Van start gaan op het pad van het geloof in God
In 1991 begon ik door Gods genade Almachtige God te volgen, vanwege een ziekte. In die tijd wist ik nog niets over geloven in God, maar het verbazingwekkende is dat toen ik de woorden die waren uitgedrukt door Almachtige God las, ik daarvan genoot. Ik voelde aan hoe goed Zijn woorden waren, en wanneer ik zong of bad werd ik dikwijls door de Heilige Geest tot tranen geroerd. Die zoetheid in mijn hart en dat genot wekten de indruk dat mij een blijde gebeurtenis was overkomen. Vooral wanneer ik bijeenkomsten met broeders en zusters bijwoonde, verrichtte de Heilige Geest zulke geweldige daden; door lofzangen te zingen, Gods woorden te lezen en te communiceren over de waarheid voelde ik me zo helder en gerust in mijn hart! Ik had het gevoel dat ik het vlees achter me had gelaten en in de derde hemel leefde, en dat alles wat tot de wereld behoorde in rook was opgegaan. Ik was heel blij en gelukkig. In die tijd geloofde ik dus dat geloven in God niet meer was dan genieten van Zijn genade en zegeningen.
Naarmate steeds meer van Gods woorden werden uitgebracht (in die tijd werden ze voortdurend tot de kerken gezonden, passage voor passage) kwam ik ook steeds meer te weten. Toen ik zag dat er in Zijn woorden melding werd gemaakt van “eerstgeboren zonen” en vernam dat God geweldige zegeningen verleent aan Zijn eerstgeboren zonen, probeerde ik er een te worden, in de hoop dat ik in de toekomst zou kunnen heersen met God. Later zag ik de volgende woorden van Hem: “De dagen lopen ten einde, alle dingen in de wereld zullen tot niets worden en alle dingen zullen opnieuw worden geboren. Onthoud dit! Onthoud dit! Er kan geen dubbelzinnigheid bestaan! Hemel en aarde zullen verdwijnen, maar mijn woorden zullen nooit verdwijnen!” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 15). Ik voelde nog meer aandrang en ik dacht: wat ben ik toch laat begonnen met in God te geloven; zal ik Zijn zegening niet kunnen verkrijgen? Ik moet me er meer voor inspannen. Toen de kerk regelde dat ik een taak zou uitvoeren, was ik dus proactief. Ik vreesde geen ontberingen. Ik besloot alles in de steek te laten om God te volgen, want dan zou ik in staat zijn de zegening te verkrijgen om een eerstgeboren zoon te zijn. Maar in waarheid had God in Zijn woorden nooit uitdrukkelijk gezegd dat we eerstgeboren zonen konden zijn. Alleen omdat we eerzuchtig waren en buitensporige wensen hadden, geloofden we, omdat God ons Zijn zonen had genoemd en ons nu verhief, dat we zeker de eerstgeborenen zouden worden. Dit was de reden dat ik geloofde dat ik uiteraard een eerstgeboren zoon was geworden. Later zag ik woorden van God die recent waren uitgebracht en die geregeld melding maakten van ‘dienstdoeners’; en steeds vaker werd er gewezen op het oordeel van de dienstdoeners. Daaraan besteedde ik geen aandacht, maar ik vleide mij met de gedachte: gelukkig volg ik Almachtige God, want anders zou ik een dienstdoener worden. Om deze reden geloofde ik, wanneer ik las over Gods zegeningen en beloften voor Zijn eerstgeboren zonen, dat een deel daarvan aan mij zou toebehoren. Wanneer ik Zijn woorden van troost en aansporing voor Zijn eerstgeborenen las, had ik ook het gevoel dat ze tot mij waren gericht. Vooral toen ik het volgende zag, voelde me zelfs nog meer verrukt: “De grote rampen zullen mijn zonen, mijn geliefden, zeker niet overkomen. Ik zal op elk moment en elke seconde voor mijn zonen zorgen. Jullie zullen die pijn en dat lijden zeker niet ondergaan. Het is veeleer ter wille van de vervolmaking van mijn zonen en de vervulling van mijn woord in hen, zodat jullie mijn almacht zullen erkennen en verder zullen groeien in het leven, eerder mijn lasten op jullie zullen nemen, en jullie gehele wezen zullen wijden aan de voltooiing van mijn managementplan. Jullie zouden blij en gelukkig moeten zijn en jullie daarom moeten verheugen. Ik zal alles aan jullie overhandigen en jullie toestaan om het bestuur te voeren. Ik zal het in jullie handen geven. Als zonen het volledige vermogen van hun vader erven, hoeveel te meer dan niet jullie, mijn eerstgeboren zonen? Jullie zijn werkelijk gezegend. In plaats van te lijden onder de grote rampen, zullen jullie eeuwigdurende zegeningen genieten. Wat een eer! Wat een eer!” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 68). Ik dacht: ben ik aan het dromen? Is zulk ongelofelijk manna vanuit de hemel op mij neergedaald? Ik durfde het niet helemaal te geloven, maar ik was bang dat mijn broeders en zusters zouden zeggen dat mijn geloof te klein was: daarom durfde ik niet het niet te geloven.
