Mijn beproeving
Almachtige God zegt: “Mijn daden zijn groter in aantal dan de zandkorrels van het strand, en mijn wijsheid is groter dan die van al de zonen van Salomo, toch zien mensen mij alleen als een arts met weinig aanzien en een onbekende leraar van mensen! Zoveel mensen geloven in mij alleen maar zodat ik hen zou kunnen genezen. Zoveel mensen geloven in mij alleen maar zodat ik mijn krachten zou kunnen gebruiken om onreine geesten uit hun lichaam te verdrijven. En zoveel mensen geloven in mij alleen maar om wellicht vrede en vreugde van mij te kunnen ontvangen. Zoveel mensen geloven in mij alleen maar om grotere materiële rijkdom van mij te eisen. Zoveel mensen geloven in mij alleen maar om dit leven in vrede door te brengen en om veilig en gezond te zijn in de toekomstige wereld. Zoveel mensen geloven in mij om het lijden van de hel te vermijden en de zegeningen van de hemel te ontvangen. Zoveel mensen geloven in mij enkel vanwege tijdelijke troost, zonder ernaar te streven in de komende wereld iets te bereiken. Toen ik mijn woede over de mensheid bracht en alle vreugde en vrede terugnam die deze eens bezat, begon de mens te twijfelen. Toen ik de mens het lijden van de hel gaf en de zegeningen van de hemel terugeiste, veranderde de schaamte van de mens in kwaadheid. Toen de mens mij vroeg om hem te genezen, besteedde ik geen aandacht aan hem en voelde ik een afkeer jegens hem. De mens ging ver weg van mij en zocht daarvoor in de plaats de weg van kwaadaardige geneeskunde en tovenarij. Toen ik alles wegnam wat de mensen van mij hadden geëist, verdween iedereen spoorloos. Dus zeg ik dat de mens geloof in mij heeft, omdat ik te veel genade schenk, en er veel te veel is om te verkrijgen” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Wat weet jij over het geloof?). Als ik dit vroeger las, zei ik dat alles wat God hier zegt een feit is, maar ik begreep het nooit echt. Omdat ik al jaren in God had geloofd, mijn baan en familie had opgegeven, me had uitgeput en veel had geleden voor mijn plicht, dacht ik dat ik God niet zou bekritiseren of verraden als er beproevingen kwamen. Maar toen ik een beproeving van ziekte doormaakte, begreep ik God verkeerd en gaf ik Hem de schuld. Mijn motivatie om gezegend te worden en te onderhandelen met God kwam aan het licht. Pas toen was ik volledig overtuigd van Gods woorden die mensen ontmaskeren en mijn ideeën over het streven in mijn geloof veranderden.
Op een dag in juli 2018, vond ik een kleine, harde knobbel op mijn linkerborst. Het leek me niet erg en ik dacht dat ontstekingsremmers het wel zouden verhelpen. Maar de twee maanden daarop werd het steeds erger. Ik lag ‘s nachts te transpireren, had geen energie en de plek rond de knobbel deed pijn. Ik begon me af te vragen of er echt iets mis was, maar troostte mezelf met de gedachte dat het niets voorstelde. Ik vertrouwde op God en was elke dag druk bezig met mijn plicht in de kerk. Ik dacht dat God me zou beschermen. Op een nacht werd ik wakker door een stekende pijn. Er kwam geel vocht uit mijn borst en ik wist dat er iets mis was. Mijn man en ik haastten ons naar het ziekenhuis. De uitslag kwam terug: ik had borstkanker. Mijn hart sloeg over toen de dokter dat zei. Borstkanker, dacht ik. Ik ben pas in de dertig. Hoe is dat mogelijk? Ik zei steeds bij mezelf: echt niet. Dit kan mij niet overkomen. Ik ben een gelovige en doe al jaren mijn plicht in de kerk. God zal voor me zorgen en me beschermen. De dokter moet zich vergissen. Ik hoopte zo dat het niet waar was. Ik weet niet eens meer hoe ik die dag ben thuisgekomen. Mijn man zag mijn ontstelde gezicht en zei om me te troosten: “Dit is een klein ziekenhuis. De artsen zijn niet zo goed. Misschien hebben ze het mis. Laten we naar een groot ziekenhuis gaan.” Ik voelde een sprankje hoop toen hij dat zei. Helaas bevestigde de arts in het grote ziekenhuis de diagnose: het was borstkanker. Het was in een middel- tot vergevorderd stadium en ik moest worden opgenomen voor chemo en een operatie, anders kon het terminaal worden. Ik was verbijsterd en mijn hart zonk me in de schoenen. Ik dacht: hoeveel gaat dit allemaal kosten? Stel dat ik halverwege de chemo doodga. Hoe komt mijn familie dan van die schuld af? Ik was wanhopig en voelde me enorm hulpeloos.
