Ik hou me aan mijn plicht
Vroeger was ik groen van jaloezie als ik broeders en zusters zag optreden, en zag zingen en dansen om God te prijzen. Ik droomde van de dag dat ik zelf op het podium van God zou mogen getuigen. Ik zou me zeer vereerd voelen. Die dag kwam eerder dan gedacht.
In mei 2018 voegde ik me bij de repetities voor de ‘Koninkrijkshymne’, een koorvoorstelling. Ik had nog nooit zangles of dansles gehad, zodat de repetities me aanvankelijk zwaar vielen. Ik was doodzenuwachtig bij het zingen, mijn gezicht verkrampte, en ik liep bij het dansen steeds uit de pas. Maar ik gaf nog steeds de moed niet op. Ik bedacht me hoe de ‘Koninkrijkshymne’ voor de hele mensheid getuigde van Gods komst en voelde me direct zo geïnspireerd dat ik gewoon bleef bidden. Ik was vastbesloten om alles op alles te zetten om goed te kunnen zingen en dansen. Met God als constante leidraad, ging het me na een paar maanden steeds makkelijker af. Ik nam ook de leiding als broeders en zusters hun mimiek oefenden. Ik was heel tevreden met mezelf en dacht: mijn mimiek en danspassen zijn nu echt eersteklas. Ze zetten me bij de opnamen vast vooraan. En als de broeders en zusters me thuis zien gaan ze helemaal uit hun dak van enthousiasme. Dan zullen ze vast jaloers zijn en tegen me opkijken. Dat vond ik zo’n fijn idee dat ik al mijn energie stak in mijn plichtsvervulling. Zelfs als we repeteerden totdat we bezweet en beurs waren, hield ik dat vol. Want als ik er de kantjes vanaf liep, zou ik niet vooraan geplaatst worden en niet de blits kunnen maken. Ik wist dat ik mijn best moest doen, hoe zwaar en vermoeiend het ook was. De regisseur bepaalde onze podiumplekken voor de naderende opnamen. Gretig sloeg ik de lijst open om mijn naam te zoeken en ik zag dat ik op de zevende rij stond. Ik kon mijn ogen niet geloven. Waarom stond ik zo ver achteraan? Had de regisseur zich vergist? Mijn mimiek en passen waren uit de kunst en ik had zelfs broeders en zusters bij de repetities geholpen. Ik vond dat ik eigenlijk in de voorste rijen hoorde. Hoe kon ik achteraan staan? Als ik het scherm niet haalde en er geen beelden van me waren, zouden de anderen me niet eens zien. Dat idee zat me heel erg dwars. Bij de repetities kon ik geen vreugde meer in mijn zang leggen of energiek dansen. Ik was constant terneergeslagen. Vooral als de mimiek en passen van sommige zusters niets bijzonders waren, terwijl ze wel in de eerste drie rijen stonden. Ik snapte er echt niets van. In welk opzicht waren ze beter dan ik? Waarom waren zij vooraan geplaatst, en stond ik ergens achteraan? Ik was vreselijk jaloers en vond het een onverteerbare zaak. Ik zag wel dat sommige broeders en zusters die het op de repetities doorgaans beter deden dan ik nog méér naar achteren moesten staan. Maar ze leken volkomen op hun gemak bij de repetities alsof het ze geen zier deed. Ik was in de war. Zelfs achteraan deden ze trouw en met overgave hun plicht. Dus waarom vond ik het zo moeilijk om me daarbij neer te leggen? Was ik onredelijk? Ik maakte me wel enige verwijten, maar ik zocht nog steeds niet naar de waarheid en dacht niet na over mezelf. Ik vond mijn podiumplek nog steeds onverteerbaar.
