371 Wie kan er om Gods wil geven?
1 De mensheid heeft mijn warmte ervaren, zij heeft mij oprecht gediend, en ze was oprecht gehoorzaam aan mij en deed alles voor mij in mijn aanwezigheid. Maar de huidige mens kan op de een of ander manier deze staat niet bereiken, hij kan alleen in zijn geest rouwen alsof hij door een uitgehongerde wolf is ontvoerd. Hij kan mij alleen hulpeloos aankijken, zonder ophouden naar mij om hulp te roepen, maar uiteindelijk zal hij niet aan zijn situatie kunnen ontsnappen.
2 Ik denk terug hoe de mensen in het verleden in mijn aanwezigheid beloften deden, op hemel en aarde zwoeren in mijn aanwezigheid dat ze mijn goedheid terug zouden betalen met hun genegenheid. Ze stonden voor mij en huilden verdrietig, en het geluid van hun geweeklaag was hartverscheurend en moeilijk te verdragen. Vaak heb ik de mensheid geholpen vanwege haar vastberadenheid. Ontelbare malen zijn er mensen tot mij gekomen die zich op een aanbiddelijke manier aan mij onderwierpen en die ik niet licht zal vergeten. Ontelbare malen hebben ze mij met standvastige loyaliteit liefgehad en hun oprechte emoties waren bewonderenswaardig.
3 Bij ontelbare gelegenheden hebben ze mij liefgehad, zover dat ze hun leven hebben opgeofferd, ze hebben mij meer liefgehad dan zichzelf. Toen ik hun oprechtheid zag, heb ik hun liefde aanvaard. Bij ontelbare gelegenheden hebben ze zich in mijn aanwezigheid opgeofferd, in mijn belang onverschillig oog in oog met de dood, en ik heb de zorgen uit hun gezicht geveegd en zorgvuldig hun gelaat geïnventariseerd. Er zijn ontelbare momenten geweest dat ik hen liefhad als mijn eigen schat, en er zijn ontelbare momenten geweest dat ik ze heb gehaat als mijn eigen vijand. Toch kan de mens nog steeds niet bevatten wat er in mij omgaat.
4 Als mensen verdrietig zijn kom ik ze troosten, als ze zwak zijn kom ik ze verder helpen. Als ze verdwaald zijn, wijs ik de weg. Als ze huilen, droog ik hun tranen. Maar als ik verdrietig ben, wie komt mij dan met zijn hart troosten? Als ik ziek ben van de zorgen, wie houdt er dan rekening met mijn gevoelens? Als ik treurig ben, wie kan de wonden in mijn hart weer helen? Als ik iemand nodig heb, wie biedt dan uit zichzelf aan samen met mij te handelen? Kan het zijn dat de vroegere houding van de mens ten opzichte van mij voorgoed verloren is gegaan en nooit meer terugkomt? Hoe kan het dat er geen jota in hun geheugen over is? Hoe kunnen de mensen dit alles vergeten zijn? Komt dit niet doordat de mens door zijn vijand is verdorven?
Naar Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Gods woorden aan het hele universum, hfst. 27