Beschouwingen na het verliezen van een verkiezing

02 september 2020

Door Lin Jing, China

Toen ik al enkele jaren geloofde, werd ik gekozen voor een leiderschapspositie. Ik was God heel dankbaar dat ik zo’n geweldige opdracht had gekregen, en ik was vast besloten om het werk van de kerk goed te doen. Ik werkte dag in dag uit als een machine, en het werk van de kerk gedijde steeds meer dankzij Gods leiding. De broeders en zusters keken in zekere mate naar me op. Ze zagen hoe ik mezelf opofferde en inspande voor God en enkele praktische problemen oploste. Tijdens een bijeenkomst hoorde ik mijn leider zeggen dat mijn benadering van mijn plicht vruchten had afgeworpen. Ik was heel blij en voelde me nog gemotiveerder. Tijdens bijeenkomsten met collega’s hemelde ik mijn werkervaring op tegenover de andere broeders en zusters. Ik was heel tevreden met mezelf als ik hun blikken van goedkeuring zag. Ik vond mezelf een onmisbaar talent in de kerk.

Het evangeliewerk breidde zich uit, en de broeders en zusters vonden dat ik naar het zuiden moest om daar pas opgerichte kerken te ondersteunen. Het kwam bij me op dat die nieuwe kerken vast met flink wat problemen zouden kampen in het werk, zodat ik me op praktisch werk zou moeten concentreren om aan Gods verwachtingen te voldoen. En als ik het goed zou doen, zou ik misschien zelfs worden klaargestoomd voor een belangrijkere positie. Hoewel ik daar in mijn plicht genoeg uitdagingen tegenkwam wat betreft dialecten en manieren van leven en ik vaak onderweg was, trok ik me niet terug. Ik was de hele dag druk bezig met het houden van bijeenkomsten en het regelen van het werk van de kerken om mijn plicht goed te doen. Zelfs eten vond ik tijdverspilling. Ik pakte gewoon iets wat ik in de bus kon eten als ik onderweg was. Na meer dan een jaar was er verbetering merkbaar in de werkgebieden waarvoor ik verantwoordelijk was. Zuster Zhang, die samen met mij voor een plicht naar het zuiden was gekomen, zei vol bewondering tegen me: “Je behaalt echt heel goede resultaten. Mijn werk is lang niet zo goed als dat van jou.” Ik troostte haar en moedigde haar aan: “God is de Toezichthouder van Zijn eigen werk. Zolang we ons best doen, zullen we in alle opzichten vooruitgang boeken.” Dat is wat ik zei, maar stiekem was ik opgetogen. Omdat het redelijk goed ging met mijn verantwoordelijkheden, vroeg mijn leider, zuster Xin, me of ik over mijn werkervaring kon schrijven, zodat anderen ervan konden leren. Ik werd nog zelfvoldaner. Het voelde alsof ik al een kandidaat was geworden om te worden getraind voor belangrijkere functies en dat ik een van de pijlers van de kerken was. Weldra vroeg zuster Xin ons om een leider te kiezen om samen met haar te werken. Ik was dolblij toen ik dat hoorde. Omdat ik al ruim een jaar in de regio had gewerkt en het de hele tijd redelijk goed had gedaan, dacht ik dat ik een gedoodverfde winnaar was.

Enkele weken later, tijdens een bijeenkomst, werd tot mijn verbazing zuster Wang gekozen als leider. Toen ik het nieuws hoorde, zonk mijn hart me in de schoenen. Ik voelde me verongelijkt, niet bereid om op te geven en vol klachten. Al die gevoelens traden op de voorgrond. Ik dacht: hoe kan het zuster Wang zijn? De resultaten van haar werk waren matig. Waarom werd zij gekozen in plaats van ik? Was de prijs die ik heb betaald niet hoog genoeg? Heb ik niet genoeg initiatief genomen in mijn plicht? Ik had vaak tot diep in de nacht doorgewerkt om moeilijkheden en problemen in de kerk op te lossen, en was zelfs vaak komen werken als ik ziek was. Ik heb niet alleen mijn plichten vervuld, maar ik heb ook de leider geholpen. Als ik na al dat afzien niet tot leider kan worden gekozen, wat voor toekomst heb ik dan? Waarom zou ik me dan blijven doodwerken om mijn plicht te doen? Hoe zwaar ik het ook heb, hoe hoog de prijs ook is die ik moet betalen, niemand ziet het …