Na mijn eerste ronde chemotherapie, deed mijn hele lichaam vreselijk pijn. Ik wilde niets doen en was altijd duizelig. Pas toen de medicijnen na een paar dagen uitgewerkt raakten, begon ik te herstellen. Ik had jaren in God geloofd, offers gebracht en me uitgeput voor mijn plicht. Ik deed mijn plicht door dik en dun en sloeg nooit een bijeenkomst over. Ik hielp altijd mijn broeders en zusters met hun problemen. Ik had zo hard gewerkt, en waarvoor? Waarom beschermde God me niet? Nu kon ik geen plichten uitvoeren. Ik was op sterven na dood. Wilde God me elimineren? Ik kreeg nog vijf chemoronden en daarna een operatie. Hoe kon ik dat aan? Zouden, nog afgezien van de pijn en het lijden, al die jaren van geloof tijdverspilling zijn geweest als ik stierf? Bij die gedachte moest ik huilen. Die dagen waren echt een kwelling voor me. Ik las Gods woorden, maar ze drongen niet tot me door en ik stopte met bidden. Mijn geest was zo duister en ik raakte steeds verder van God verwijderd.
Op een dag kwam zuster Li van de kerk bij me en vroeg vriendelijk naar mijn toestand. Toen ze zag dat ik zoveel pijn had en zo neerslachtig was, zei ze: “God staat toe dat we ziek worden. Dat is een beproeving. We moeten meer bidden en zoeken. Dan zal God ons zeker helpen om Zijn wil te begrijpen …” Toen ik het woord ‘beproeving’ hoorde, was ik geroerd. Misschien wilde God me niet elimineren maar me deze beproeving laten ondergaan. Toen ze weg was, kwam ik voor God in gebed en zei: “God, ik lijd pijn sinds ik ziek ben. Ik begrijp u niet goed en geef u de schuld. Vandaag herinnerde de zuster me eraan dat dit uw beproeving is, maar ik weet nog steeds niet hoe ik hierdoorheen moet komen. Help me om uw wil te weten.”
Daarna kwam ik elke dag voor God om zo te bidden. Op een dag las ik deze woorden van God: “Door intrede in beproevingen kom je zonder liefde of geloof te zitten, het ontbreekt je aan gebed en je kunt geen lofzangen zingen, en zonder het door te hebben leer je jezelf te midden van dit alles kennen. God heeft veel middelen om de mens te vervolmaken. Hij zet allerlei omgevingen in om de verdorven gezindheid van de mens aan te pakken, en gebruikt verschillende dingen om de mens bloot te leggen. In één opzicht pakt Hij de mens aan, in een ander opzicht legt Hij de mens bloot en in een ander opzicht onthult Hij de mens: Hij graaft de ‘mysteries’ op uit de diepten van de harten van de mens en onthult ze, en Hij toont de mens zijn natuur door veel van zijn gesteldheden te onthullen. God vervolmaakt de mens door vele methoden – door openbaring, door behandeling van de mens, door loutering en tuchtiging – zodat de mens zal weten dat God praktisch is” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Alleen diegenen die zich richten op de praktijk kunnen vervolmaakt worden). Toen ik nadacht over Gods woorden, begon ik eindelijk Zijn wil te begrijpen. God werkt in de laatste dagen om ons te vervolmaken door onze verdorven gezindheid in allerlei situaties bloot te leggen, en ons met het oordeel en de openbaringen van Zijn woorden onze satanische gezindheid te laten inzien, de waarheid te laten zoeken en praktiseren en ten slotte onze verdorven gezindheid te laten reinigen en veranderen. Ik begreep dat God niet had toegestaan dat ik ziek werd omdat Hij me met opzet wilde elimineren of pijn doen, maar om me te reinigen en te veranderen. Ik kon niet langer God verkeerd begrijpen of me erin wentelen. Ik moest me onderwerpen, de waarheid zoeken in mijn ziekte en over mezelf nadenken en mezelf kennen. Toen ik Gods wil begreep was ik niet meer zo somber en had ik minder pijn. Ik onderwierp me in gebed aan God.
