kwam.
Toen we leden onder deze kwelling, uitte Almachtige God Zijn woorden ‘Het belang van het redden van de afstammelingen van Moab’, waarin Hij onze gesteldheid openbaarde en ons vertelde wat Zijn wil was. Ik las deze woorden van God: “In het begin toen ik jullie de plaats van Gods volk gaf, sprongen jullie op en neer, met meer vreugde dan ieder ander. Maar wat deden jullie zodra ik zei dat jullie de afstammelingen van Moab zijn? Jullie stortten allemaal in! Waar is jullie gestalte? Jullie opvatting van positie is te zwaar! […] Wat voor lijden hebben jullie doorstaan dat jullie je zo onrechtvaardig bejegend voelen? Jullie denken dat als God jullie tot een zekere hoogte heeft gemarteld, Hij gelukkig zal zijn, alsof Hij is gekomen met de bedoeling om jullie te veroordelen en na jullie veroordeling en vernietiging Zijn werk klaar zal zijn. Is dat wat ik heb gezegd? Denken jullie niet zo vanwege jullie blindheid? Is het zo dat jullie er niet zelf naar streven om goed te doen of dat ik jullie bewust veroordeel? Dat heb ik nooit gedaan. Dat is iets wat jullie zelf hebben bedacht. Ik heb nog nooit zo gewerkt, noch heb ik die intentie. Als ik jullie echt had willen vernietigen, had ik dan echt zoveel moeten lijden? Als ik jullie echt had willen vernietigen, had ik dan zo ernstig met jullie moeten spreken? Dit is mijn wil: pas als ik jullie heb gered, kan ik rusten. Hoe lager iemand is, hoe meer hij het object van mijn redding is. Hoe actiever jullie kunnen binnengaan, hoe gelukkiger ik zal zijn. Hoe meer jullie instorten, hoe meer ik overstuur ben. Jullie willen altijd een hoge borst opzetten en op de troon klimmen; ik zeg jullie dat dat niet de weg is die jullie van smerigheid zal redden. Een fantasie om op de troon te zitten kan jullie niet vervolmaken; dat is niet realistisch” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Het belang van het redden van de afstammelingen van Moab). Ik voelde me zo schuldig toen ik dat las. Ik herinnerde me hoe ik toen God zei dat we de mensen van het koninkrijk zouden worden en dat we tot overwinnaars en modellen zouden worden gemaakt, arrogant werd en niet wist wie ik was, en geloofde dat ik omdat ik een van de eersten was die Gods oordeel en tuchtiging aanvaardden en tot de eersten behoorde die werden vervolmaakt, een hogere status moest hebben dan Gods uitverkorenen uit welk ander land dan ook. Wat was ik vol van mezelf en zelfvoldaan. Toen God ons openbaarde als de afstammelingen van Moab, zag ik in dat ik laag van geboorte en status was en dat ik vervloekt was door God. Ik dacht dat God me nooit zou redden, verviel tot negativiteit en kon me er niet van losmaken. Ik besefte dat mijn verlangen naar status veel te sterk was en dat mijn gestalte werkelijk tekortschoot. In feite, heeft God, hoewel Hij ons ontmaskerde als Moabs afstammelingen, nooit gezegd dat Hij ons niet zou redden. Tenslotte incarneerde Hij in het land van de grote rode draak, en sprak Hij waarheden uit om over ons te oordelen, ons te tuchtigen en te begieten en voor ons te voorzien zodat wij, de meest verachtelijke, verdorven mensen, de kans zouden krijgen om te worden gered door God. Achter alles schuilen Gods goedhartige bedoelingen. Maar ik begreep Gods wil niet. Ik dacht dat een afstammeling van Moab zoals ik, die zo verachtelijk en laag was het meest door God zou worden gehaat en veracht, en dat Hij mij nooit zou redden. Ik begreep het verkeerd en klaagde, werd negatief en verzette me tegen God. Wat was ik onredelijk. Kort daarna las ik deze woorden van God: “Zelfs als ik niet had gezegd dat jullie de afstammelingen van Moab zijn, zijn jullie aard en geboorteplaats dan echt het meest verheven? Zelfs als ik niet had gezegd dat jullie zijn afstammelingen zijn, zijn jullie dan niet stuk voor stuk waarachtig afstammelingen van Moab? Kan de feitelijke waarheid