Zuster Xin zag dat ik somber keek na die bijeenkomst. Ze vroeg me wat ik dacht. Ik vertelde haar wat ik ervan vond. Zuster Xin zei geduldig tegen me: “Het is een feit dat iedereen kan zien hoe je jezelf op je plicht werpt, maar de meeste broeders en zusters vinden dat je je niet richt op het binnengaan van het leven, en als zich iets voordoet, leer je er niet van door over jezelf na te denken en jezelf te kennen. In plaats daarvan doe je jezelf beter voor dan je bent. Dat is je grootste probleem. In Gods huis zwaaien waarheid en rechtvaardigheid de scepter. Als de broeders en zusters ons niet kiezen, is dat de rechtvaardigheid van God en moeten we over onszelf nadenken. Welke plicht we ook uitvoeren, we moeten Gods orkestraties en regelingen gehoorzamen. We moeten ons concentreren op het zoeken van de waarheid binnen de omgeving die God heeft opgezet, nadenken over onze eigen verdorven gezindheden, onze gezindheid willen veranderen en onze plicht goed doen. Alleen dat is in overeenstemming met Gods wil.” Zuster Xin had mijn probleem direct aan de orde gesteld, maar ik was volledig van zelfkennis gespeend. Hoewel ik niets liet merken, voelde ik me beledigd. Ik erkende dat ik het leven niet was binnengegaan en mezelf niet goed kende, maar ik vond mezelf veel beter dan mensen die alleen praatten over hun begrip, zonder zich op hun plicht te werpen. Het voelde alsof ze op me neerkeken, dus het maakte niet uit hoe hard ik werkte. Vanaf dat moment koesterde ik een zo’n tegenstrijdige mentaliteit. Telkens als zuster Xin me vroeg om met iets te helpen, koos ik de simpelere, makkelijkere taken, en besteedde ik geen aandacht aan de moeilijkere taken waarvoor een prijs moest worden betaald. Ik was niet langer bereid om zo af te zien. Ik verkneukelde me toen ik zag dat zuster Xin moeilijkheden ondervond in haar werk. Ik dacht: nu kun je mijn waarde zien. Ik moest er niets van weten toen zuster Wang, de nieuw gekozen leider, met ons bijeenkomsten wilde houden. Ik dacht zelfs bij mezelf: je bent ouder dan ik, maar je kunt in geen enkel opzicht aan me tippen, van het communiceren over de waarheid, tot het oplossen van de moeilijkheden en problemen van de kerk. Omdat mijn verlangen naar status niet werd vervuld, barstte ik van de vooroordelen en wrok jegens de leider. Ik deed mijn plicht op de automatische piloot en was negatief en weerbarstig.

Ik was verdoofd en mijn hart was ongevoelig. Hoewel de leider me snoeide en behandelde, me waarschuwde en me hulp aanbood, dacht ik nooit na over mezelf. Ik ging ongeveer drie maanden door met die negatieve gesteldheid, terwijl de duisternis in mijn geest bleef groeien. Mijn communicatie tijdens bijeenkomsten was saai en droog. Ik had helemaal geen inzicht in de problemen van anderen en kon niet helpen om ze op te lossen. Het was heel gênant en ik was altijd blij als het voorbij was. Ik kon ook de evangeliserende mensen niet helpen met de problemen die ze tegenkwamen, waardoor ons evangeliewerk stokte. Kort daarna kreeg ik te maken met de disciplinering van slechte gezondheid. Op een dag voelde ik me opeens zwak en slap. Ik had moeite met ademhalen en viel flauw. De broeders en zusters stuurden me naar het ziekenhuis, maar ik bleef koppig weigeren om over mezelf na te denken en berouw te tonen. Ten slotte werd ik uit mijn plicht ontheven omdat ik geen praktisch werk deed. De leider regelde mijn terugkeer naar mijn thuisstad voor godsdienstoefeningen en zelfreflectie. Ik huilde bittere tranen toen ik het hoorde. Ik wist in mijn hart dat ik het werk van de Heilige Geest had verloren, en dat het verlies van mijn plicht het gevolg was van Gods rechtvaardige gezindheid. Maar als ik dacht aan alle collega’s die samen met mij naar het zuiden waren gekomen en belangrijke functies hadden terwijl ik naar huis moest, voelde ik me vernederd.