Een paar dagen later bracht de regisseur een paar veranderingen aan in de enscenering. Vervuld van een stiekeme hoop vroeg ik me af of ik naar voren verplaatst was. Maar toen ik het zag, kon ik wel huilen. Wat was er gebeurd? Ik was helemaal achteraan geplaatst. Aan de rand, praktisch onzichtbaar voor de camera. En het verbaasde me zelfs nog meer dat zusters die nog niet zo lang repeteerden, vóór me geplaatst waren. Ik was totaal overstuur, helemaal van de kaart. Ik had mijn mimiek en passen zo hard gerepeteerd om gefilmd te worden. Dus waarom was ik in een donker hoekje gezet waar ik onmogelijk mijn gezicht kon laten zien? Niet meer dan een decorstuk. Had het nog wel zin om aan de voorstelling mee te doen? Als ik dit geweten had, had ik niet zo hard gerepeteerd. Het zat me zo dwars dat het aan me begon te vreten. In de dagen daarop verzwikte ik mijn enkel bij het repeteren. Ik dacht: met die verzwikte enkel kan ik het rustiger aan doen en hoef ik mezelf niet elke dag zo uit te sloven. Achterin ziet toch geen mens me. Waarom zou ik me uitsloven? Ik begon laat te komen en vroeg weg te gaan. En als de repetities intens werden, ging ik in de coulissen uitrusten. Enkele zusters zagen dit en waarschuwden me: “De opnamen beginnen zo. Als je nu niet meedoet met de repetities, loop je straks uit de pas met de rest. We kunnen niet langzaam aan doen.” Dit kwam hard aan en ik voelde me een beetje schuldig. De opnamen zouden over 20 dagen beginnen. Dus als ik niet hard ging repeteren, zou het hele project vertraging oplopen. Ik zou de boel in de war gooien. Ik voelde een scheut van angst. Hoe kon ik zo verdorven zijn? Pas toen ik naar mezelf ging kijken, besefte ik dat ik uit tegenzin smoesjes zat te verzinnen en geen hart meer voor mijn plicht had sinds ik achteraan gezet was en niet meer de show kon stelen. Ik presteerde minimaal en plichtmatig. Ik verzette me tegen God en lag dwars. Ik kreeg ook steeds meer last van mijn enkel, misschien omdat God me disciplineerde. Als ik zo tegendraads bleef, kwam dat ‘de show stelen’ niet eens aan de orde. Ik zou mijn podiumplek en zelfs mijn taak kwijt kunnen raken. Vervuld van smart en zelfverwijten bad ik die avond op mijn knieën tot God. “O, God, Ik ben helemaal van slag sinds ik achteraan gezet werd. Ik vind dat onverteerbaar en blijf maar mokken. En ik vervul amper mijn plicht en ga zelfs tijdens het werk liggen. Ik zie hoe opstandig ik ben, hoezeer ik u teleurgesteld heb. God, verlos me alstublieft uit deze gesteldheid.”
Toen las ik deze woorden van God: “Zodra jullie horen dat jullie status, aanzien of reputatie daardoor wordt geraakt, springt ieders hart verwachtingsvol op en wil ieder van jullie opvallen, beroemd zijn en erkend worden. Niemand is bereid zich te onderwerpen, maar iedereen wil in plaats daarvan wedijveren – zelfs al is wedijveren gênant en verboden in Gods huis. Maar zonder rivaliteit ben je nog steeds niet tevreden. Wanneer je iemand ziet opvallen, krijg je een gevoel van jaloezie en haat en dat het niet eerlijk is. ‘Waarom kan ik niet opvallen? Waarom mag die persoon altijd opvallen, en kom ik nooit aan de beurt?’ Je voelt je dan wat verontwaardigd. Je probeert het te onderdrukken, maar dat mislukt. Je bidt tot God en dan voel je je even beter. Maar zodra je later weer op zo’n situatie stuit, kom je er niet overheen. Wordt hierdoor niet een onvolwassen gestalte getoond? Is het geen val dat mensen in een dergelijke toestand vervallen? Dit zijn de ketenen van Satans verdorven natuur die de mensen binden. Als een persoon deze verdorven gezindheden heeft afgeworpen, is hij dan niet bevrijd? Denk hier eens over na: wat voor veranderingen moet iemand aanbrengen als hij wil voorkomen dat hij in deze toestanden verstrikt raakt, in staat wil zijn om zich daaraan te onttrekken en bevrijd wil worden van de kwellingen en onderworpenheid van deze zaken? Wat moet een mens verwerven voordat hij werkelijk in staat is te worden bevrijd? Enerzijds moet hij dingen doorzien: roem, fortuin en posities zijn slechts hulpmiddelen en methoden die Satan gebruikt om mensen te verderven, ze te verstrikken en te schaden, en slechtheid bij hen te veroorzaken. In theorie moet je om te beginnen een helder inzicht hierin verwerven. Verder moet je leren die dingen los te laten en opzij te zetten. […] Anders zul je, hoe meer je worstelt, des te meer omringd worden door duisternis, en des te meer jaloezie en haat voelen, en zal je verlangen om te krijgen alleen maar sterker worden. Hoe sterker je verlangen om te