worden veranderd? Is het ontmaskeren van jullie ware aard op dit moment bezijden de waarheid? Kijk naar jullie slaafse gedrag, jullie levens en jullie karakters – beseffen jullie niet dat jullie de laagste van de laagsten onder de mensheid zijn? Wat hebben jullie om over op te scheppen? Kijk naar jullie plek in de samenleving. Zijn jullie niet op het laagste niveau? Denken jullie soms dat ik het mis heb? Abraham offerde Isaak. Wat hebben jullie opgeofferd? Job offerde alles op. Wat hebben jullie opgeofferd? Zo veel mensen hebben hun leven gegeven, hun hoofd neergelegd, hun bloed vergoten om de ware weg te vinden. Hebben jullie die prijs betaald? Ter vergelijking, jullie komen helemaal niet in aanmerking om van zo’n grote genade te genieten. Worden jullie soms in het ongelijk gesteld als er tegenwoordig wordt gezegd dat jullie de afstammelingen van Moab zijn? Schat jezelf niet te hoog in. Je hebt niets om over op te scheppen. Zo’n grote redding, zo’n grote genade wordt jullie zomaar gegeven. Jullie hebben niets opgeofferd, maar toch genieten jullie vrijelijk van genade. Schamen jullie je niet?” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Het belang van het redden van de afstammelingen van Moab). Elke vraag van God klopte op de deur van mijn hart. Ik was zo beschaamd en van streek. Ik dacht aan de heiligen door de eeuwen heen – zij waren toegewijd en gehoorzaam aan God, en gaven Hem nooit de schuld als ze grote beproevingen doorstonden. Ze gaven getuigenis voor God en ontvingen Zijn goedkeuring en zegeningen. Abraham gehoorzaamde Gods geboden, en offerde Isaak, zijn meest geliefde zoon, aan God. Hij onderhandelde niet over voorwaarden en probeerde niet te redetwisten met God, maar gehoorzaamde volledig. En toen Job een grote beproeving doormaakte, zijn hele familiebezit en al zijn kinderen verloor, en zijn lichaam vol zweren zat, prees hij nog steeds God en zei: “Jehova heeft gegeven en Jehova heeft genomen. De naam van Jehova zij gezegend” (Job 1:21). Maar ik ben geboren in het land van de grote rode draak, en heb van jongs af aan atheïsme, evolutieleer en materialisme geleerd. Ik wist nooit dat er een God was, laat staan hoe ik Hem moest vereren. Ik geloofde alleen om Gods genade en zegeningen te ontvangen, zodat ik later in het koninkrijk van de hemel zou komen en een goede bestemming zou hebben. Als ik voor een beproeving kwam te staan, geen status had en geen zegeningen ontving, begreep ik het verkeerd. Ik klaagde, werd negatief en verzette me tegen God. Ik was niet echt gehoorzaam en behandelde Hem niet als God. Gedurende die jaren van geloof had ik vrijelijk genoten van de steun van Gods woorden, en de stapsgewijze leiding van Gods werk. Ik deed niet alleen mijn plicht niet goed om Zijn liefde te vergoeden, maar ik gaf Hem in ruil alleen onbegrip en geklaag, opstandigheid en verzet. Wat was ik nou voor gelovige? Toch was ik mezelf gaan zien als Gods oogappel, als iemand die belangrijk was voor Hem, en ik dacht dat ik een hogere status zou hebben dan Gods uitverkorenen waar dan ook, en dat ik het meest in aanmerking zou komen voor Gods beloningen en zegeningen. Ik was zo arrogant dat ik niet wist wat wat was. Ik had helemaal geen zelfkennis. Als God mijn verachtelijke, lage afkomst niet had geopenbaard, zou ik nog steeds denken dat ik uit een van de twaalf stammen van Jakob kwam, dat ik een kind van Israël en een afstammeling van David was. Ik kende echt geen schaamte. Nu weet ik mijn identiteit en status, dus ik zorg dat ik minder opval. Ik ben niet meer zo vrijpostig als voorheen. Ik heb ook enig verstand gekregen voor God. Dat is Gods redding voor mij. Ik zou geen buitensporige dingen van God moeten eisen, en zelfs als ik uiteindelijk geen goede uitkomst of bestemming heb, zal ik me toch onderwerpen aan wat God regelt en Zijn rechtvaardigheid prijzen.