En toen ik klaar was, schoot me een regel uit Gods woorden te binnen. “Jouw streven is alleen om comfortabel te leven, dat er geen ongelukken met je familie gebeuren, dat de wind aan je voorbij trekt, dat je gezicht onaangetast door gruis blijft. […]” Ik zocht het gauw op in mijn boek met Gods woorden en vond deze passage: “Je hoopt dat je geloof in God geen uitdagingen of beproevingen met zich meebrengt, of de minste ontbering. Je volgt altijd die dingen na die waardeloos zijn en je hecht geen waarde aan het leven, in plaats daarvan breng je je eigen extravagante gedachten als de waarheid. Je bent zo waardeloos! […] Wat je nastreeft is, om vrede te krijgen na in God te geloven, voor je kinderen om vrij te zijn van ziekte, voor je echtgenoot om een goede baan te hebben, voor je zoon om een goede vrouw te vinden, voor je dochter om een fatsoenlijke echtgenoot te vinden, voor je ossen en paarden om het land goed te ploegen, voor een jaar van goed weer voor je gewassen. Dat is wat je zoekt. Jouw streven is alleen om comfortabel te leven, dat er geen ongelukken met je familie gebeuren, dat de wind aan je voorbij trekt, dat je gezicht onaangetast door gruis blijft, dat de gewassen van je familie niet worden overstroomd, dat je niet wordt beïnvloed door rampspoed, om te leven in Gods omhelzing, om te leven in een gezellig nest. Een lafaard zoals jij, die altijd het vlees navolgt – heb je een hart, heb je een geest? […] Als je op deze manier blijft ervaren, zul je dan niet niets verwerven? De ware weg is aan je getoond, maar of je het uiteindelijk wel of niet kunt bereiken hangt af van je eigen persoonlijke streven” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, De ervaringen van Petrus: zijn kennis van tuchtiging en oordeel). Gods woorden drukten nauwkeurig mijn wens uit om te worden gezegend in mijn geloof. Ik dacht terug aan mijn jaren van geloof. Toen thuis alles nog goed ging, ik gezond was en alles in orde was, had ik actief mijn plicht gedaan en leek mijn energie onuitputtelijk. Maar toen ik kanker kreeg, werd ik negatief, begreep ik God verkeerd en verweet ik Hem dat Hij me niet beschermde. Ik sloeg munt uit het werk dat ik had gedaan en twistte met God. Ik had zelfs spijt van al mijn jaren van opoffering. Ik leefde in een toestand van het mijden en verraden van God. Pas toen ik was gelouterd en ontmaskerd door mijn ziekte zag ik dat ik niet mijn plicht had gedaan en offers had gebracht om de waarheid te zoeken of de plicht van een geschapen wezen te doen, maar om vrede en zegen te ontvangen. Ik had onderhandeld met God om te worden gezegend in ruil voor mijn offers. Ik wilde alles in dit leven en eeuwig leven in het volgende. Nu had ik kanker, en toen het erop leek dat ik zou sterven en niet gezegend zou worden, verweet ik God dat Hij onrechtvaardig was. Ik had geen enkele menselijkheid. Ik dacht aan mijn jaren van geloof. Ik had zoveel genade en zegen van God ontvangen en was veel bewaterd en gesteund door de waarheid. God had me zoveel gegeven, maar ik had er nooit aan gedacht om Zijn liefde te vergoeden. Toen ik ziek werd, onderwierp ik me niet aan God. Ik begreep Hem verkeerd en gaf Hem de schuld. Ik had totaal geen geweten en verstand. Ik begreep eindelijk dat God had toegestaan dat ik ziek werd om mijn motivatie om gezegend te worden in mijn geloof en mijn misvattingen over streven te onthullen en te reinigen, zodat ik me zou richten op het streven naar de waarheid en verandering in mijn gezindheid. Ik had zo’n spijt en maakte mezelf verwijten toen ik Gods goede bedoelingen begreep. In stilte nam ik dit besluit: of ik nu beter word of niet, ik zal geen onzinnige dingen meer aan God vragen. Ik wil alleen mijn leven en dood in Gods handen leggen en me onderwerpen aan Zijn regelingen. Daarna voelde ik me veel kalmer. Ik was niet meer zo angstig en wanhopig, en kon mezelf tot bedaren brengen om Gods woorden te lezen, te bidden en bij God te zoeken.