Aangezien ik een paar jaar eerder was gearresteerd en daar een strafblad had, was het niet veilig voor me om terug te gaan naar mijn thuisstad, dus de leider stuurde me naar het huis van een broeder die in een afgelegen bergregio woonde. ’s Nachts lag ik op een hard houten bed, en dacht ik aan hoe ik vol goede zin naar het zuiden was gereisd om mijn plicht te doen, vastbesloten om het kerkwerk goed te doen en een belangrijke functie te krijgen. Maar in plaats daarvan was ik uit mijn plicht gezet omdat ik het werk van de kerk had verstoord. Wat zouden de broeders en zusters in mijn thuisstad denken als ze het wisten? Zouden ze zeggen dat de reden was dat ik mijn plicht niet goed had uitgevoerd en geen praktisch werk kon doen? De gedachte dat anderen op me zouden neerkijken omdat ik uit mijn functie was gezet, bracht me in de war. Hoe meer ik erover nadacht, hoe ellendiger ik me voelde. Ik dacht zelfs aan de dood. Ik bad: “God, ik lijd zeer. Toen ik mijn plicht als leider verloor, was het alsof mijn leven me werd afgenomen. Ik weet dat ik geen status moet nastreven, maar ik kan niet aan die ketenen ontsnappen. O, God. Leid me, zodat ik mezelf kan leren kennen en uw wil kan begrijpen.” Ik las enkele passages uit Gods woorden na mijn gebed. Almachtige God zegt: “Wat is, bij het bewandelen van het tegenwoordige pad, de meest geschikte manier van streven? Als wat voor soort persoon moet je jezelf zien in je streven? Je hoort te weten hoe je moet omgaan met alles wat je tegenwoordig overkomt, of het nou beproevingen en tegenspoed betreft of meedogenloze tuchtiging en vervloeking. In alle gevallen moet je er zorgvuldig over nadenken. […] Je bent niet in staat je aan te passen aan je omgeving, laat staan dat je daartoe bereid bent, want je wilt niets winnen uit deze herhaaldelijke – en voor jou wrede – tuchtiging. Je doet ook geen pogingen om op zoek of op onderzoek te gaan en je berust gewoon in je lot en je gaat waar dat lot je ook maar naar leidt. Wat in jouw ogen wrede tuchtigingen lijken, heeft je hart niet veranderd. Evenmin hebben ze je hart overgenomen; in plaats daarvan steken ze je in het hart. Je ziet deze ‘wrede tuchtiging’ als niets meer dan je vijand in dit leven, en je hebt niets gewonnen. Wat ben je zelfgenoegzaam! Zelden geloof je dat je zulke beproevingen doorstaat omdat je zo verachtelijk bent; in plaats daarvan geloof je dat je erg beklagenswaardig bent en zeg je dat ik altijd op je vit. Hoeveel kennis heb je vandaag de dag werkelijk van wat ik zeg en doe? Denk niet dat je een natuurtalent bent, slechts een beetje lager dan de hemelen maar veel hoger dan de aarde. Je bent niet slimmer dan wie dan ook – en men kan zelfs stellen dat je meer vertederend onnozel bent dan wie dan ook onder de mensen op aarde die met verstand zijn uitgerust. Je schat jezelf immers zo hoog in en hebt jezelf nog nooit minderwaardig gevoeld; het lijkt erop dat je mijn handelingen waarneemt tot in het kleinste detail. In feite ben je iemand die het wezenlijk aan verstand ontbreekt, want je hebt er geen idee van wat ik zal doen, laat staan wat ik op dit moment aan het doen ben. Daarom zeg ik dat je niet eens gelijk bent aan een oude boer die op het land zwoegt, een boer die niet de geringste gewaarwording heeft van het menselijk leven en toch afhankelijk is van de zegeningen van de Hemel terwijl hij het land bewerkt. Je denkt geen seconde over je leven na, je weet niets van roem en je hebt al helemaal geen enkele zelfkennis. Wat ben je ‘verheven’!(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Zij die niet leren en onwetend blijven: zijn zij geen beesten?). “Onder het zoeken hebben jullie te veel individuele noties, hoop en toekomsten. Het huidige werk is bedoeld om jullie verlangen naar status en jullie buitensporige verlangens aan te pakken. Hoop, status en noties zijn allemaal klassieke weergaven van een satanische gezindheid. […] Het valt jullie zwaar om je vooruitzichten en je lot opzij te zetten. Jullie zijn nu volgers, en jullie hebben enig begrip verkregen van deze fase van het werk. Maar jullie hebben je verlangen naar status nog altijd niet opzijgezet. Als jullie status hoog is, zoeken jullie goed, maar als jullie status laag is, zoeken jullie niet langer. Jullie denken aldoor aan de zegeningen van status. Hoe komt het dat de meeste mensen geen afstand kunnen nemen van negativiteit? Is het antwoord niet steevast dat het door sombere vooruitzichten komt? […] Hoe meer je op deze manier zoekt, des te minder je zult oogsten. Hoe groter iemands verlangen naar status, hoe strenger hij behandeld zal moeten worden en hoe meer hij grote loutering zal moeten ondergaan. Zulke mensen zijn waardeloos! Ze moeten in afdoende mate behandeld en geoordeeld worden, zodat ze deze dingen helemaal loslaten. Als jullie op deze manier streven tot het einde, zullen jullie niets oogsten. Wie het leven niet nastreeft, kan niet getransformeerd worden, en wie niet snakt naar de waarheid, kan de waarheid niet verwerven. Je richt je niet op het nastreven van persoonlijke transformatie en intreden, maar op extravagante wensen en dingen die je liefde voor God beperken en verhinderen dat je dichtbij Hem komt. Kunnen die dingen je transformeren? Kunnen ze je het koninkrijk binnenbrengen?(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Waarom ben je niet bereid een contrast te zijn?). Gods woorden van oordeel raakten me direct in het hart en ontmaskerden mijn persoonlijke gesteldheid. Ik dacht terug aan hoe ik, nadat ik een leiderschapspositie had gekregen en succes had gehad in mijn werk, dacht dat ik speciaal en een van de hoekstenen van de kerk was. Ik keek continu uit naar de dag waarop ik de kans zou krijgen om hogerop te komen, om nog meer kerken te leiden en om te worden bewonderd door nog meer broeders en zusters. Toen ik niet de naam en functie kreeg die ik wilde, dacht ik niet na over mezelf, maar werd ik overmand door ontevredenheid en boosheid. Het voelde alsof al mijn inspanningen voor niets waren geweest. Ik werd gedisciplineerd door een slechte gezondheid, maar ik bleef gevoelloos en hard, en keerde me niet naar God. Zelfs nadat ik van mijn plicht was ontheven, bleef ik erover piekeren. Mijn ambitie en verlangen naar status maakten me duizelig en hadden mijn geweten bezoedeld. Ik had alle rede, alle menselijkheid verloren. Boeren die vertrouwen op de Hemel terwijl ze het land bewerken, weten dat ze zijn overgelaten aan het lot en onderwerpen zich aan de wil van de Hemel. Maar ik had geen greintje zelfkennis, en kon niet gehoorzaam mijn plek innemen en mijn plicht doen. In plaats daarvan wilde ik altijd de grenzen overschrijden die God voor me had gesteld, en meer status nastreven om een grotere leider te worden en mijn verlangen naar aanzien te bevredigen. Dat was toch precies de natuur van de aartsengel? Toen de Heer Jezus naar de aarde kwam om te werken, was Hij nederig en discreet. Hij eiste nooit de status op die Hij had kunnen hebben. Hij at met zondaars en waste de voeten van de discipelen. Nu is God opnieuw vlees geworden en naar de aarde gekomen om te werken, maar Hij noemt Zichzelf nooit God en eist nooit dat mensen Hem aanbidden. In plaats daarvan drukt Hij heel stil en rustig de waarheid uit en verschaft Hij voedsel voor het leven van mensen. Maar ik wilde juist door iedereen worden bewonderd omdat ik een beetje werk had verricht. Ik was zelfs zo schaamteloos om te geloven dat ik met hoofd en schouders boven de rest uitstak en dat ik de leiderspositie zeker zou krijgen. Ik was diep ontevreden toen ik niet werd gekozen. Ik werd negatief en weerbarstig. Ik was arrogant en verloor schaamteloos alle rede. Door mijn gedrag zette ik mezelf niet op tegenover andere mensen, maar tegenover God. Ik verzette me direct tegen God en beledigde al lang Zijn gezindheid. Mijn ontslag was Gods rechtvaardige oordeel over mij om mijn verlangen naar status aan te pakken. Anders zou mijn gevoelloze hart niet ontwaken.

