297 De mens is gestopt te zijn wat God wil
Vers 1
Mensen zijn over vele jaren geëvolueerd
tot waar ze vandaag zijn.
Maar de mensheid van Gods originele schepping
is al lang in verval verzonken.
Vers 2
Mensen geloven niet in Gods bestaan,
en verwelkomen Zijn komst niet, en verwelkomen Zijn komst niet.
Zij gaan onwillig akkoord met Zijn verzoeken,
delen niet echt hun blijdschap, en pijn met Hem.
Aangezien mensen God als ondoorgrondelijk zien,
doen ze alsof ze glimlachen naar Hem,
tonen Hem een kruiperige houding,
omdat ze Gods werk en wil niet kennen.
Mensen zijn niet langer wat God wil.
Ze verdienen de naam ‘mens’ niet.
Nee, ze zijn het uitschot dat Satan heeft gevangen,
wandelende lijken die Satan behuizen.
Vers 3
God zal eerlijk zeggen wanneer de dag komt
dat eender wie Hem aanbidt, wie Hem aanbidt
minder zal lijden dan jij zal moeten lijden.
Omdat jouw geloof minder is dan Job of de farizeeën,
en dus, als de dag van vuur neerdaalt,
zal jij ernstiger lijden
dan de farizeeën, en leiders die tegenover Mozes stonden,
en Sodom toen het werd vernield.
Mensen zijn niet langer wat God wil.
Ze verdienen de naam ‘mens’ niet.
Nee, ze zijn het uitschot dat Satan heeft gevangen,
wandelende lijken die Satan behuizen.
Mensen zijn niet langer wat God wil.
Ze verdienen de naam ‘mens’ niet.
Nee, ze zijn het uitschot dat Satan heeft gevangen,
wandelende lijken die Satan behuizen.
Naar Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Wat het betekent om een echt persoon te zijn