Toen ik me had onderworpen, was de chemokuur niet meer zo pijnlijk als daarvoor. Hoewel ik nog wel een beetje misselijk was, was alles in orde. De andere patiënten waren verbaasd en jaloers. Ik wist in mijn hart dat dit allemaal kwam door Gods genade en bescherming. Ik was God zo dankbaar. Na een aantal chemoronden was de tumor, die zo groot was geweest als een ei, geslonken. Het deed niet meer zo’n pijn en er kwam geen vocht meer uit. De arts zei dat mijn herstel goed verliep en als het zo doorging hoefde ik na zes chemoronden misschien niet geopereerd te worden. Ik was zo blij toen ik dat hoorde en dankte God steeds weer. Mijn geloof in God werd steeds groter en als ik serieus nadacht en probeerde mezelf te kennen dacht ik dat ik misschien beter zou worden zonder operatie.
Op een dag in maart had ik mijn laatste chemo. Ik was zowel nerveus als hoopvol. Toen het voorbij was, zei de arts dat ik toch een operatie nodig had, en vervolgens nog twee chemoronden en bestraling. Mijn hart zonk me in de schoenen en het gonsde in mijn hoofd. Ik dacht: hoe is dit mogelijk? Ik heb nagedacht zoals ik moest en begrepen wat nodig was. Waarom ben ik nu niet beter? Het is een grote operatie en afgezien van het litteken, zullen de chemo en bestraling erg pijnlijk zijn. Ik kan toch nog sterven. Ik werd steeds verdrietiger en mijn hele lichaam werd slap. Ik begon te huilen, omdat het allemaal zo onrechtvaardig was. De nacht na mijn operatie, toen de anesthesie was uitgewerkt, was de pijn van de incisie zo erg dat ik moest huilen. Ik kon niet eens diep ademhalen. Ik voelde me zo hulpeloos en verongelijkt. Het werd me te veel. Wanneer zou de pijn ophouden? Terwijl ik zo leed, las ik deze woorden van God: “Voor alle mensen is loutering ondragelijk en heel moeilijk te accepteren – toch is het tijdens de loutering dat God Zijn rechtvaardige gezindheid aan de mens duidelijk maakt en Zijn eisen aan de mens openbaar maakt en meer verlichting verschaft en meer feitelijke snoei en behandeling; door de vergelijking tussen de feiten en de waarheid, geeft Hij de mens een grotere kennis van zichzelf en de waarheid en geeft Hij de mens een beter begrip van Gods wil, waardoor de mens een waarachtigere en zuiverdere liefde voor God heeft. Dat zijn Gods doelen bij het uitvoeren van loutering. Al het werk dat God doet in de mens heeft zijn eigen doelen en betekenis; God doet geen zinloos werk, noch doet Hij werk dat zonder voordeel voor de mens is. Loutering betekent niet dat mensen van Gods aangezicht worden verwijderd, noch betekent het dat ze in de hel worden vernietigd. Het betekent het veranderen van de gezindheid van de mens tijdens de loutering, het veranderen van zijn motivaties, zijn oude inzichten, het veranderen van zijn liefde voor God en het veranderen van zijn hele leven. Loutering is een echte test voor de mens en een vorm van echte training en alleen tijdens loutering kan zijn liefde zijn inherente functie dienen” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Alleen door het ervaren van loutering kan de mens ware liefde bezitten). Ieder van Gods woorden drong door in mijn hart en ik was erg geroerd. Ik wist dat God me zo louterde, omdat Hij wilde dat ik wat echte zelfkennis zou ontwikkelen, zodat ik de waarheid kon zoeken en mijn verdorven gezindheden gereinigd en veranderd konden worden. Hoewel ik besefte dat ik in mijn geloof niet moest streven naar zegen, had ik mijn motivatie om gezegend te worden niet helemaal losgelaten. Diep in mijn hart verlangde ik nog steeds buitensporige dingen van God. Omdat ik had nagedacht over mezelf en mezelf een beetje had leren kennen, dacht ik dat God mijn ziekte zou wegnemen. Mijn zelfreflectie en zelfkennis waren bezoedeld door persoonlijke motieven en verhulden mijn verlangen om te onderhandelen met God. Ik had helemaal niet echt berouw gehad. God had mijn gedachten onderzocht en mijn ziekte gebruikt om me te ontmaskeren, me meer over mezelf te laten nadenken en echt berouw te laten tonen. Dit was Gods liefde voor mij. Daarna bad ik tot God en zei: “Lieve God, ik begrijp nu uw wil. Ik wil afzien van alle persoonlijke keuzes en verzoeken en de waarheid zoeken in de situatie die u heeft geregeld. Wijs me de weg.”