krijgen wordt, des te minder ben je ertoe in staat. En naarmate je minder krijgt, neemt je haat toe. Naarmate je haat groeit, wordt het donkerder bij je binnen. Hoe donkerder je van binnen bent, des te slechter voer je je plicht uit en hoe slechter je je taak uitvoert, des te minder bruikbaar ben je. Dit is een onderling verbonden, vicieuze cirkel. In een dergelijke toestand kun je je plicht niet goed uitvoeren en word je dus geleidelijk geëlimineerd” (‘Je kunt waarheid ontvangen nadat je je ware hart aan God hebt overgegeven’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Er ging een lampje bij me branden. Gods woorden legden mijn gesteldheid volledig bloot. Toen ik bij de koorgroep kwam en de routines me geleidelijk zo goed afgingen dat ik de leiding nam bij het repeteren van de mimiek ging ik denken dat ik beter was dan de rest en bij de opnamen vooraan zou staan. Ik ging voluit voor mijn plicht, omdat ik voor de camera de blits zou kunnen maken. Ik werkte me met plezier uit de naad en oefende mijn mimiek en passen met overgave. Maar toen ik steeds verder naar achteren werd geplaatst, vervloog alle hoop op een steroptreden. Ik verzette me tegen de enscenering van de regisseur en kon niet hebben dat anderen vóór me stonden. Ik was jaloers op ze. Ik begreep het maar niet en klaagde, omdat ik het zo oneerlijk vond. Ik probeerde met God te soebatten en te wedijveren, werd negatief en liet mijn plicht versloffen. Ik kreeg zelfs spijt dat ik zo hard gerepeteerd had. Toen ik mijn motieven en gedrag nader bekeek, besefte ik dat ik mijn plicht niet deed uit eerbied voor Gods wil of om van Hem te getuigen. In plaats daarvan aasde ik op die kans om op te vallen, zodat ze tegen me zouden opkijken. Ging ik niet alleen voor eigen faam en status? Wat walgelijk egoïstisch van me. God verhief me door me bij het koor te laten komen. Maar zonder enig geweten en rede, dacht ik er niet aan hoe ik mijn plicht goed kon vervullen en God tevreden kon stellen. Ik deed alleen mijn best om op te vallen. Ik werd boos en klaagde als ik niet kon opvallen. Mijn gesteldheid verviel van kwaad tot erger. Uiteindelijk deed ik mijn plicht zo slecht dat God ervan walgde. Was ik niet in Satans web verstrikt geraakt? Ik dacht aan al die broeders en zusters die buiten beeld hun plicht deden en geen podiumplek kregen, maar zonder morren hard werkten en zich met beide benen op de grond van hun plichten kweten. Daarbij vergeleken stelde ik niets voor. Ik voelde dat ik het verschil tussen goed en slecht niet kende en dat ik God zo veel verschuldigd was. Ik wilde niet dwars blijven liggen. Ik wilde God berouw tonen.
Daarna las ik deze woorden van God: “Je moet leren loslaten en deze dingen afwijzen, anderen aanbevelen en laten opvallen. Sloof je niet uit en haast je niet om het moment te benutten dat je de kans krijgt op te vallen of roem te behalen. Je moet leren een stap terug te nemen, maar je moet de uitvoering van je plicht niet uitstellen. Wees een persoon die onopvallend rustig werkt en die niet pronkt tegenover anderen terwijl hij zijn plicht uitvoert. Hoe meer je loslaat en verwerpt, hoe vrediger je wordt, hoe meer ruimte er in je hart komt en hoe beter je toestand zal worden. Hoe meer je worstelt en wedijvert, des te duisterder je toestand wordt. Als je het niet gelooft, probeer het dan eens en kijk zelf! Als je zo’n toestand wilt veranderen en niet meer door deze dingen beheerst wil worden, moet je ze eerst verwerpen en opgeven” (‘Je kunt waarheid ontvangen nadat je je ware hart aan God hebt overgegeven’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Dankzij Gods woorden wist ik hoe ik moest praktiseren. Telkens als ik weer wilde opvallen, moest ik tot God bidden en mezelf verzaken, mijn eigen verlangens loslaten en er meer aan denken hoe ik mijn plicht kon doen in overeenstemming met Gods eisen, door goed te dansen en te zingen. Dat moest ik doen. Ik besefte dat ik door mee te mogen doen aan de ‘Koninkrijkshymne’ de plicht kon doen van een geschapen wezen, of ik nu vooraan of achteraan stond. God bepaalt niet hoe toegewijd mensen aan hun plicht zijn op basis van hun plek op de ranglijst, maar op grond van hun oprechtheid en of ze de waarheid in praktijk brengen en zich aan God onderwerpen. Toen ik Gods wil eenmaal begreep, voelde ik me veel meer op mijn gemak en zei dit gebed op: “God, ik wil me niet meer tegen u verzetten. Ook al is mijn podiumplek helemaal achteraan, waar niemand me kan zien, ik wil mijn plicht goed doen om u tevreden te stellen.”
