Hoe je tegen je plicht moet aankijken
Kort nadat ik een gelovige was geworden, zag ik dat er broeders en zusters waren die leiders waren en regelmatig bijeenkwamen om over de waarheid te communiceren, en dat sommigen taken hadden waarvoor vaardigheden nodig waren, zoals het maken van video’s, of zingen en dansen. Ik bewonderde ze echt en dacht dat het iets was om tegenop te kijken. En dan had je degenen die mensen ontvingen of kerkzaken afhandelden. Zulke taken stelden niet veel voor, het was ongeschoold werk, dus die mensen zouden nooit aanzien verwerven. Ik dacht dat ik in de toekomst een taak wilde waarmee ik goede sier kon maken. Twee jaar later kreeg ik de taak om te schrijven. Ik was heel blij, helemaal wanneer de broeders en zusters, als ik in de kerk kwam om het schrijven te begeleiden, erg hartelijk voor me waren en me bewonderend aankeken. Ik was erg met mezelf ingenomen, en had het gevoel dat mijn taak meer bewondering oogstte dan andere. In 2018 werd ik naar een andere streek gestuurd om mijn plicht te vervullen. Toen ik daar was, hoorde een broeder wat mijn taak was, en knoopte er een gesprek over met me aan. Toen ik zag hoe hij tegen me opkeek, werd ik heel blij, en kreeg ik het gevoel dat het vervullen van die taak echt een eer was.
In die tijd was ik voortdurend erg met mezelf in mijn nopjes. Ik wilde in mijn taak om aanzien en gewin wedijveren en vatte het niet ernstig op. Een paar maanden later werd ik weggestuurd omdat ik niets had bereikt. Ik werd echt kwaad en een beetje negatief, dus de leider communiceerde met me over Gods wil, en zei: “Gods huis heeft mensen nodig die als toneelknecht voor onze films werken. Dat kun je doen. Wat je taak ook is, je moet naar de waarheid streven en alles op alles zetten om je taak goed te vervullen.” Ik wist niet echt wat die taak inhield, maar ik bedacht dat ik gewoon moest gehoorzamen, want dit was wat de leider had geregeld. Nadat ik een poosje toneelknecht was geweest, besefte ik dat het grotendeels zwaar lichamelijk werk was, omdat je allerlei rekwisieten moest verplaatsen. Er kwam geen vaardigheid bij kijken. Het was een hele hoop gesjouw en allerlei klusjes. Ik dacht: eerst moest ik voor mijn schrijfwerk mijn verstand gebruiken. Dat was eerzaam werk met aanzien. Het verplaatsen van rekwisieten is lichamelijke arbeid. Het is smerig en vermoeiend. Zullen de broeders en zusters op me neerkijken? Die gedachte maakte me verdrietig en ik voelde een beetje verzet tegen deze taak. Daarna werkte ik nog maar halfhartig en ontliep ik het wanneer ik maar kon. Soms ontbrak er een rekwisiet en moesten we iets lenen van een broeder of zuster. Dan liet ik iemand anders erom vragen, uit angst dat als ik het zelf moest doen, de broeders en zusters die me kenden, erachter kwamen dat ik van mijn vorige taak was overgeplaatst, en dat ik nu laag aangeschreven werk deed. Wat zouden ze dan wel niet van me denken? Ik had ook geen zin de benodigde vaardigheden te ontwikkelen, uit angst dat als ik meer leerde, ik die taak voorgoed zou moeten doen, en mijn kans om eruit te springen nooit zou komen. Als we op de set waren, vroeg de regisseur me weleens om rekwisieten op een bepaalde manier te plaatsen. Daar werd ik altijd erg ongemakkelijk van, alsof het iets gênants was. Dan dacht ik eraan hoe anderen me in de tijd dat ik een schrijftaak had, hadden gerespecteerd en mijn instructies hadden gevolgd, terwijl ik nu zelf degene was die dingen opgedragen kreeg. Het was echt een degradatie. Op een keer, stuurde een broeder me naar buiten om rijststro te gaan halen voor de set. Daar had ik geen zin in. Ik dacht: het is vreselijk gênant om daarvoor erop uit gestuurd te worden. Als de broeders en zusters dat zien, zullen ze vast denken dat er niets van me terecht zal komen, als ik zo jong al dat soort werk doe. Maar omdat ik het nu eenmaal moest doen, wachtte ik tot er niemand in de buurt was en vermande ik me toen om het te doen. Ik zag een broeder mijn kant op komen terwijl ik rijststro verzamelde. Hij droeg leren schoenen en witte sokken – hij zag er heel schoon uit. Terwijl ik van top tot teen vies was. Ineens voelde ik me terneergeslagen en kwaad, en ik dacht: we zijn even oud, maar hij heeft een leuke, schone taak, en ik ben alleen in staat om het smerige werk te doen zoals rijststro verzamelen. Wat een enorme kloof. Wat gênant. Ik ga gewoon terug en zeg tegen de leider dat ik deze taak niet meer wil vervullen, en dan vraag ik of hij me niet iets anders kan laten doen.