Enkele dagen later las ik dit in Gods woorden: “Ten eerste, als mensen in God gaan geloven, wie heeft dan geen eigen doelen, motivaties en ambities? Ook al gelooft een deel van hen in het bestaan van God en heeft het bestaan van God gezien, hun geloof in God bevat nog steeds die motivaties en hun uiteindelijke doel van het geloven in God is het ontvangen van zijn zegeningen en de dingen die ze willen. […] Ieder mens maakt voortdurend en regelmatig zulke berekeningen in zijn hart en hij stelt eisen aan God met daarin zijn motivaties, ambities en deals. Dat wil zeggen dat de mens in zijn hart God voortdurend uitprobeert, voortdurend plannen aangaande God bedenkt en voortdurend met God in discussie is ter wille van zijn eigen einde en probeert een verklaring van God af te dwingen, om te zien of God hem kan geven wat hij wil. Terwijl de mens God nastreeft, behandelt hij God niet als God. Hij heeft altijd geprobeerd met God zaken te doen, onophoudelijk eisen aan Hem te stellen en zelfs bij elke stap druk op Hem uit te oefenen, door te proberen Zijn hele hand te nemen als hem slechts een vinger is gegeven. Terwijl hij overeenkomsten probeert te sluiten met God, maakt de mens ook ruzie met Hem en er zijn zelfs mensen die, wanneer er beproevingen plaatsvinden of wanneer ze in bepaalde situaties verkeren, vaak zwak, passief en slap worden in hun werk en klagen over God. Vanaf het moment dat hij voor het eerst in God begon te geloven, heeft de mens God beschouwd als een hoorn des overvloeds, een Zwitsers zakmes en heeft hij zichzelf beschouwd als de grootste schuldeiser van God, alsof zegeningen en beloften van God proberen te krijgen, zijn inherente recht en verbintenis was, terwijl het Gods verantwoordelijkheid was om de mens te beschermen, te verzorgen en voor hem te voorzien. Dat is het basisbegrip van ‘geloof in God’ van allen die in God geloven en ten diepste hun begrip van het concept van het geloof in God. Van het wezen van de menselijke natuur tot aan zijn subjectieve streven, heeft niets te maken met de vrees voor God. Het doel van de mens om in God te geloven kan onmogelijk iets te maken hebben met de aanbidding van God. Dat wil zeggen, de mens heeft nooit overwogen of begrepen dat het geloof in God, godvrezendheid en aanbidding van God vereist. In het licht van dergelijke omstandigheden is het menselijke wezen duidelijk. En wat is dit wezen? Het is dat het hart van de mens kwaadaardig is, dat het onderdak biedt aan verraad en bedrog, dat het niet van eerlijkheid en rechtvaardigheid houdt, of van dat wat positief is en het verachtelijk en hebzuchtig is. Het hart van de mens kan niet nog méér gesloten zijn voor God; hij heeft het helemaal niet aan God gegeven. God heeft nooit het ware hart van de mens gezien, noch is Hij ooit door de mens aanbeden” (Het Woord, Deel II, Over het kennen van God, Gods werk, Gods gezindheid en God Zelf II). Ik schaamde me zo toen ik dit las. Gods woorden lieten precies mijn ware toestand zien. Ik had zoveel jaren in God geloofd en had altijd gezegend willen worden en willen onderhandelen met God. Omdat ik in God geloofde en in de kerk altijd mijn plicht had gedaan en me had uitgeput, vond ik, dat God voor me moest zorgen en me moest beschermen tegen alle ziekte en kwaad. Ik vond dat dat alleen maar terecht zou zijn. Toen ik hoorde dat ik kanker had, begon ik direct te klagen tegen God en wilde ik munt slaan uit mijn jaren van leed en offers om met Hem te twisten. Toen ik beter begon te worden, zei ik “dank u, God” met mijn mond, maar in mijn hart wilde ik nog meer. Ik wilde dat God mijn ziekte helemaal wegnam, zodat ik niet meer zou hoeven lijden. Toen mijn buitensporige verlangen niet werd bevredigd, stak mijn duivelse natuur weer de kop op en opnieuw gaf ik God de schuld en probeerde ik met