Bij de repetities daarna stond ik altijd in de achterste twee rijen. Af en toe kwam het bij me op dat ik zo nooit in beeld zou komen, en door niemand bewonderd zou worden, en dan was ik een beetje teleurgesteld. Maar dan vroeg ik God in een schietgebedje om rust in mijn hart, en ik overwoog hoe ik Gods eisen tot uitdrukking kon brengen met elk vers dat ik zong, en energiek kon dansen in overeenstemming met de choreografie. Toen ik die zaken met overgave begon te doen, voelde ik me heel dicht bij God, ongeacht mijn podiumplek. Het was ongelooflijk, maar ik werd steeds meer naar voren geplaatst naarmate de opnamen naderden en ik mocht ook een paar kleine scènes schieten. Ik dankte God voor die kans om te praktiseren. Tijdens de opnamedagen bleef ik dat gevoel van dankbaarheid behouden. Ik deed mijn best om mij n hart ziel in elke take te leggen, om geen spijt te krijgen over mijn plichtsvervulling. Bij de laatste take, werd ik vooraan geplaatst, heel dicht bij de camera. Ik kon het gewoonweg niet geloven. Ik voelde me ontzettend vereerd. Ik dankte God overvloedig en was vastbesloten om mijn werk goed te doen. Toen ik blij naar de voorste rij liep, waren alle lichten en camera’s op me gericht. Een zuster kwam snel mijn kleren fatsoeneren, mijn make-up bijwerken en mijn haar kammen. Ik had opeens het gevoel dat ik het middelpunt van alle aandacht was, dat iedereen naar me keek, en ik kon mijn vreugde niet onderdrukken. Van zo’n plek vooraan had ik niet eens kunnen dromen. Als dat shot goed uitpakte, zouden een hoop mensen me zien en zou ik echt naam gaan maken. Dat idee kreeg me steeds meer in zijn greep. Het gevoel was onbeschrijflijk. Bij die gedachte besefte ik opeens dat ik niet in de juiste gesteldheid was en weer de blits wilde maken. Ik begon onmiddellijk tot God te bidden om mezelf te verzaken. Maar mijn foute gedachten lieten me maar niet los zodat ik gespannen bleef. We deden twee of drie takes achter elkaar, maar ik was ongeïnspireerd. Toen maande de regisseur ons om wat meer inzet te tonen. Ik was bang dat de regisseur gezien had dat ik er met mijn mimiek naast zat en me weer achteraan zou plaatsen. Ik was bang dat ik die kans zou verliezen om op te vallen. Maar ik besefte dat ik niet altijd aan mijn eigen belangen kon denken, en ik moest mijn gesteldheid bijstellen om mijn plicht goed te kunnen vervullen. Ik voelde een innerlijke strijd tussen de wens om mijn plicht goed te doen en de angst om niet meer op te kunnen vallen. Ik werd er doodzenuwachtig van. Vijf takes achter elkaar kon ik geen inspiratie vinden en maakte ik een verkrampte indruk. Na de opnamen zag ik de andere zusters zo enthousiast praten over wat ze geleerd hadden, dat ze soms tranen in de ogen hadden. Maar ik bleef in zak en as. Ik voelde me erg terneergeslagen en vertrok al snel.