Toen las ik nog twee passages uit Gods woorden. “Ik zal iedereen die mijn toorn heeft opgewekt aan mijn straf onderwerpen. Ik zal al mijn toorn doen neerkomen op die beesten die ooit als mijn gelijken naast mij wilden staan, maar mij niet aanbeden of gehoorzaamd hebben; de roede waarmee ik de mens sla, zal neerkomen op die dieren die ooit hebben genoten van mijn zorg en de mysteries die ik sprak, en die hebben geprobeerd om materiële geneugten van mij te verkrijgen. Ik zal niemand vergeven die probeert mijn plaats in te nemen. Ik zal niemand sparen die probeert mij voedsel en kleding te ontfutselen. Jullie lopen nu nog geen schade op, maar blijven te ver gaan in de eisen die jullie aan mij stellen. Wanneer de dag van verbolgenheid komt, zullen jullie geen eisen meer aan mij stellen. Dan zal ik jullie naar hartenlust laten ‘genieten’, dan zal ik jullie gezicht ter aarde werpen en jullie zullen nooit meer kunnen opstaan!(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Een onveranderde gezindheid betekent vijandschap jegens God). “Wanneer ze een paar kerken hebben geleid, worden sommige mensen arrogant. Ze denken dat het huis van God niet zonder hen kan, dat ze een bijzondere behandeling van God horen te krijgen. Mensen hebben de natuur van Satan. Hoe hoger hun status is, des te hoger hun eisen aan God zijn; hoe meer ze begrijpen van de doctrines, des te heimelijker en slinkser hun eisen zijn. Hun monden zeggen het niet, maar het is verborgen in hun harten en gewoonlijk niet makkelijk te ontdekken. Naar alle waarschijnlijkheid komt er een tijd dat hun klachten en verzet zullen uitbarsten, en dat is zelfs nog problematischer. Waarom is het zo dat hoe meer mensen religieuze figuren en leiders en personen zijn, des te meer ze gevaarlijke antichristen zijn? Omdat hoe hoger de status van mensen is, des te groter hun ambitie is; hoe meer ze begrijpen van de doctrines, des te arroganter hun gezindheid wordt. Wanneer je bij je geloof in God de waarheid niet zoekt, maar in plaats daarvan op zoek bent naar status, dan ben je in gevaar(‘Mensen eisen te veel van God’ in ‘De gesprekken van Christus van de laatste dagen’). Toen ik deze woorden van God las, zag ik de essentie en gevolgen van het nastreven van status, waardoor ik beefde van angst. Toen ik enkele dingen in mijn plicht had bereikt en verantwoordelijk was voor een paar kerken, vergat ik mijn plek en verlangde ik schaamteloos naar nog meer prestige. Ik wilde meer mensen aansturen, en hoopte dat meer mensen me zouden bewonderen en volgen. Ik probeerde eigenlijk Gods uitverkorenen van Hem weg te rukken, wat Zijn gezindheid beledigde. Dat deed me denken aan het Tijdperk van de Wet, toen de groep van Korach en Dathan in opstand kwam tegen het leiderschap van Mozes en zijn positie wilde innemen; God spleet de aarde open en ze werden volledig verzwolgen. Toen volgde het Tijdperk van Genade, toen de joodse farizeeën, hogepriesters en schriftgeleerden over land en zee reisden om mensen te bekeren. Maar toen de Heer Jezus kwam om het werk van de verlossing te doen, beschermden ze hun eigen posities met alle macht, en weerstonden en veroordeelden ze de Heer Jezus. Ten slotte nagelden ze Hem aan het kruis en werden ze vervloekt door God. Door daarover na te denken besefte ik dat het nastreven van status een pad is dat van God af leidt. Het is een pad dat leidt naar de hel en naar vernietiging. Op dat moment knielde ik neer op de grond en huilde ik bittere tranen terwijl ik bad: “O, God. Ik wil niet langer uw vijand zijn. Ik wil over mezelf nadenken en echt berouw kunnen tonen. Wat voor omgeving u ook voor me regelt, ik wil de plek innemen van een geschapen wezen en me aan u onderwerpen.”