Op een dag ging ik opgetogen op weg om deel te nemen aan een bijeenkomst, waar ik zag dat twee leiders naar de kerk waren gekomen. Toen ik met hen communiceerde, vertelden ze dat ze dienstdoeners waren. Toen ik dit had gehoord, was ik geschokt en vroeg ik hen: “Als u dienstdoeners bent, zijn we dan niet allemaal dienstdoeners?” Zij spraken naar waarheid: “Bijna allen van ons in China zijn dienstdoeners.” Toen ik hen dit hoorde zeggen, zonk de moed mij in de schoenen: “Dat kan toch niet?! Is dit de waarheid?” Maar toen ik de ernstige, gekwelde uitdrukking op hun gezichten zag, en dat de gezichten van de anderen ook somber stonden, moest ik het wel geloven. Ik dacht: als leiders hebben zij hun familie en carrière opgegeven, en hebben ze zo veel geleden en zo’n zware prijs betaald voor Gods werk! In vergelijking met hen schiet ik totaal te kort; als zij dienstdoeners zijn, wat kan ik dan anders zeggen? Ik zal gewoon een dienstdoener zijn.
Toen ik thuis was gekomen, nam ik Gods woord opnieuw in handen en bekeek ik wat God te zeggen had over dienstdoeners. Dit zag ik: “Luister, iedereen die in mijn dienst staat! Jullie kunnen iets van mijn genade krijgen als jullie mij dienen. Dat wil zeggen dat jullie tijdelijk iets van mijn latere werk en van de dingen die in de toekomst gaan gebeuren zullen weten. Maar jullie zullen hier absoluut geen vreugde aan beleven. Dit is mijn genade. Als je dienst gedaan is, laat deze dan achter je en blijf er niet bij stilstaan. Degenen die mijn eerstgeboren zonen zijn, mogen niet arrogant zijn, maar jullie mogen trots zijn, want ik heb jullie oneindige zegeningen geschonken. Degenen die het doelwit zijn van verwoestingen zouden niet bedrukt of bedroefd moeten zijn over hun lot, want wie heeft je tot een afstammeling van Satan gemaakt? Nadat je in mijn dienst bent geweest, mag je weer teruggaan naar de bodemloze put, want je zult voor mij geen nut meer hebben en ik zal jullie behandelen met mijn tuchtigingen. Als ik eenmaal begin te werken, maak ik het af. Mijn daden zullen worden volbracht en de dingen die ik heb verricht zullen eeuwig voortduren. Dit is van toepassing op mijn eerstgeboren zonen, op mijn zonen, op mijn volk, en dit geldt ook voor jullie. Mijn tuchtigingen voor jullie zijn voorgoed” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 86). Zodra ik deze woorden had gelezen, werd ik overvallen door een pijn die ik nooit eerder had gevoeld. Snel sloot ik het boekje met Gods woorden en ik durfde er niet meer in te kijken. Op een en hetzelfde moment welden gevoelens van zowel krenking, verwarring als ontevredenheid op in mijn hart. Ik dacht: gisteren baadde ik nog in gelukzaligheid, maar vandaag ben ik uit Gods huis verstoten. Gisteren was ik Gods zoon, maar vandaag ben ik Zijn vijand geworden, een nakomeling van Satan. Gisteren stonden grenzeloze zegeningen van God mij te wachten, maar vandaag is de bodemloze put mijn bestemming, en ik zal tot in eeuwigheid worden gestraft. Als Hij mij geen zegeningen verleent, maakt dat niet uit; maar waarom moet Hij mij nog steeds tuchtigen? Wat heb ik in vredesnaam misdaan? Waar is dit alles in vredesnaam goed voor? Hoe meer ik nadacht, hoe meer ik meende dat ik deze werkelijkheid niet onder ogen kon zien. Ik sloot mijn ogen en was niet meer bereid hierover na te denken. Wat hoopte ik toch dat het alleen maar een droom was!