Toen ik terugkwam, voelde ik me echt verscheurd. Ik vroeg me af of ik iets tegen de leider moest zeggen. Als ik het niet deed, moest ik die taak blijven doen. Maar als ik zei dat ik het niet wilde doen, zou ik mijn plicht ontlopen. Bij die gedachte onderdrukte ik mijn gevoelens en zei niets. Niet lang daarna, regelde de leider dat de toneelknechten en de spelers samen bijeenkomsten bezochten. Daar was ik helemaal niet blij mee. Zij konden naam maken en zich in de schijnwerpers koesteren terwijl ik ongeschoold werk deed. We zaten niet op hetzelfde niveau. Zouden zulke bijeenkomsten mijn inferioriteit niet benadrukken? Iedereen deed actief mee aan de bijeenkomsten, maar ik wilde niet iets delen. Bij die bijeenkomsten met de acteurs had ik het gevoel dat ik alleen maar diende om hen beter te laten uitkomen. Het was heel deprimerend. Gaandeweg werd de duisternis in mijn geest steeds groter en ik wilde zelfs helemaal niet meer naar die bijeenkomsten. Ik dacht vaak terug aan de tijd dat ik nog een schrijftaak vervulde, toen ik enthousiast werd begroet door broeders en zusters en werd gewaardeerd door de leider. Sinds die taak me was ontnomen, deed ik alleen nog losse klusjes, en keek niemand tegen me op. Ik raakte terneergeslagen en bedrukt, en begon me inferieur en antisociaal te voelen. Ik was voortdurend zwaarmoedig en herkende mezelf bijna niet. In korte tijd viel ik heel erg af. Op een avond, tijdens een wandeling in mijn eentje, kon ik het verdriet niet langer binnenhouden. Snikkend bad ik tot God: “O, God. Vroeger was ik vastbesloten naar de waarheid te streven en mijn plicht te doen om u tevreden te stellen. Maar nu krijg ik niet de kans om op te scheppen met mijn taak, en voel ik me altijd de mindere van anderen. Ik voel me negatief en zwak, en heb het idee dat ik op het punt sta u te verraden. God, ik wil niet zo negatief blijven, maar ik weet niet wat ik moet doen. Help me alstublieft uit deze gesteldheid.”
Daarna las ik dit in Gods woorden: “Hoe komt plicht tot stand? In brede zin komt die tot stand als resultaat van Gods managementwerk waarbij Hij redding naar de mensheid brengt; heel specifiek komen er, terwijl Gods managementwerk zich onder de mensheid ontvouwt, diverse taken op die moeten worden verricht, en die vragen erom dat mensen samenwerken en die taken voltooien. Dat heeft geleid tot verantwoordelijkheden en missies die mensen moeten verrichten, en deze verantwoordelijkheden en missies zijn de plichten die God de mensheid oplegt” (‘Wat is de adequate uitvoering van je plicht?’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). “Wat je plicht ook is, maak geen onderscheid tussen hoog en laag. Stel je voor dat je zegt: ‘Deze taak is een opdracht van God en het werk van Gods huis, maar als ik hem uitvoer, kijken mensen misschien op me neer. Anderen mogen werk doen waardoor ze eruit springen. Hoe kan de taak die ik heb gekregen en die me er niet uit laat springen maar me dwingt me achter de schermen uit te putten, een plicht worden genoemd? Deze plicht kan ik niet accepteren; dit is niet mijn plicht. Mijn plicht moet er een zijn waardoor ik eruit spring tegenover anderen en die me in staat stelt naam te maken – en zelfs al maak ik geen naam of spring ik er niet uit, dan nog moet ik er profijt van hebben en me fysiek op mijn gemak voelen.’ Is dat een acceptabele houding? Kieskeurig zijn betekent dat je niet accepteert wat van God komt; het betekent dat je keuzes maakt in overeenstemming met je eigen voorkeuren. Dat is niet het accepteren van je plicht; het is het weigeren van je plicht. Zodra je probeert zelf zorgvuldig keuzes te maken, ben je niet meer in staat tot ware acceptatie. Die kieskeurigheid is versneden met je eigen voorkeuren en verlangens; als je aan je eigen voordeel, je eigen reputatie enzovoort denkt, is je houding tegenover je plicht niet onderworpen. Dit is de houding tegenover plicht: ten eerste hoor je die niet te analyseren en evenmin na te denken over wie jou die plicht heeft toegewezen; in plaats daarvan moet je hem van God aanvaarden als jouw plicht en als iets wat jij moet doen. Ten tweede moet je geen onderscheid maken tussen hoog en laag en je niet bezighouden met de aard ervan – of die plicht nu verricht moet worden voor het oog van mensen of buiten zicht, of hij je de kans geeft eruit te springen of niet. Denk daar niet over na. Dit zijn de twee kenmerken van de houding waarmee mensen hun plicht moeten benaderen” (‘Wat is de adequate uitvoering van je plicht?’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Toen ik dat las, zag ik dat ik de verkeerde kijk en houding had tegenover mijn taak. God eist dat we onze plicht vervullen, en het is juist en passend dat we dat doen. Wij worden niet geacht daarin een keus te hebben. Maar mijn eigen voorkeuren zaten in de weg en ik wilde alleen een taak die bewonderd en gerespecteerd werd. Ik was tegen alles wat buiten beeld en onopvallend was en verwierp dat. Ik onderwierp me niet aan Gods bewind en regelingen. Ik was zelfs slordig, negatief en weigerde te werken, en ik verzette me tegen God. Ik dacht terug aan de tijd dat ik nog maar pas geloofde. Ik was jaloers op leiders en op broeders en zusters die optraden. Ik dacht dat die taken werkelijk gewicht hadden en werden bewonderd door anderen. En dat de mensen die minder opmerkelijk, lichamelijk werk deden geen werkelijk noemenswaardige vaardigheden hadden. Dat soort taak stond laag aangeschreven, dacht ik. Aangezien ik misleide ideeën had, had ik plichten in diverse gradaties ingedeeld. Dus toen ik als toneelknecht begon, dacht ik dat ik eenvoudige klusjes deed die mijn reputatie en aanzien zouden schaden. Ik verzette me ertegen en wilde me niet onderwerpen. Ik nam geen verantwoordelijkheid voor mijn taak en wilde de vaardigheden niet leren die ik had moeten leren. Ik dacht er zelfs over om de handdoek in de ring te gooien en God te verraden. Ik zag dat ik bij mijn taak alleen geïnteresseerd was in mijn eigen voorkeuren, en mijn eigen ijdelheid, aanzien en belangen voorop liet staan. Ik had geen enkele werkelijke gehoorzaamheid, laat staan dat ik rekening hield met Gods wil of het goed uitvoeren van mijn taak. Mijn houding was weerzinwekkend en verfoeilijk voor God. Het was schokkend om dat te beseffen en ik maakte mezelf verwijten.