Hem te twisten. Mijn gedrag was precies zoals God openbaart in Zijn woorden: “Mensen zonder menselijkheid zijn niet in staat om God werkelijk lief te hebben. Wanneer de omgeving veilig en zeker is, of wanneer ze winst kunnen behalen, zijn ze volkomen gehoorzaam jegens God, maar als hun wensen in het gedrang komen of uiteindelijk afgewezen worden, komen ze meteen in opstand. Ze kunnen zelfs in slechts één nacht van een glimlachende, ‘zachtaardige’ persoon veranderen in een lelijke en woeste moordenaar die hun weldoener van gisteren plotseling als hun doodsvijand behandelt, zonder enige reden. Als deze demonen niet worden uitgeworpen, demonen die, zonder met hun ogen te knipperen, zouden moorden, zullen ze dan niet een verborgen gevaar worden?” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Gods werk en de praktijk van de mens). Ik was er zo kapot van. Hoewel ik al jaren in God geloofde, vereerde ik Hem niet en onderwierp ik me niet aan Hem zoals zou moeten. Ik behandelde Hem als een goede arts, als een redmiddel. Ik gebruikte God om mijn eigen doelen te bereiken, om van Hem vrede in dit leven en zegen voor de toekomst te krijgen. Ik zag in dat mijn geloof in God slechts schaamteloos onderhandelen was geweest en dat ik God had gebruikt om genade en zegen van Hem te krijgen. Had ik God niet weerstreefd en bedrogen? Ik zag in hoe egoïstisch en bedrieglijk ik was, zonder een greintje menselijkheid, en alleen satanische gezindheden naleefde. Wat moet God me veracht en gehaat hebben.
Toen las ik dit in Gods woorden: “Job sprak niet over handel met God en deed geen verzoeken of eisen aan God. Zijn lof voor Gods naam was vanwege de grote macht en gezag van God in het besturen van alle dingen, en was niet afhankelijk van het feit of hij zegeningen had gekregen of door rampspoed werd getroffen. Hij geloofde dat, ongeacht of God mensen zegent of rampspoed over hen brengt, Gods macht en gezag niet zullen veranderen, en dat daarom, ongeacht iemands omstandigheden, Gods naam geprezen moet worden. Dat de mens is gezegend door God is vanwege Gods soevereiniteit, en wanneer de mens een ramp overkomt, is het ook vanwege Gods soevereiniteit. Gods macht en gezag heersen over alles van de mens en bepalen dit; de grillen van het geluk van de mens zijn de manifestatie van Gods macht en gezag, en ongeacht iemands standpunt zou Gods naam geprezen moeten worden. Dit is wat Job in de jaren van zijn leven heeft meegemaakt en heeft leren kennen. Alle gedachten en handelingen van Job kwamen God ter ore, belandden bij God en werden door God als belangrijk gezien. God koesterde deze kennis van Job en koesterde Job vanwege het hebben van zo’n hart. Dit hart wachtte altijd op Gods gebod, overal, het maakte niet uit op welk tijdstip of welke plek, het wachtte op wat hem toekwam. Job stelde geen eisen aan God. Wat hij van zichzelf eiste, was het afwachten, accepteren, aanschouwen en gehoorzamen van alles wat van God kwam; Job geloofde dat dit zijn plicht was en dat was precies wat God wilde” (Het Woord, Deel II, Over het kennen van God, Gods werk, Gods gezindheid en God Zelf II). Ik was zo geroerd toen ik nadacht over Gods woorden. Ik dacht: God is de Schepper. God kan ons genade en zegen geven en over ons oordelen, ons tuchtigen, beproeven en louteren. Zou God ons geen beproevingen kunnen geven, omdat Hij van ons houdt? Ik dacht aan Job. God schonk hem grote rijkdom en hij dankte en prees God, maar hij begeerde geen materiële rijkdom. Toen God hem alles afnam, kon hij tijdens zijn beproeving nog steeds Gods naam verheerlijken en zeggen: “Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?” (Job 2:10). Job wist dat alles wat hij had afkomstig was van God en dat God rechtvaardig was, of Hij hem nu dingen gaf of afnam. Jobs geloof in God was niet