Vanaf dat moment voelde ik een onzegbare pijn in mijn hart zodra ik aan mijzelf dacht als dienstdoener; ik durfde Gods woorden niet meer te lezen. Maar God is zeer wijs; Zijn woorden, die de mensen tuchtigen en openbaren, zijn niet alleen doordrongen van mysterie, maar ook bevatten ze profetieën over de komende catastrofe, over het vooruitzicht van het koninkrijk en dergelijke dingen. Dat waren allemaal dingen die ik wilde weten, en daarom kon ik Zijn woorden nog steeds niet de rug toekeren. Wanneer ik Gods woorden van openbaring las, doorboorden Zijn messcherpe woorden herhaaldelijk mijn hart; ik moest Zijn oordeel en tuchtiging wel aanvaarden. Ik voelde dat Zijn majesteitelijke en toornige oordeel voortdurend op mij rustte. Naast de pijn die ik voelde, besefte ik dat het echt waar was dat ik was verdorven door Satan. Het werd duidelijk dat ik het kind was van de grote rode draak, Satans nakomeling en het doelwit van vernietiging. In mijn wanhoop durfde ik niet langer gretig te hopen op enige zegeningen; ik was bereid Gods voorbeschikking te aanvaarden dat ik een dienstdoener was. God echter onderzoekt het diepst van het mensenhart, en Hij wist dat ik niet echt afstand had genomen van de drijfveer om zegeningen te verkrijgen. Toen ik voelde dat ik bereid was een dienstdoener te zijn, zorgde God opnieuw voor een omgeving die de verdorven gezindheid aan het licht bracht die in mij verborgen was geweest. Toen ik op een dag Gods woorden las, zag ik: “Nadat ik ben teruggekeerd naar Sion, zullen de mensen op aarde mij blijven prijzen zoals in het verleden. Die trouwe dienstdoeners zullen als altijd blijven wachten om mij te dienen, maar hun functie zal ten einde moeten komen. Het beste dat ze kunnen doen is nadenken over de omstandigheden van mijn aanwezigheid op aarde. In die tijd zal ik catastrofes brengen over hen die rampspoed lijden; toch gelooft iedereen dat ik een rechtvaardige God ben. Ik zal die trouwe dienstdoeners zeker niet straffen, maar hen alleen mijn genade laten ontvangen” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 120). Toen ik dit zag, dacht ik bij mezelf: niet langer zal ik denken aan de positie van eerstgeboren zoon en ik zal niet langer grote zegeningen wensen. Nu zal ik er alleen nog naar streven om een trouwe dienstdoener te zijn. Dit is nu mijn enige streven. In de toekomst zal ik, wat de kerk ook voor mij organiseert om te doen, dat zo toegewijd mogelijk uitvoeren. Ik mag de mogelijkheid om een trouwe dienstdoener te zijn beslist niet voorbij laten gaan. Als ik zelfs niet in staat ben om een trouwe dienstdoener te zijn, maar gewoon maar een dienstdoener ben, dan zal ik, na mijn dienst te hebben verricht, moeten terugkeren naar de put van de afgrond of naar de poel van vuur en zwavel. Wat is in dat geval het nut van dit alles? Deze gedachte durfde ik tegenover niemand uit te drukken, maar ik kon niet ontsnappen aan Gods ogen die mij zochten. Ik las Gods woorden die zeiden: “Niemand anders dan ik kan de natuur van de mens doorgronden en ze denken allemaal dat ze mij trouw zijn, en weten niet dat hun trouw onzuiver is. Deze onzuiverheden zullen mensen ruïneren, want ze zijn een van de snode plannen van de grote rode draak. Ik heb het lang geleden blootgelegd; ik ben de almachtige God en zou ik zoiets simpels niet begrijpen? Ik kan je bloed en je vlees binnendringen om je intenties te zien. Het is voor mij niet moeilijk om de natuur van de mens te doorgronden, maar mensen denken de wijsheid in pacht te hebben en menen dat niemand dan zij hun eigen intenties kennen. Weten ze niet dat de almachtige God bestaat in de hemelen en de aarde en alle dingen?” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 118). “De meeste mensen koesteren nu een beetje hoop, maar wanneer die hoop in teleurstelling verandert, willen ze niet verder en vragen ze om terugtreding. Ik heb eerder gezegd dat ik niemand hier tegen zijn wil houd, maar bedenk wat de gevolgen voor je zullen zijn; dit is een feit en geen dreigement van mij aan jou” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 118). Toen ik dit had gelezen, bonsde mijn hart. Ik voelde dat God werkelijk de diepste delen van het mensenhart onderzoekt, en dat Hij een grondig begrip heeft van de mens. Welke gedachten ik ook in me draag, God kent ze; stiekem koester ik een beetje hoop in mijn hart, en God haat en verafschuwt het. Pas op dat moment had ik in mijn hart een beetje eerbied voor God. Ik besloot dat ik niet langer onderhandelingen met God zou voeren, maar dat ik eerlijk zou handelen als een dienstdoener en Zijn plannen zou gehoorzamen.