Daarna begon ik zo goed mogelijk mijn plicht te doen. De oudere broeder bij wie ik verbleef, nam me mee om het evangelie te delen met enkele van zijn verwanten. Ze stelden me veel vragen in de tijd dat ik bij ze was, maar ik had geen goed begrip van de relevante waarheden. Ik schaamde me toen ik besefte hoe weinig ik wist. Ik had een beetje werk verricht en had in het verleden enig succes gehad. Daardoor keek ik neer op iedereen, want ik dacht dat ik zou worden getraind voor belangrijkere functies. Toen besefte ik dat ik mezelf helemaal niet duidelijk kon zien. De belangrijkste eigenschap van een leider is een begrip van de waarheid; leiders moeten de waarheid aanwenden om problemen op te lossen. Maar ik kon niet eens helder communiceren over de basisprincipes van de waarheid om het evangelie te delen. Toch vocht ik continu voor een positie als leider. Het was absurd. Als ik werd geconfronteerd met moeilijkheden en problemen van broeders en zusters, sprak ik slechts over de verheven theorieën en moedigde ik ze een beetje aan. Maar ik hielp ze nooit bij het oplossen van hun praktische problemen bij het binnengaan van het leven. Ik besefte dat als je niet de waarheid bezit, je geen praktisch werk kunt doen, hoe hoog je ook komt. Je verstoort dan alleen maar het werk van de kerk en schaadt het leven van broeders en zusters. Ik voelde ook dat God me daar had geplaatst om het evangelie te verspreiden en nieuwkomers te begeleiden, zodat ik beter uitgerust zou zijn met de waarheid. Dat was een manier om mijn gebreken te compenseren. Toen ik Gods wil eenmaal begreep, kon ik me onderwerpen, mijn plicht goed doen in die omgeving en het binnengaan van de waarheid praktiseren. Na een periode van hard werken was ik uitgerust met allerlei waarheden op het gebied van visie, en het lokale evangeliewerk werd steeds dynamischer. Elke dag at en dronk ik Gods woorden en zong ik hymnes ter ere van God met nieuwe gelovigen. Ik voelde me heel voldaan en dankte God voor Zijn genade uit de grond van mijn hart.

Drie jaar in die bergregio gingen snel voorbij. Toen begon het op een dag hard te regenen, terwijl ik op weg was naar huis na een bijeenkomst. Het regende pijpenstelen en het waaide hard. Ik kon mijn fiets nauwelijks vooruit duwen. Terwijl ik over die hobbelige bergweg liep, regende het zo hard dat ik mijn ogen niet eens kon openen. Het kwam bij me op dat het evangelie delen in de bergen heel zwaar was. Ik had mijn plicht bijna drie jaar gedaan en had enkele lessen geleerd, dus waarom was ik niet overgeplaatst? Als andere broeders en zusters van een plicht werden ontheven, kregen ze weer leiderschapsposities zodra ze hadden nagedacht over hun verdorven gezindheden, berouw hadden getoond en waren veranderd. Ik had al die tijd over mezelf nagedacht, maar ik mocht niet eens een kleine groep leiden. Ik had mezelf beter leren kennen, en met de houding tegenover mijn plicht en de waarheden waarmee ik was uitgerust, dacht ik dat ik op zijn minst een kerk kon leiden. Dus waarom was ik niet overgeplaatst? Moest ik voor altijd het evangelie in de bergen blijven preken? Door die gedachte verloor ik de moed. Toen ik thuiskwam, besefte ik dat ik de hele weg naar huis persoonlijke grieven en misverstanden had getoond. In mijn hart verlangde ik weer naar prestige. Ik vroeg God om mijn hart te beschermen, zodat ik mezelf voor Hem tot bedaren kon brengen.