Later las ik meer van de woorden van Almachtige God en begreep ik meer van de betekenis van het werk van God in de afstammelingen van Moab. Ik begreep dat dit is wat Gods woorden zeggen. “Nu werken aan de afstammelingen van Moab betekent hen redden die in de diepste duisternis zijn gevallen. Hoewel ze vervloekt waren, is het Gods verlangen om glorie van hen te verwerven, omdat ze eerst allemaal mensen waren bij wie God in hun hart niet voorkwam; uitsluitend ervoor zorgen dat zij zonder God in hun hart Hem gehoorzamen en liefhebben, is ware overwinning en de vruchten van dergelijk werk zijn het meest waardevol en overtuigend. Alleen dit betekent glorie verwerven – dit is de glorie die God wil vergaren in de laatste dagen. Het is echt een verheffing door God dat deze mensen die een lage rang hebben nu in staat zijn om zo’n enorme redding te krijgen. Dit werk is zeer betekenisvol en het is door oordeel dat Hij deze mensen wint. Het is niet Zijn bedoeling om deze mensen te straffen, maar om hen te redden. Als Hij in de laatste dagen nog steeds bezig zou zijn met het overwinningswerk in Israël, zou het geen zin hebben; zelfs als het vrucht zou dragen, zou het geen enkele waarde of grote betekenis hebben en zou Hij niet in staat zijn om alle glorie te verwerven. […] Dat ik op dit moment aan jullie, de afstammelingen van Moab, werk, is niet bedoeld om jullie te vernederen, maar om het belang van het werk te openbaren. Voor jullie is het een geweldige verheffing. Als iemand verstand en inzicht heeft, zal hij zeggen: ‘Ik ben een afstammeling van Moab. Ik ben echt niet waardig dat ik nu deze grote verheffing door God of deze grote zegeningen ontvang. In alles wat ik doe en zeg en op basis van mijn status en waarde ben ik zulke grote zegeningen van God absoluut niet waardig. De Israëlieten koesteren grote liefde voor God en de genade die ze genieten wordt hun door Hem geschonken, maar hun status is veel hoger dan de onze. Abraham was heel toegewijd aan Jehova en Petrus was heel toegewijd aan Jezus – hun toewijding was honderd keer groter dan de onze. Op basis van onze daden zijn we absoluut niet waardig om van Gods genade te genieten’” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Het belang van het redden van de afstammelingen van Moab). “De afstammelingen van Moab werden vervloekt en zij waren geboren in dit onderontwikkelde gebied; zonder twijfel zijn de afstammelingen van Moab de mensen met de laagste status onder de invloed van de duisternis. Omdat deze mensen het verleden de laagste status hadden is het werk dat onder hen is verricht het meest in staat om menselijke opvattingen te verbrijzelen, en dat is ook het meest voordelig voor Zijn hele managementplan van zesduizend jaar. Hij werkt onder deze mensen en met die handeling kan Hij het best menselijke opvattingen verbrijzelen; hiermee begint Hij een tijdperk; hiermee verbrijzelt Hij alle menselijke opvattingen; hiermee beëindigt Hij het werk van het gehele Tijdperk van Genade. Zijn oorspronkelijke werk was uitgevoerd in Judea, in het domein van Israël; onder heidense volken deed Hij geen enkel tijdperk-beginnend werk. De slotfase van Zijn werk wordt niet alleen uitgevoerd onder de mensen van heidense volken, het wordt zelfs uitgevoerd onder die vervloekte mensen. Dit ene punt is het bewijs dat het meest in staat is om Satan te vernederen; zodanig dat God de God van heel de schepping in het heelal ‘wordt’ en de Heer van alle dingen wordt, het onderwerp van aanbidding van alles dat leven heeft” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, God is de Heer van heel de schepping). Ik had vroeger de opvatting dat God had voorbestemd wie Hij zou redden, dat zij Zijn uitverkorenen waren. En omdat Chinese mensen Moabs afstammelingen waren, omdat we de laagsten van de laagsten waren, degenen die God het minst erkenden en zich het meest tegen God verzetten, en