Pas later besefte ik dat mijn ervaring gedurende deze drie maanden de beproeving was die dienstdoeners moeten doorstaan. Dit was het eerste werk dat God in mensen voltooide, door ze te beproeven met Zijn woorden. Nadat ik de beproeving van dienstdoeners had ondergaan, begreep ik dat God niet alleen een genadige, liefhebbende God is, maar dat Hij ook een rechtvaardige, majesteitelijke God is, die de overtredingen van de mensheid niet duldt. Zijn woorden bevatten gezag en macht, zodat mensen niet anders kunnen dan een hart vol eerbied en vrees ontwikkelen. Ook kwam ik te weten dat de mensheid Gods schepping is, dat we in God moeten geloven en Hem moeten aanbidden. Dat is wat juist en gepast is. Er hoeven geen redenen te zijn, geen voorwaarden, en er mag geen sprake zijn van eerzucht of buitensporige verlangens. Als mensen in God geloven om iets van Hem te verkrijgen, betekent dit soort geloof dat je Hem uitbuit en bedriegt. Daaruit blijkt een gebrek aan geweten en aan verstand, en het is nog bedrieglijker. Zelfs als mensen in God geloven maar niets verkrijgen en later Zijn straf ondergaan, moeten ze in Hem geloven. De mensheid moet in God geloven en Hem gehoorzamen omdat Hij God is. Ook zag ik in dat ikzelf een zoon van de grote rode draak ben, een nakomeling van Satan, en een van degenen die zullen omkomen. God is de Heer van de gehele schepping; hoe Hij me ook behandelt, het is verdiend. Dit alles is rechtvaardig, en ik moet Zijn plannen en regelingen onvoorwaardelijk gehoorzamen. Ik mag niet met Hem discussiëren en Hem al helemaal niet tegenstreven. Wanneer ik terugdacht aan mijn eigen lelijkheid die in deze beproeving was geopenbaard, voelde ik oprechte schaamte. Ik wilde alleen maar een hoge positie verwerven, en grote zegeningen, of zelfs naast God zitten om met Hem te regeren. Toen ik zag dat ik de zegeningen waarop ik had gehoopt niet zou verkrijgen maar in plaats daarvan rampspoed te verduren zou hebben, overwoog ik God te verraden en Hem te verlaten. Dit waren wel heel doorzichtige bewijzen waaruit ik duidelijk kon opmaken dat het mijn bedoeling was om door mijn geloof in God te worden gezegend. Ik probeerde onderhandelingen te voeren met God. Ik was echt schaamteloos en was het verstand helemaal kwijtgeraakt waarover een mens moet beschikken. Ik was echt een nakomeling van Satan. Had Gods werk niet zoveel wijsheid bevat (doordat Hij de beproeving van dienstdoeners aanwendde om mij te overwinnen en om mijn eerzucht om zegeningen te verwerven te breken) dan zou ik nog steeds naar beneden rennen langs het verkeerde pad waarop men zegeningen zoekt. Dan was het mij onmogelijk geweest mijn eigen verdorven wezen te begrijpen; meer in het bijzonder zou ik het oordeel en de tuchtiging van Gods woorden niet gehoorzaam hebben aanvaard. Uiteindelijk zou ik zeker te gronde zijn gericht door mijn eigen ambities en verlangens, en de kans om te worden gered zou voor altijd aan mij voorbij zijn gegaan.
Nadat ik de beproeving van dienstdoeners had ondergaan, durfde ik niet langer in God te geloven en mijn plicht te vervullen om zegeningen te verkrijgen; niet langer durfde ik daden te verrichten met de bedoeling om onderhandelingen te voeren met God. Ik voelde aan dat het te verachtelijk en slecht was om God op deze manier uit te buiten en te bedriegen. Tegelijkertijd drong het tot me door dat wanneer God deze beproeving gebruikt, het Zijn vriendelijke bedoeling is om de mensheid te redden; ook wist ik dat er geen deel van Hem is dat de mens haat; Zijn liefde voor de mensheid is niet veranderd sinds Hij de wereld schiep. In mijn hart was ik bereid een pad te volgen waarop ik God zou liefhebben, God tevreden zou stellen en God terug zou betalen door mijn toekomstige geloof in Hem en het vervullen van mijn plicht. Maar omdat de intentie om zegeningen te verkrijgen en onderhandelingen met God te voeren te zeer was verankerd in mijn hart, was het mij onmogelijk daarvan helemaal af te komen door maar één enkele beproeving te ondergaan. Later voerde God meerdere achtereenvolgende beproevingen uit – de beproeving van de tijden van tuchtiging, de beproeving van de dood en de beproeving van de zeven jaren. Van deze beproevingen was degene waaronder ik het meest leed en waarvan ik het meest profiteerde, de zevenjarige beproeving, die begon in 1999.