Toen ik terugliep, voelde ik me vreselijk schuldig over mijn povere prestaties. Alle anderen hadden God hun eerlijke hart en onschuldige glimlach gegeven terwijl ik alleen maar mijn best gedaan had om op te vallen. Mijn prestaties waren ruim tekortgeschoten om van God te getuigen, en God kon mijn taak niet goedkeuren. Ik had veel zin om een lekker potje te huilen. Ik zei tot God: “God, ik heb spijt van deze laatste opnamen. Ik wil echt niet meer de blits maken en zou graag op het podium achteraan willen staan, in een hoekje waar niemand me kan zien, zelfs de camera niet. Zolang ik maar oprecht tot u kan zingen met een simpel, eerlijk hart, zal ik geluk en vrede kennen en me nooit meer zo beschuldigd voelen. Maar het is te laat en ik kan het niet meer goedmaken.” Hoe meer ik eraan dacht, des te meer ik van streek raakte, omdat ik zo'n spijt voelde over hoe ik mijn taak had volbracht.
Toen ik gekalmeerd was, begon ik na te denken. Waarom was mijn verlangen om de blits te maken en op te vallen zo sterk dat het zo moeilijk werd om het vlees te verzaken en de waarheid in praktijk te brengen? Ik las dit in Gods woorden: “Waar je van houdt, waar je je op concentreert, wat je vereert, wat je benijdt en waar je elke dag aan denkt in je hart zijn allemaal representatief voor je natuur. Het is genoeg om te bewijzen dat je natuur erg is gesteld op onrechtvaardigheid en dat je natuur in ernstige situaties slecht en ongeneeslijk is. Je moet je natuur zo analyseren dat je onderzoekt waar je erg op gesteld bent en wat je verzaakt in je leven. Misschien ben je tijdelijk goed voor iemand, maar dit bewijst niet dat je erg op hem of haar gesteld bent. Waar je echt op gesteld bent, is precies dat wat in je natuur zit; zelfs als je botten waren gebroken, zou je er nog steeds van genieten en zou je het nooit kunnen verzaken. Dit is niet makkelijk om te veranderen” (‘Wat je zou moeten weten over het transformeren van je gezindheid’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). “Naast het blootleggen van de dingen waar mensen volgens hun natuur dol op zijn, dienen er ook andere aspecten te worden blootgelegd die betrekking hebben op hun natuur; bijvoorbeeld de standpunten die mensen ten aanzien van dingen hebben, de methoden en doelen van mensen in het leven, de kernwaarden van mensen en hun zienswijze ten aanzien van het leven en alle zaken die betrekking hebben op de waarheid. Dit zijn al de dingen die zich diep in de menselijke ziel bevinden en die hebben een direct verband met de transformatie van hun gezindheid” (‘Wat je zou moeten weten over het transformeren van je gezindheid’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Gods woorden hielpen me om te begrijpen dat alle gedachten, voorkeuren en verlangens van de mens voortkomen uit onze natuur, en ook door onze natuur bepaald worden. Toen vroeg ik mezelf af, waar ik bij mijn plichtsvervulling de hele tijd echt mee bezig was geweest. Toen ik steeds verder naar voren geplaatst werd en steeds vaker in beeld kwam, was ik er vooral op uit om uiteindelijk vooraan te belanden, om op te kunnen vallen en door de rest benijd en bewonderd te worden. Vooral toen ik voor de laatste scène vooraan geplaatst werd, voelde ik me net een ster. Ik vond het zo’n enorme prestatie dat ik geen weerstand kon bieden aan mijn verlangen om op te vallen, en zo goed mogelijk in beeld te komen, als leuke verrassing voor de broeders en zusters die me kenden. En ik wilde iets hebben om altijd met plezier aan terug te denken. Ik zag in dat ik faam en status zo belangrijk vond, dat het zich diep in min hart geworteld had en mijn natuur geworden was. Daarna las ik dit in Gods woorden: “Een verdorven satanische gezindheid zit heel diep geworteld in mensen; die gezindheid wordt hun leven. Waar streven mensen precies naar en wat willen ze verwerven? Wat zijn de idealen, de hoop, de ambities en doelen en richting in het leven van mensen die worden