Later las ik deze woorden van God: “Mensen zijn geschapen wezens. Wat zijn de functies van geschapen wezens? Dit heeft te maken met de beoefening en de plichten van mensen. Je bent een geschapen wezen; God heeft je de gave van het zingen verleend. Wat moet je doen wanneer Hij je gebruikt om te zingen? Dan moet je deze taak die God je heeft toevertrouwd accepteren en goed zingen. Wat word je als geschapen wezen wanneer God je gebruikt om het evangelie te verbreiden? Dan word je een evangelist. Wanneer Hij je nodig heeft om de leiding op je te nemen, moet je deze opdracht aannemen; als je deze plicht kunt vervullen in overeenstemming met de beginselen van de waarheid, zal dit nog een functie worden waarin je dient. Sommige mensen begrijpen de waarheid niet en streven die evenmin na; die kunnen alleen maar hun kracht aanwenden. Dus wat is de functie van deze geschapen wezens? Om hun kracht aan te wenden en diensten te verlenen” (‘Alleen door het zoeken van de waarheid kan men Gods daden kennen’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Uit Gods woorden leerde ik dat wat voor taak iemand ook verricht in Gods huis, of die taak nu bijzonder lijkt of niet, er gewoon verschillende namen en functies van taken zijn, maar dat de persoonlijke verantwoordelijkheid dezelfde blijft. Iemands eigenlijke identiteit en essentie veranderen niet – hij of zij zal altijd een geschapen wezen blijven. Ik was een geschapen wezen bij mijn schrijftaak, en bij mijn taak als toneelknecht was ik dat nog steeds. Binnen Gods huis is er geen hiërarchie van taken, en het is allemaal gearrangeerd al naar gelang wat nodig is, en volgens de gestalte, het kaliber en de sterke kanten van elk persoon. Wat de taak ook mag zijn, God wil dat we oprecht alles op alles zetten bij onze plichten, dat we onwankelbaar zijn in het nastreven van de waarheid, onze verdorven gezindheid afleggen en onze plicht goed vervullen. Zoals geschreven staat in Gods woorden: “De functies verschillen. Er is één lichaam. Ieder doet zijn plicht, ieder op zijn eigen plek. Ieder handelt naar beste kunnen – voor elke vonk is er één lichtflits – en streeft naar volwassenheid in het leven. Op die manier zal ik tevreden worden gesteld” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 21). De kerkleider regelde dat ik een taak als toneelknecht kreeg, omdat daar behoefte aan was en ik hoorde niet op basis van mijn eigen voorkeuren kieskeurig of pietluttig te zijn, maar moest me aan Gods bewind en regelingen houden. Ik hoorde de rekwisieten klaar te zetten zoals nodig was in de programma’s en bij elke productie mijn steentje bij te dragen om te getuigen voor God. Dat was mijn functie. Toen ik Gods wil eenmaal begreep, verschoof mijn kijk een beetje en liet ik datgene wat me zolang had belast los. Ik was ook in staat om mijn plicht op de juiste manier te benaderen. Voortaan, ging ik ijverig op zoek naar materiaal en informatie om aan mijn vaardigheden te werken. En tijdens bijeenkomsten met de acteurs, trok ik geen vergelijkingen meer tussen onze taken, maar was ik open over mijn rebellie en verdorvenheid. Ik communiceerde over alle inzichten die ik had. Daarna kwam tijdens het uitvoeren van mijn taak mijn angst dat er op me werd neergekeken nog weleens op, en merkte ik dat ik taken weer rangschikte. Dus dan bad ik snel tot God en verzaakte mijn onjuiste denktrant, richtte me op mijn taak en zette het tevredenstellen van God op de eerste plaats. Nadat ik dit een poosje had gepraktiseerd, voelde ik me ontspannen en opgelucht. Ik had niet meer het gevoel dat op de set werken en rekwisieten verplaatsen nederig werk was. Ik had juist het gevoel dat God me een verantwoordelijkheid had toevertrouwd. Ik was vereerd en trots dat ik deze taak mocht vervullen, en dat ik mijn steentje kon bijdragen bij de filmproducties van Gods huis.
Ik dacht dat ik wat gestalte had verworven nadat ik op die manier was ontmaskerd, dat ik in staat zou zijn me in mijn plicht te onderwerpen aan Gods regelingen en niet meer negatief en rebels zou zijn omdat mijn taak niets speciaals was. Maar toen ik opnieuw een situatie tegenkwam die me niet beviel, stak dat oude probleem weer de kop op.