In 1999 werd ik verkozen tot kerkleider. Dit was juist het jaar waarin het evangelie van het koninkrijk een wijde verspreiding kende; de werkregelingen vereisten dat we iedereen zouden proberen te redden die de mogelijkheid bezat om te worden gered. Dus om een gunstige bestemming te verwerven voor mijzelf wanneer de tijd zou komen, spande ik mijzelf dus in voor het werk van het evangelie, van vroeg in de ochtend tot laat in de avond. Wat het leven van de kerk betreft engageerde ik mij steeds maar kort en deed ik alleen voor de vorm mee. Ook al besefte ik dat mijn intenties verkeerd waren, toch kon ik mijn verlangen om zegeningen te verkrijgen niet beheersen; dat ging zelfs zover dat ik het gevoel had dat alles wat ik deed naast het werk van het evangelie mij alleen maar ophield, zelfs het lezen van Gods woord. Op deze manier stortte ik mij vol geestdrift op het werk.
Voor ik het wist was het jaar voorbij. Ik stelde mij voor dat wanneer Gods werk gedaan was, de grote catastrofe zich zeker zou voltrekken; daarom wachtte ik dagelijks alleen maar op de ramp, in afwachting van het einde van Gods werk. Toen het Voorjaarsfeest in aantocht was, vond er een communicatie plaats met de kerkleider, die zei dat het noodzakelijk was de zevenjarige beproeving te ondergaan. Toen ik deze boodschap hoorde, was ik geschokt en mijn hart was in verwarring. Ik kon het niet laten om een discussie aan te gaan met God: een beproeving van zeven jaar? Hoe zouden nog eens zeven jaar op mij kunnen drukken – hoe kom ik daar levend doorheen? O God, ik smeek u mij te vernietigen. Ik kan dit lijden echt niet meer verdragen! De volgende dag kon ik nog steeds niet van mijn depressie afkomen. Ik dacht: hoe dan ook, er zijn nog zeven jaren te gaan. Morgen is er weer een dag – ik ga eropuit en schud dit van me af. Zodra ik in de bus zat, voelde ik hoe binnen in mij de Heilige Geest mij verwijten maakte: “Destijds was je gewillig zoekende, je had je prijs betaald en zei je dat je God tot het bittere einde zou liefhebben, dat je Hem nooit zou verlaten en dat je alle beproevingen zou verdragen en elke vreugde zou delen. Je was een hypocriet die zichzelf voor de gek hield.” Geconfronteerd met het verwijt van de Heilige Geest kon ik mijn hoofd alleen maar laten hangen en denken: dat is waar. Hiervoor, toen ik van Gods genade genoot, deed ik Hem beloften om mezelf voor Hem uit te putten, mijn leven lang; maar nu zich moeilijkheden aandienen en ik moet lijden, wil ik op mijn woord terugkomen. Zijn mijn beloften dan niet gewoon maar leugens? God gaf mij zoveel liefde, en nu ik een omgeving tegenkom die niet naar mijn wens is, ben ik zo verontwaardigd dat ik God wel mijn rug zou willen toekeren. Ik heb echt geen geweten en denk niet logisch na. Toen ik hieraan dacht, was ik niet meer in de stemming om eropuit te gaan, maar ging ik met een bezwaard hart terug naar huis. Weliswaar was ik ertoe gedwongen ‘gehoorzaam’ te zijn, maar wanneer ik dacht aan het feit dat Gods werk nog zeven jaren zou duren, meende ik dat het te pijnlijk was om in God te geloven, te moeilijk. Ik was toegeeflijk voor mezelf en wat ik deed, deed ik zonder haast of zorgen. Ik sjokte door iedere dag heen, terwijl ik mijn plicht vervulde alsof het niet meer dan wéér een dag op de klok was. Ik verkeerde in een toestand van negativisme en verzet. Langzamerhand raakte ik het werk van de Heilige Geest kwijt, en hoewel ik mijn toestand wilde veranderen, was ik daartoe niet in staat.