voortgestuwd door een verdorven satanische gezindheid? Gaan die niet in tegen positieve zaken? Om te beginnen willen mensen altijd roem verwerven of een beroemdheid zijn; ze willen grote faam en prestige verwerven en hun voorouders eer aandoen. Zijn dat positieve zaken? Ze zijn absoluut niet in overeenstemming met positieve zaken; bovendien zijn ze in strijd met de wet dat God de heerschappij heeft over het lot van de mensheid. Waarom zou ik dat zeggen? Wat voor soort persoon wil God hebben? Wil Hij een grootheid, een beroemdheid, een voortreffelijk iemand of iemand die de wereld versteld doet staan? Nee. Dus wat voor persoon wil God dan? Hij wil iemand die met beide voeten stevig op de grond staat, die ernaar streeft een gekwalificeerd schepsel van God te zijn, die de plicht van een schepsel kan vervullen en die zich aan de plek van een mens kan houden” (‘Alleen zoeken naar de waarheid en vertrouwen op God kunnen een oplossing bieden voor een verdorven gezindheid’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). “Jij bent altijd op zoek naar grootsheid, naar edelmoedigheid en waardigheid; je bent altijd op zoek naar een hogere positie. Wat vindt God wanneer Hij dat ziet? Hij veracht dat en wil er niet naar kijken. Hoe meer je dingen nastreeft als grootsheid en voortreffelijkheid en dingen als superioriteit aan anderen, distinctie, uitmuntendheid en opmerkelijk zijn, hoe walgelijker God je vindt. Wees niet iemand die door God walgelijk wordt gevonden. Hoe kun je dat bereiken? Door dingen op een ongekunstelde manier te doen, terwijl je je opstelt als mens. Koester geen nutteloze dromen, verlang niet naar faam en probeer er niet uit te springen te midden van gelijken, en probeer bovendien geen groots mens te zijn die alle anderen overtreft, die superieur is onder de mensen en zorgt dat anderen hem of haar vereren. Dat is de weg die Satan bewandelt; God wil zulke schepselen niet. Als er aan het eind, wanneer al Gods werk is verricht, nog mensen zijn die naar deze zaken streven, dan is er voor hen maar één uitkomst: die worden geëlimineerd” (‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Gods woorden schudden me echt wakker. Ik dacht na over waarom ik zo graag wilde opvallen en zo ijdel was. Het kwam allemaal omdat ik onderwezen en verdorven was door Satan. Zulk venijn als ‘Zichzelf onderscheiden en eer brengen aan zijn voorouders’ en ‘De mens worstelt naar boven, water stroomt naar beneden’ was echt in me doorgesijpeld, had me de verkeerde kijk op het leven gegeven. Ik dacht dat het positief was om faam en status na te jagen en om beter te leven dan anderen. Dat werden mijn levensdoelen. Bij alles wat ik deed, wilde ik opvallen, om door anderen bewonderd en beneden te worden. Ik dacht dat ik dan beter zou leven dan de rest, dat het respectabel zou zijn. Die liefde voor faam en status was mijn eigen natuur. Ik dacht eraan hoe ik vroeger altijd wilde uitblinken op school en in de omgang met anderen. Ik wilde vooraan staan, in de schijnwerpers. Als ik bij iemand opviel, was ik dolblij. Als ik niet opviel, of niets toevoegde aan een groep, kon ik dat niet uitstaan. Ik wilde om een plek vechten en vond het vreselijk als het niet lukte. Ik leefde altijd naar dat satanische venijn en wilde altijd bewonderd worden. Het was net alsof ik aan ketenen gelegd was die mijn gedachten in hun greep hielden, zodat ik een film die van God moest getuigen als persoonlijk podium zag voor zelfverheffing. Ik beschouwde mijn plicht als springplank om mijn eigen verlangens te vervullen. Ik wilde constant opvallen, de blits maken. Ik dacht niet na hoe ik mijn plicht goed kon vervullen of God tevreden kon stellen. Ik zag in dat zolang mijn satanische venijn en gezindheden niet verholpen waren, ik niet alleen onmogelijk mijn plicht goed kon doen en God tevreden kon stellen, maar uiteindelijk door God geëlimineerd zou worden, omdat ik tegen Hem opgestaan was en me verzet had.