omdat we waren vervloekt en afgewezen door God, zou Hij ons zeker niet redden. Maar dat was helemaal niet wat God deed. Hij liet ons niet in de steek omdat we laag waren, en Hij gaf de hoop niet op om ons te redden omdat we verachtelijk en verdorven waren. In plaats daarvan werd Hij zelf vlees en onderging Hij enorme vernederingen en leed om onder ons, de afstammelingen van Moab, te komen om te werken, en steeds weer met Zijn woorden over ons te oordelen en ons te tuchtigen, te beproeven en te louteren. Dat deed Hij allemaal om ons te zuiveren en te redden. Wat is Gods liefde geweldig. Het is net als de Heer Jezus die aan dezelfde tafel eet als zondaars. Hoe verachtelijker en lager we zijn, hoe meer we inzien hoe groot Gods liefde en redding zijn. Uiteindelijk wil God ons, de meest verdorven, verachtelijkste en laagste mensen, redden, van Satans donkere krachten zodat we glorierijk getuigenis voor Hem kunnen geven. Dat zal Satan het meest beschamen. Dat is de betekenis van Gods werk in de afstammelingen van Moab. Ook, heeft Gods werk in de afstammelingen van Moab in de laatste dagen al onze noties vernietigd, zodat we niet alleen kunnen zien dat Hij de God is van de Israëlieten, maar dat Hij ook de God van alle geschapen wezens is. Hij kijkt niet naar waar we in zijn geboren, tot welk land of welke etniciteit we behoren, of we Israëlieten of afstammelingen van Moab zijn, of we zijn gezegend of vervloekt door God. Zolang we geschapen wezens zijn en zolang we streven naar de waarheid en ons onderwerpen aan Gods werk, kunnen we worden gered door God. God is eerlijk en rechtvaardig voor elk geschapen wezen, en wat Hij ieder van ons geeft, is een kans om gered te worden. Hoe meer ik nadacht over Gods woorden, hoe meer ik voelde hoe belangrijk Gods werk in de afstammelingen in Moab is, en hoe echt Gods liefde en redding voor de verdorven mensheid is. Maar helaas schiet mijn kaliber tekort en is mijn begrip van Gods werk beperkt. Ik kan wat van mijn gevoelens en begrip delen, maar ik kan geen goede getuigenis geven. Ik ben God zoveel verschuldigd.
Nu ik eraan terugdenk, heb ik toen ik de beproeving als afstammeling van Moab heb doorstaan wel een beetje geleden, maar heb ik er mijn eigen identiteit en waarde door leren kennen. Ik kreeg een beetje inzicht in Gods werk om de mensheid te redden en Zijn rechtvaardige gezindheid, en sindsdien ben ik niet meer zo arrogant en zelfvoldaan. Ik ging voelen hoe laag en verdorven ik ben, en dat ik Zijn liefde en redding niet waard ben en ik durf geen buitensporige dingen meer van Hem te verlangen. Hoe God me ook behandelt of wat Hij ook regelt, ik ben bereid het te aanvaarden en me eraan te onderwerpen. Ik wil alleen het oordeel en de tuchtiging van Gods woorden oprecht aanvaarden en streven naar een verandering in mijn levensgezindheid. Zelfs als afstammeling van Moab moet ik nog steeds naar de waarheid streven en getuigenis geven voor God. Dat ik dit kleine beetje kon veranderen, is echt allemaal te danken aan Gods liefde. “Wij zijn dan wel geen Israëlieten maar de vervloekte afstammelingen van Moab, we zijn geen Petrus wiens inborst wij nooit kunnen hebben, en ook geen Job, en we komen niet eens in de buurt bij Paulus’ beslissing om te lijden voor God en zijn volledige toewijding aan God, en we zijn onderontwikkeld en daarom Gods zegeningen onwaardig. Toch heeft God ons vandaag verheven; dus moeten wij God tevredenstellen en al schieten we tekort in inborst of geschiktheid, we zijn bereid om God tevreden te stellen – dat is ons voornemen. Wij zijn de afstammelingen van Moab en wij waren vervloekt. Dit is besloten door God en wij kunnen het niet veranderen, maar ons gedrag en onze kennis kunnen we wel veranderen en wij zijn vastbesloten om God tevreden te stellen” (‘Het voornemen dat de afstammelingen van Moab moeten hebben’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’).