Op een dag zag ik deze woorden van God: “Toen sommige mensen voor het eerst hun taak vervulden, waren ze vol energie, alsof die nooit zou opraken. Maar hoe komt het dat ze onderweg die energie lijken te verliezen? De persoon die ze toen waren en de persoon die ze nu zijn, lijken verschillende mensen te zijn. Waarom veranderden ze? Wat was daarvan de reden? Dat komt doordat hun geloof in God de verkeerde weg insloeg voordat het op het juiste spoor kwam. Ze kozen het verkeerde pad. Er zat iets verborgen in hun oorspronkelijke streven, en op een beslissend moment kwam dat naar buiten. Wat zat er dan verborgen? Het gaat om een vooruitgrijpen dat zich schuilhoudt in hun hart terwijl ze in God geloven, namelijk op de spoedige komst van de dag van God, zodat hun ellende ten einde zal komen; ze grijpen erop vooruit dat God een gedaanteverwisseling zal ondergaan en dat al hun lijden zal ophouden” (‘Degenen die het werk van de Heilige Geest hebben verloren lopen het meeste risico’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Gods woorden zetten me ertoe aan om de kern van mijn probleem op te sporen. Het bleek dat ik een verborgen hoop had binnen mijn inspanningen, namelijk dat ik hoopte dat Gods dag spoedig zou komen en dat ik niet langer zou lijden; en ook dat ik een goede bestemming zou hebben. Al die tijd werden mijn inspanningen door die hoop beheerst, en toen die hoop op de klippen liep, leed ik en stortte ik in; het kwam zover dat ik God wilde verraden en zelfs erover dacht te ontsnappen door de dood. Pas op dat moment zag ik in dat ik God wel zovele jaren had gevolgd, maar dat ik daarbij in wezen niet het pad van het najagen van de waarheid bewandelde; steeds was mijn oog gericht op Gods dag, en ik had onderhandelingen met Hem gevoerd om Zijn zegeningen te verkrijgen. Weliswaar kon ik toen niet anders dan in Gods huishouden blijven en ik verliet Hem niet, maar als ik de bezoedeling in mij niet zou verwijderen, zou ik vroeger of later God tegenstreven en Hem verraden. Toen ik had ingezien in wat voor een gevaarlijke toestand ik verkeerde, bad ik in mijn hart tot God: “Wat kan ik doen om af te komen van de bezoedeling dat ik hoop op de dag?” Toen las ik opnieuw Gods woorden, die zeiden: “Wist je dat vreemdelingen echt jaloers zijn op jullie al len, doordat jullie in China in God geloven en in staat zijn dit lijden te ondergaan en Gods werk te genieten? De wensen van de vreemdelingen zijn: ook wij willen Gods werk ervaren en we willen daarvoor elk lijden ondergaan. Ook wij willen de waarheid verwerven! Ook wij willen de waarheid verkrijgen! Ook wij willen enig inzicht verkrijgen en enige gestalte verkrijgen, maar helaas hebben we die omgeving niet. […] Je kunt zeggen dat het Gods grootste verheerlijking is dat Hij deze groep mensen compleet maakt in het land van de grote rode draak en dat Hij hen dit lijden laat ondergaan. Eens werd gezegd: ‘Lang geleden heb ik mijn glorie van Israël naar het oosten gebracht.’ Begrijp je nu de gehele betekenis van deze uitspraak? Hoe moet je het pad vóór je bewandelen? Hoe moet je de waarheid najagen? Als je de waarheid niet najaagt, hoe kun je dan het werk van de Heilige Geest verwerven? Als je het werk van de Heilige Geest eenmaal kwijtraakt, zul je ernstig in gevaar zijn. Het huidige lijden is onbelangrijk. Weet je wat het voor jou zal doen?” (‘Degenen die het werk van de Heilige Geest hebben verloren lopen het meeste risico’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Uit deze woorden van God kon ik opmaken dat het van grote betekenis is dat de mensen van vandaag in staat zijn te lijden. Dat geeft de mensen de gelegenheid om de waarheid te verwerven; het lijden heeft plaats omwille van Gods werk, en nog meer omwille van Gods genade en verheffing – het betekent een speciale gunst voor ons. Precies zoals God zei: “Het huidige lijden is onbelangrijk. Weet je wat het voor jou zal doen?” Toen ik over deze woorden nadacht, was ik me er weliswaar van bewust dat lijden waarde en betekenis heeft, maar ik zag niet duidelijk wat God door middel van dit lijden in mij wilde bewerkstelligen. Ik overwoog dit: hoewel ik de betekenis van het lijden in deze tijd niet kan begrijpen, kan ik maar één ding doen: de waarheid echt najagen en de waarheid ernstiger zoeken; want alleen als ik de waarheid verkrijg, kan ik werkelijk de betekenis van het lijden begrijpen, en alleen dan kan ik van deze bezoedeling in mij afkomen.