Kort daarna las ik deze twee passages uit Gods woorden. “Het grootste probleem met de mens is dat hij nergens anders aan denkt dan zijn lot en vooruitzichten, dat hij ze aanbidt. De mens jaagt God na vanwege zijn eigen lot en vooruitzichten; hij aanbidt God niet vanwege zijn liefde voor Hem. Om die reden moeten bij het overwinnen van de mens in de mens de zelfzuchtigheid, hebzucht en de dingen die zijn aanbidding van God het meeste in de weg zitten allemaal worden aangepakt en daarbij geëlimineerd worden. Door dat te doen zullen de effecten van de overwinning van de mens worden bereikt. Dit betekent dat het in de allereerste stadia van de overwinning van de mens nodig is om de wilde ambities en de meest fatale zwakheden van de mens te zuiveren, en om hierdoor de liefde van de mens voor God te openbaren, en zijn kennis van het menselijk leven te veranderen, evenals zijn beeld van God en de betekenis van zijn bestaan. Op deze manier wordt de liefde van de mens voor God gezuiverd, dat wil zeggen dat het hart van de mens wordt overwonnen(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Het normale leven van de mens herstellen en hem meenemen naar een geweldige bestemming). “God schept een omgeving voor jou en dwingt jou om daarin gelouterd te worden zodat je je eigen verdorvenheid kunt kennen. Uiteindelijk bereik je een punt waarop je liever sterft, je plannen en verlangens opgeeft en je onderwerpt aan de soevereiniteit en regeling van God. Daarom zullen mensen, als zij niet enkele jaren van loutering hebben doorgemaakt en niet een bepaalde mate van lijden hebben ondergaan, zich niet kunnen bevrijden van de slavernij van de verdorvenheid van het vlees in hun denken en hun hart. De aspecten waarin je nog altijd onderworpen bent aan de slavernij van Satan en waarin je nog altijd je eigen verlangens en je eigen eisen hebt – dat zijn juist die aspecten waarin je zou moeten lijden. Want alleen door te lijden kunnen mensen lessen leren, de waarheid verkrijgen en Gods wil begrijpen(‘Hoe men tijdens beproevingen God dient te behagen’ in ‘De gesprekken van Christus van de laatste dagen’). Door Gods woorden te lezen zag ik dat iedereen Satans doctrines volgt als ze zijn verdorven door Satan, zoals: “In heel het universum regeer alleen ik oppermachtig”, “De mens worstelt zich omhoog; water stroomt omlaag”, “Zoals een boom leeft voor zijn schors, zo leeft een mens voor zijn gezicht”, “Een mens moet vastberaden en standvastig leven” enzovoort. Ik had die satanische doctrines gevolgd en naam en status nagestreefd. Ik werd gemotiveerd om mijn werk te doen door de bewondering van broeders en zusters. Maar toen iemand me overtrof en mijn status in gevaar was, werd ik jaloers en weerbarstig. Toen ik mijn positie verloor, was ik negatief en weerbarstig, en deed ik zelfs mijn plicht niet meer. Ik dacht geen moment aan de belangen van Gods huis. Ik had totaal geen geweten of rede. Dat was Satans gif dat diep in me zat. God redt mensen door oordelen, tuchtigen, snoeien, behandelen, testen en verfijnen. Zo kunnen de verkeerde gedachten, perspectieven en doelen van mensen worden veranderd, waardoor hun satanische gezindheden worden getransformeerd. Dan leven ze niet langer volgens Satans doctrines en kunnen ze God liefhebben, gehoorzamen en door God worden gewonnen. Dat is het doel van Gods werk in de mensheid. God had me in die harde bergregio geplaatst, waar ik geen naam kon maken, om mijn ambitie te ontmaskeren en aan te pakken. Het was om mezelf te reinigen van mijn satanische gezindheid en om me in staat te stellen om een menselijke gelijkenis na te leven, zodat ik gestaag de plicht van een geschapen wezen kon doen en God echt kon aanbidden en volgen. Dat besef vervulde me met dankbaarheid jegens God. Ik verklaarde voor Hem dat ik de waarheid goed zou nastreven, en nooit meer achter naam en gewin, volslagen waardeloze dingen, aan zou gaan.