Later las ik dit in Gods woorden: “Wat God van mensen vraagt is niet het vermogen om een bepaald aantal taken te voltooien of grootse dingen te ondernemen, en evenmin heeft Hij er behoefte aan dat mensen grootse dingen in gang zetten. Wat God wil, is dat mensen op een ongekunstelde manier in staat zijn alles te doen wat ze maar kunnen en te leven in overeenstemming met Zijn woorden. God heeft er geen behoefte aan dat je groots en voortreffelijk bent, en evenmin heeft Hij er behoefte aan dat je wonderen verricht, en evenmin wil Hij aangename verrassingen in je zien. Zulke dingen heeft Hij niet nodig. Het enige wat God nodig heeft, is dat je naar Zijn woorden luistert en dat je die, als je ze eenmaal hebt gehoord, ter harte neemt en ze in acht neemt als je op een ongekunstelde manier praktiseert, zodat Gods woorden datgene worden die jij naleeft en die woorden jouw leven worden. Op die manier zal God tevreden worden gesteld” (‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Ik zag in dat God wil dat we de waarheid nastreven en goudeerlijke mensen zijn, en dat we ons onderwerpen aan Zijn heerschappij en Zijn regelingen door onze plichten met hart en ziel te vervullen. Als we daarnaar streven, zal Hij tevreden zijn. Ik had Gods wil nooit begrepen, maar gaf me over aan het najagen van faam en status. Daardoor kon ik mijn plicht niet goed doen, wat God teleurstelde. Ik was tot op het bot verdorven, maar nog steeds gaf Hij me niet op. Keer op keer liet Hij zien dat ik het verkeerde nastreefde door mijn podiumplek te veranderen zodat ik kon zien hoe verdorven en satanisch mijn gezindheid was en de juiste weg kon inslaan. Ik was diep ontroerd door Gods liefde. Ik bad het volgende tot Hem: “God, ik wil niet langer opvallen of bewonderd worden. Zulke ambities bezorgen me alleen maar pijn en verhinderen dat ik u tevredenstel met mijn plicht, zodat ik me heel schuldig voel. Van nu af aan wil ik alleen praktiseren volgens uw woorden. Wat mijn podiumplek ook is en of ik wel of niet kan opvallen: ik wil u alleen maar loven met zang, vanuit een oprecht hart dat zich aan u onderwerpt, om mijn plicht te vervullen en u tevreden te stellen.” Bij de takes daarna, stond ik soms achteraan, dan weer meer naar voren. En soms hadden ze me nodig bij de repetities, maar niet bij de filmopnamen. Dat liet me niet koud. Maar ik slaagde erin om mijn eigen verlangens los te laten door tot God te bidden en Zijn woorden te lezen, die me weer op het juiste spoor brachten. Soms zag ik dat enkele zusters zo aangeslagen waren door hun nieuwe podiumplek dat ze hun plicht niet goed vervulden. Dan wist ik net op tijd relevante woorden van God te vinden en die aan mijn eigen ervaringen te koppelen, om ze te helpen. Ik vond het heel bevredigend en zinvol om mijn plicht zo te vervullen. Later liet de regisseur me weer vooraan staan, maar probeerde ik niet meer op te vallen. Dat ik in beeld kwam, zag ik als een verantwoordelijkheid, een getuigenis. Ik deed mijn best om goed te zingen en mijn plicht naar behoren te vervullen. Ik weet nog dat ik in één bepaalde scène helemaal achteraan stond. We zongen dit uit Gods woorden: “Hijs je overwinningsvlag om God te vieren! Zing je overwinningslied om Gods heilige naam te verbreiden!” Ik bedacht me dat ik zo verdorven was door Satan en faam en status najaagde, dat ik mijn plicht niet goed gedaan had om God tevreden te stellen, wat Hem diep gekwetst had. Op die dag vond ik dat ik God vanuit mijn hart moest prijzen en Hem mijn beste zang moest aanbieden zodat Satan vernederd en verslagen werd. Toen ik met die instelling op het podium God met zang loofde, voelde ik een rust en vreugde die ik nog nooit had gevoeld. En ook een intens gevoel van trots en gerechtigheid.
De ‘Koninkrijkshymne’, een grootschalig koorwerk, stond al gauw op internet. Met zijn allen, broeders en zusters, hebben we enthousiast naar de video gekeken. Om zo veel van Gods uitverkorenen voor de Olijfberg trots te horen zingen: “De mensen jubelen voor God, de mensen loven God” was zo ontroerend dat ik onwillekeurig tranen van dankbaarheid moest plengen. Ik dacht terug over alles wat er gebeurd was. Ik was aanvankelijk zo teleurgesteld over mijn podiumplek dat ik ongeïnspireerd mijn plicht deed, maar werd uiteindelijk ongevoelig voor faam en status. Of ik nu vooraan of achteraan stond: als ik maar als geschapen wezen vrijelijk zingend van God kon getuigen. Dat waren de vruchten van Gods werk in mij. God zij dank.
Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.