In een oogwenk was het alweer 2009. Die zeven jaar waren voorbijgegaan zonder dat ik het in de gaten had. Zover was ik gekomen, en uiteindelijk voelde ik dat die zeven jaar niet zo lang hadden geduurd als ik me had voorgesteld. Tijdens deze paar jaren had ik mijn ware gezicht gezien, in Gods woorden van oordeel en openbaring, in de openbaringen van Gods beproevingen en louteringen. Ik had gezien dat ik door en door een kind van de grote rode draak was, omdat ik vol van zijn vergiften was, zoals het vergift: “Sta ‘s morgens niet vroeg op als je er geen voordeel van hebt, want voordeel is maatgevend in alles.” Dit is een klassieke voorstelling van de grote rode draak. Onder de macht van dit vergift hield mijn geloof in God alleen in dat ik zou worden gezegend. Dat ik mezelf voor God uitputte had een tijdslimiet, en ik verlangde weinig te lijden en grote zegeningen te verkrijgen. Om een eind te maken aan dit sterke streven om te worden gezegend en aan deze houding van onderhandelen in mij, voerde God veelvuldige beproevingen en louteringen bij mij uit. Pas toen werd de bezoedeling in mijn geloof in God gezuiverd. En binnen Gods openbaringen zag ik dat ik vervuld was van Satans verdorven gezindheid. Ik was arrogant, vol bedrog, zelfzuchtig en verachtelijk, roekeloos en oppervlakkig. Ze lieten me steeds duidelijker mijn ware kleuren zien, dat ik al te diep was verdorven door Satan en dat ik de zoon van de hel was. Door toedoen van Zijn werk van oordeel en tuchtiging nam mijn dankbaarheid aan God toe, slonken mijn eisen, groeide mijn gehoorzaamheid aan Hem en slonk mijn eigenliefde. Het enige wat ik vroeg was dat ik in staat zou zijn mijn verdorven, satanische gezindheid af te werpen, om iemand te zijn die God werkelijk gehoorzaamt en aanbidt. Door God tot op vandaag te volgen heb ik uiteindelijk begrepen dat Gods redding van de mensheid echt niet gemakkelijk gaat. Zijn werk is te praktisch – Zijn werk om de mensheid te veranderen en te redden is niet zo eenvoudig als de mensen zich voorstellen. Nu lijk ik niet langer op een onnozel kind, dat alleen maar hoopt dat Gods dag snel zal komen, maar steeds voel ik dat mijn eigen verdorvenheid te diep zit, dat ik Gods redding te zeer nodig heb en dat ik het te zeer nodig heb om meer te ervaren van Zijn oordeel en tuchtiging, van Zijn beproevingen en louteringen. Als ik het bewustzijn en het verstand kan bezitten die aanwezig zouden moeten zijn in een normale menselijkheid, en als ik Gods werk op gepaste wijze ervaar en uiteindelijk kan leven naar de gelijkenis van een echt persoon, dan zal mijn hart vervuld zijn. En nu, wanneer ik denk aan wat ik van mijzelf heb geopenbaard toen de zevenjarige beproeving over mij kwam, voel ik dat ik te veel dank aan God ben verschuldigd en dat ik Zijn hart te zeer verwondde. Als Gods werk in 2000 ten einde was gekomen, zou ik, volkomen smerig als ik was, zeker een doelwit zijn geweest van ondergang en vernietiging. De zevenjarige beproeving was in werkelijkheid Gods verdraagzaamheid en mededogen voor mij; bovendien was ze voor mij Gods meest waarachtige en meest werkelijke redding.