Als er daarna dingen gebeurden, dacht ik nog steeds af en toe aan naam en gewin, maar ik kon de waarheid zoeken en mijn gesteldheid veranderen. Ik weet nog dat de kerk me eens had opgedragen om te helpen bij het filmen van een evangelievideo. Ik was dolblij en voelde me echt vereerd dat ik mocht helpen bij het filmen en als getuige voor Gods werk van de laatste dagen kon dienen. Tegelijkertijd werd mijn verlangen om op te vallen weer aangewakkerd. Ik dacht dat de andere broeders en zusters zeker naar me zouden opkijken als ze me in die evangelievideo zagen acteren. Maar toen ik naar de locatie ging, zei de leider tot mijn verbazing tegen me: “Het is nu heel hectisch. Help de broeder die zich bezighoudt met de maaltijden en zorg ook dat alles wordt opgeruimd.” Ik wilde in opstand komen. Ik dacht dat dergelijke taken door andere broeders en zusters in de kerk konden worden gedaan. Waarom ik? Bovendien had ik zowel in het noorden als in het zuiden als leider gediend. Ik kon geen leiderschapspositie hebben, maar ik hoorde wel een gepaste plicht te krijgen. Het verbaasde me dat de anderen zo’n lage dunk van me hadden, dat ze me zulke klusjes lieten doen. Dat was een verspilling van wat ik te bieden had. Het was een grote teleurstelling voor me, maar op basis van mijn eerdere ervaring wist ik dat ik me eraan moest onderwerpen. Ik dwong mezelf om de plicht te aanvaarden. Een voor een arriveerden andere broeders en zusters voor het filmen. Ik zag dat enkele broeders en zusters uit mijn thuisstad acteerden, terwijl ik een schort droeg, hun maaltijden kookte en de vloer veegde. Ik voelde me vernederd. Op een gevoelig moment zei een jongere broeder warm tegen me: “Toen je een leider was, was je verantwoordelijk voor het werk van onze kerk. Ik begreep er toen weinig van, maar ik ging graag naar bijeenkomsten. De bijeenkomsten die je voor ons organiseerde, waren heel nuttig voor me.” Die perfect terloopse opmerking van hem werkte me op de zenuwen. Het voelde alsof hij me bespotte. Mijn gezicht begon te branden en ik zocht een gat om in weg te kruipen. Een andere keer, toen de broeders en zusters pas laat klaar waren met filmen, zei de leider dat ze de volgende ochtend vroeg zouden verdergaan. Hij vroeg me om langer te blijven om alles te poetsen. Ik voelde me heel ongemakkelijk en dacht: jullie zijn allemaal moe en mogen rusten, maar ik poets nog steeds midden in de nacht alsof ik een soort bediende ben. Ik voelde me verongelijkt toen ik zag dat de andere mochten gaan slapen na een dag hard werken, terwijl ik daar stond op te ruimen. Ik was heel gefrustreerd, alsof ik een ongeschoolde arbeider was. Het voelde alsof ik geen greintje waardigheid had en beter in de bergen het evangelie kon verspreiden. Daar genoten de nieuwe gelovigen ten minste van mijn communicatie en kon mijn gevoel van trots worden bevredigd. Hier had ik dat allemaal niet. Daarna, omdat ik niet de juiste gesteldheid had, was ik als verdoofd terwijl ik eten kookte. Elke maaltijd was te bitter of te zout of te flauw of te smakeloos. Maar niemand zei iets. Ze aten gewoon alles op. Ik voelde me heel schuldig. Hoe kon ik zulke maaltijden bereiden? Hoe konden ze dat eten? Toen kwam er een heldere gedachte in me op: deed ik mijn werk zo slecht omdat mijn verlangen naar status niet was vervuld, of omdat ik er niets om gaf? Ik dacht erover na, en ook over mezelf. Ik zag dat het zo zat. Ik was weerbarstig en ontevreden, omdat het voelde alsof ik niets waard was en geen prestige had. Ik aanbad nog steeds status.