bezoedeld door persoonlijke motieven en hij vroeg zich niet af of hem een zegen of ramp ten deel zou vallen. Hij klaagde niet, wat God ook deed. Hij kon zijn plaats innemen als een geschapen wezen om God te vereren en zich te onderwerpen. Toen ik Jobs menselijkheid en verstand zag, schaamde ik me echt. Ik keek naar alles wat ik had. God had me alles gegeven, zelfs mijn adem. Maar ik was niet dankbaar geweest, en had God de schuld gegeven toen ik ziek was. Ik had totaal geen geweten of verstand. Ik geloofde in God, maar kende Hem niet, en wist niet wat mijn plaats voor Hem was of hoe ik me moest onderwerpen aan de Schepper. Omdat ik in God geloofde met mijn noties, waandenkbeelden en ideeën over onderhandelen, klaagde ik tegen God en weerstreefde ik Hem toen ik voor beproevingen stond. Toch wilde ik altijd zegen en genade van God en wilde ik in Gods koninkrijk komen. Ik kende echt geen schaamte. Ik zag in dat als ik toen zou sterven, het Gods rechtvaardigheid zou zijn voor mijn opstandigheid en verdorvenheid. Ik vond het beoefeningspad in de ervaringen van Job. Hoelang ik ook ziek zou zijn, en of ik nou zou genezen of niet, ik wilde me alleen onderwerpen aan Gods heerschappij en regelingen. Dit was het verstand dat ik als een geschapen wezen hoorde te hebben. Deze gedachte gaf me een intens gevoel van opluchting.
Voor ik het wist, was het tijd voor de bestraling. De andere kankerpatiënten zeiden dat bestraling erg zwaar was voor het lichaam en dat mijn vlees gekookt zou worden. Ze zeiden dat ik na een tijdje duizelig en misselijk zou worden en dat ik niets zou kunnen proeven. Toen ik dat had gehoord, begon ik God weer te vragen om me te helpen om eraan te ontkomen, maar ik besefte al gauw dat mijn toestand verkeerd was en ik bad tot God. Er schoten me enkele regels uit een gezang van Gods woorden te binnen: “Omdat je geschapen bent, dien je de Heer die jou geschapen heeft te gehoorzamen, want je hebt van nature geen heerschappij over jezelf en bent niet in staat om je eigen lot te bepalen. Omdat je een mens bent die in God gelooft, moet je op zoek naar heiligheid en verandering” (‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Ik wist dat God me met deze situatie op de proef stelde en dat ik God niet meer om onzinnige dingen kon vragen of Hem kon kwetsen. Ik moest me onderwerpen aan Zijn regelingen. Toen ik me had onderworpen, kreeg ik elke dag bestraling en sommige delen van mijn lichaam deden pijn, maar het was niet zo erg als de andere patiënten hadden gezegd. Ik wist dat God genadig was en voor me zorgde. Toen mijn bestraling was voltooid, ging mijn lichamelijke herstel heel snel. Ik zag er goed uit en voelde me prima. Mijn broeders en zusters in de kerk zeiden dat ik er niet uitzag als een kankerpatiënt. Een tijdje daarna begon ik weer mijn plicht te doen. Mijn geloof in God werd groter door deze ervaring en ik begon de kans om mijn plicht te doen nog meer te koesteren.
De afgelopen twee jaar zijn voorbijgevlogen, maar als ik terugdenk aan die tien maanden dat ik ziek was, is het alsof het gisteren was. Hoewel mijn vlees een beetje leed, leerde ik mijn motivatie voor zegen begrijpen en ook mijn misvattingen over waar ik naar moest streven. Ik weet nu dat ik naar de waarheid moet streven en God moet gehoorzamen in mijn geloof. Of mij nu zegen of een ramp ten deel valt, ik moet me altijd onderwerpen aan Gods orkestraties, heerschappij en regelingen. Dit is het verstand dat een geschapen wezen moet hebben. Ik had dit nooit allemaal kunnen krijgen als alles in het leven gladjes was verlopen. Dit is de rijkdom van het leven dat God me heeft gegeven. Almachtige God zij dank!
De bijbelteksten zijn ontleend aan de Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap.
Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.