Toen ik eenmaal die zeven jaar was doorgekomen en nadacht over de woorden van God die ik eerder niet had begrepen: “Wist je dat vreemdelingen echt jaloers zijn op jullie al len, doordat jullie in China in God geloven en in staat zijn dit lijden te ondergaan en Gods werk te genieten? De wensen van de vreemdelingen zijn: ook wij willen Gods werk ervaren en we willen daarvoor elk lijden ondergaan. Ook wij willen de waarheid verwerven! Ook wij willen de waarheid verkrijgen! Ook wij willen enig inzicht verkrijgen en enige gestalte verkrijgen, maar helaas hebben we die omgeving niet. […] Je kunt zeggen dat het Gods grootste verheerlijking is dat Hij deze groep mensen compleet maakt in het land van de grote rode draak en dat Hij hen dit lijden laat ondergaan. Eens werd gezegd: ‘Lang geleden heb ik mijn glorie van Israël naar het oosten gebracht.’ Begrijp je nu de gehele betekenis van deze uitspraak?” kon ik iets van de betekenis van die woorden begrijpen; eindelijk kon ik aanvoelen dat lijden werkelijk betekenisvol is. Ook al had ik te lijden van het doormaken van deze beproevingen, pas na mijn lijden zag ik in hoe kostbaar het was wat ik had verkregen, en hoe waardevol. Door deze beproevingen door te maken kreeg ik zicht op de rechtvaardige gezindheid van Almachtige God, en op Zijn almacht en wijsheid. Ik begreep Gods vriendelijke bedoelingen; ik ondervond dat het ging om Gods diepe liefde voor de mensheid, net als wanneer een vader zijn kind onderwijst. Ook ervoer ik het gezag en de kracht in Zijn woorden, en ik kreeg zicht op de waarheid van mijn eigen verdorvenheid door toedoen van Satan. Ik kreeg waardering voor Gods ontberingen en voor Zijn reddingswerk; ik zag in dat Hij heilig en eerbiedwaardig is, en dat mensen lelijk en verachtelijk zijn. Ook ervoer ik dat God de mensheid overwint en redt, om haar op het juiste pad van het geloven in Hem te brengen. Wanneer ik er nu aan terugdenk: als God het werk niet had verricht om mij de ene na de andere beproeving te laten ondergaan, dan had ik onmogelijk begrip voor deze dingen kunnen ontwikkelen. Hoe weldadig zijn ontberingen en louteringen voor mensen, om te groeien in hun leven! Daardoor kunnen de mensen het meest praktische en kostbare ding verkrijgen in de loop van hun geloofsleven – de waarheid. Nu ik de waarde en betekenis van lijden heb ingezien, droom ik er niet langer over om het koninkrijk zittend op een draagstoel binnen te gaan; maar ik ben bereid mijn voeten stevig op de grond neer te zetten en Gods werk te ervaren, om zo echt de waarheid na te jagen die mij kan veranderen.
Na verschillende jaren lang Gods werk te hebben ervaren, beschik ik nu pas over enig praktisch begrip van deze woorden van God: “Oprecht geloof in God houdt in dat je het woord en werk van God ervaart op basis van een overtuiging dat God in alle dingen soeverein is. Daardoor word je bevrijd van je verdorven gezindheid, voldoe je aan de wens van God en leer je God kennen. Alleen door zo’n traject kan er worden gezegd dat je in God gelooft” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Voorwoord). Voordat ik deze beproevingen van God had doorgemaakt, was ik vervuld van een sterk voornemen om te worden gezegend, en van een houding van onderhandelen. Ook al wist ik in principe wat het inhield om in God te geloven en wat het doel van het geloof in God was, toch was ik er alleen op gericht om te worden gezegend. Ik besteedde geen aandacht aan de waarheid; ik zorgde er niet voor dat ik afkwam van mijn verdorven gezindheid, zodat ik aan Gods wil zou voldoen en God zou kennen als doel van mijn streven. Pas nu begrijp ik dat wanneer God vlees wordt, het Zijn eerste werk is om een einde te maken aan de intentie van de mensheid om te worden gezegend en aan hun houding van onderhandelen. De reden hiervan is dat deze dingen echt hindernissen en struikelblokken zijn die de mens afhouden van het juiste pad om in God te geloven. Wanneer deze dingen verankerd zijn in de mensen, zullen ze de waarheid niet najagen. Ze zullen geen juist doel hebben bij hun streven; ze zullen een onjuist pad bewandelen. Dit is een pad dat niet door God wordt erkend. Inmiddels heeft Gods werk van overwinnen en redding Satans burcht in mij afgebroken. Ik ben niet langer bezorgd en niet langer druk bezig met gedachten over het verkrijgen van zegeningen of over het lijden van rampspoed. Niet langer jaag ik verbitterd buitensporige verlangens na; niet langer discussieer ik over voorwaarden of stel ik eisen aan Gods dag, met de bedoeling aan de catastrofe te ontsnappen. Zonder deze bezoedeling voel ik me veel lichter en vrijer. Ik kan beginnen de waarheid na te jagen, met mijn voeten stevig op de grond. Als je op deze manier kunt veranderen, is dat de vrucht die voortkomt uit de beproevingen en louteringen van Almachtige God. Het is Almachtige God die mij op het ware pad heeft geleid om in God te geloven. Het maakt niet uit wat voor soort beproeving God ten uitvoer brengt of hoe zwaar de pijnlijke louteringen zijn die ik lijd: voortaan zal ik die aanvaarden, gehoorzamen en werkelijk ervaren. Van daaruit zal ik op zoek gaan naar de waarheid en een gezindheid verwezenlijken die vrij is van verdorvenheid; zo kan ik aan Gods wil voldoen, om Gods vele jaren van genade en redding terug te betalen.
Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.