Ik las toen twee passages uit Gods woorden. “In het verleden werd Petrus ondersteboven voor God gekruisigd; je behoort God uiteindelijk te behagen en al je energie voor God in te zetten. Wat kan een schepsel voor God doen? Dus moet je jezelf vroeg of laat aan de barmhartigheid van God overgeven. Zolang God blij en tevreden is, laat Hem dan maar doen wat Hij wil. Welk recht hebben mensen dan om te klagen?(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Interpretaties van de mysteriën van “Gods woorden aan het hele universum”, hfst. 41). “Dus, nu ik vandaag op deze manier over jullie oordeel, welke mate van begrip zullen jullie uiteindelijk hebben? Jullie zullen zeggen dat hoewel jullie status niet hoog is, jullie toch door God zijn verheven. Omdat jullie van lage geboorte zijn, hebben jullie geen status, maar jullie verwerven status omdat God jullie verheft – dit is iets wat Hij jullie heeft geschonken. […] Dit is hoe jullie moeten bidden: ‘O, God! Of ik nou status heb of niet, nu begrijp ik mezelf. Als mijn status hoog is, komt dat door uw verheffing, en als deze laag is, komt dat door uw verordening. Alles ligt in uw handen. Ik heb geen keuzes en ook geen klachten. U hebt verordend dat ik geboren zou worden in dit land en onder dit volk, en het enige wat ik moet doen, is volledig gehoorzaam zijn onder uw heerschappij, omdat alles binnen uw verordening valt. Ik schenk geen aandacht aan status; ik ben immers maar een schepsel. Als u mij in de put van de afgrond plaatst, in de poel van vuur en zwavel, ben ik maar een schepsel. Als u mij gebruikt, ben ik een schepsel. Als u mij vervolmaakt, ben ik nog altijd een schepsel. Als u mij niet vervolmaakt, zal ik nog steeds van u houden, want ik ben niets meer dan een schepsel. Ik ben niets meer dan een minuscuul schepsel, geschapen door de Heer van de schepping, maar één iemand onder alle geschapen mensen. U was het die mij schiep, en nu hebt u mij opnieuw in uw handen geplaatst om met mij te doen wat u wilt. Ik ben bereid uw gereedschap en uw contrast te zijn, omdat alles is naar uw verordening. Niemand kan het veranderen. Alle dingen en alle gebeurtenissen liggen in uw handen.’ Wanneer de tijd komt waarop je niet langer over status zult denken, zul je die afschudden. Pas dan kun je vol vertrouwen en moedig zoeken, en pas dan kan je hart zich bevrijden van enige beperkingen. Als de mensen eenmaal van deze dingen zijn losgemaakt, zullen ze geen zorgen meer hebben(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Waarom ben je niet bereid een contrast te zijn?). Terwijl ik nadacht over Gods woorden, kwam er een licht in mijn hart. Petrus wilde de plicht van een geschapen wezen doen. God liefhebben en behagen. Zijn gehoorzaamheid jegens God was absoluut en hij volgde Gods orkestraties. Ten slotte werd hij zelfs gekruisigd, wat diende als een krachtige getuigenis voor God. God deed ook heel veel werk in mij. Het was Zijn wil dat ik op mijn plek zou blijven, een gehoorzaam geschapen wezen zou zijn, de waarheid zou nastreven, mijn plicht goed zou doen, mijn verdorven satanische gezindheid zou afwerpen en me echt zou onderwerpen aan God. Dat is wat een geschapen wezen moet nastreven.

De leider had die klusjes voor me geregeld omdat ze moesten gebeuren. Daarom moest ik het doen. Net zoals kinderen in een gezin die moeten koken en poetsen. Het zijn allemaal huishoudelijke taken en er is geen hoge of lage status. Maar ik keek neer op die plicht en voelde alsof ik was gedegradeerd, en mijn eer en prestige op het spel stonden. Ik was boos en vol wrok en had totaal geen gehoorzaamheid. Ik had helemaal geen geweten en rede. Die gedachten vulden me met spijt en walging voor mezelf. Ik bad tot en biechtte bij God. Ik was bereid om me te onderwerpen en mijn plicht goed te doen. Toen ik daarna moest koken, ging ik uit eigen beweging naar de keuken om groente te snijden en af te wassen. Tijdens het werk dacht ik na over Gods woorden en ik voelde vrede en vreugde in mijn ziel. Tijdens het poetsen voelde ik me niet langer gefrustreerd. In plaats daarvan voelde ik me zelfs dichter bij God. Ik kon open en oprecht zijn tegenover de broeders en zusters en met ze delen wat ik had geleerd van mijn plicht. Ik voelde in mijn hart dat dat de enige manier was om te leven met een beetje menselijke gelijkenis.

Al die ervaringen hebben me op een heel diep niveau geleerd dat God over me heeft geoordeeld en me heeft getuchtigd om me te redden. Het is allemaal liefde. Gods oordeel en tuchtiging transformeerden mijn foute doelstellingen en perspectieven, en zorgden dat ik een beetje werd gezuiverd van mijn satanische gezindheid. Dat ik nu trouw mijn plicht in het huis van God kan doen, is te danken aan het feit dat God over me heeft geoordeeld en me heeft getuchtigd. Dank aan Almachtige God.

Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.

Gerelateerde inhoud

Mijn hart geven aan God

Door Xinche, Zuid-Korea In juni 2018 ging ik meedoen aan de repetities voor de Koninkrijkshymne kooruitvoering. Toen ik dacht aan hoe ik op...

God is met mij: een wonder te midden van wanhoop

De echtgenoot van de hoofdpersoon is betrokken geweest bij een ernstig auto-ongeval en verkeert in kritische toestand. Ze krijgt niet alleen te maken met de pijn haar echtgenoot te kunnen verliezen, maar gaat ook gebukt onder de druk geld te moeten lenen en haar schuld terug te moeten betalen. Terwijl deze ramp zich ontvouwt, bidt ze tot God en vertrouwt ze op God. Ze vindt, onder de leiding van Gods woorden, geloof en kracht en is in het midden van haar wanhoop getuige van een wonder.

Geef een reactie

Neem contact op via Messenger