Toen de boeren het een paar maanden later erg druk kregen, waren er een paar broeders en zusters op pad om het evangelie te verbreiden en konden ze niet op tijd terug zijn voor de oogst. De leider vroeg me of ik ze kon helpen met hun boerenwerk. Ik dacht: dan zijn die broeders en zusters gerust en kunnen ze zich concentreren op het evangeliewerk, en het zou het werk van Gods huis ten goede komen. Ik moet dit doen. Maar toen ik op het land kwam, zag ik dat de andere broeders in de veertig of de vijftig waren. Er was niemand van in de twintig, zoals ik. Daar was ik niet blij mee. Er kwam een broeder op me af en vroeg verrast: “Hoe komt het dat je tijd hebt om op het land te werken, broeder? Ben je niet met je schrijftaak bezig?” Mijn gezicht begon meteen te gloeien, en ik gaf haastig ten antwoord: “Ik kom alleen tijdelijk helpen.” Toen hij wegliep, dacht ik: wat zal hij wel niet van me denken? Denkt hij dat ik op deze leeftijd dit werk kom doen omdat ik niet echt kaliber of talent heb, en dat ik hier alleen ben omdat ik geen belangrijke taak aankan? Dat is een echte degradatie. Ik werd steeds ongelukkiger. Lichamelijk deed ik het werk wel, maar mijn hoofd was vervuld van gedachten over wat de broeders daar wel van me dachten, en of ze op me neer zouden kijken. Ik modderde maar een beetje voort. Toen ik thuiskwam, zag ik dat sommige andere broeders achter de computer hun taak zaten te vervullen, en ineens kreeg ik het gevoel dat ik op een lagere tree stond. Ik dacht: de taken van andere mensen zijn beter dan die van mij. Waarom moet ik op het land ploeteren? Ik heb tenminste op de universiteit gezeten, en hard gestudeerd. Was dat niet om aan het lot van de boer te ontsnappen die de hele dag op het land werkt? Ik ga morgen niet. Ik wist dat ik zo niet moest denken, maar ik voelde me tekortgedaan, en vond het een verspilling van mijn talent en een schande voor mij dat ik op het land werkte. Hoe langer ik erover nadacht, hoe radelozer ik werd, dus ik bad tot God: “God, ik vind zwoegen en zweten op het land een minderwaardig taak waar anderen op zullen neerkijken. Ik wil het niet meer doen. Ik weet dat die denktrant verkeerd is, maar ik kan het niet helpen. Ik voel me echt ellendig. Verlicht en leid me alstublieft zodat ik uw wil begrijp en kan gehoorzamen.” Na mijn gebed las ik dit in Gods woorden: “Wat is waarachtige onderwerping? Telkens wanneer God iets naar jouw wens doet, en jij het gevoel hebt dat alles bevredigend en geschikt is en het jou is toegestaan om uit te blinken, voel je dat zoiets heel prachtig is en zeg je ‘dank aan God’ en kun je je onderwerpen aan Zijn orkestratie en regelingen. Maar telkens wanneer je aan een onopvallende plaats wordt toegewezen waar je nooit uit kunt blinken, en je door niemand wordt bevestigd, dan voel je je niet meer gelukkig en vind je het moeilijk om je te onderwerpen. [...] Je onderwerpen onder gunstige omstandigheden is meestal makkelijk. Als je je ook in ongunstige omstandigheden kunt onderwerpen, waarin het niet gaat zoals jij wil en je gevoelens gekwetst worden, waarin je zwak wordt, fysiek lijdt en je reputatie geschaad wordt, waarin je ijdelheid en trots niet worden gestreeld en waarin je psychologisch lijdt, dan heb je echt gestalte. Is dat niet het doel waarnaar jullie moeten streven? Als jullie zo’n drang hebben, zo’n doel, dan is er hoop” (Gods communicatie).
Ik schaamde me toen ik over Gods woorden nadacht. Ze openbaarden exact mijn eigen toestand. Toen ik dacht dat ik kon opscheppen toen ik mijn schrijftaak had, was ik maar al te bereid die aan te nemen en me te onderwerpen, en voerde ik mijn taak enthousiast uit. Maar toen ik op het land bijsprong en mijn ijdelheid en aanzien in het gedrang kwamen, werd ik kwaad en was ik niet bereid dat werk te doen. En toen ik andere broeders op hun computer zag werken, kreeg ik helemaal het gevoel dat ik minder was dan zij. Ik raakte van slag. En vond dat ik als gestudeerd persoon een eervolle taak moest vervullen die om vaardigheden vroeg. Ik verzette me en klaagde en wilde geen boerenwerk blijven doen. Bij mijn taak dacht ik er niet aan waar Gods huis profijt van zou hebben en hield geen rekening met Zijn wil. Ik dacht voortdurend alleen maar aan mijn eigen ijdelheid. Wat was ik egoïstisch en verachtelijk. Ik beschouwde mezelf absoluut niet als een lid van Gods huis. Iemand die oprecht gelooft en rekening houdt met Gods wil vat het vervullen van zijn taak als zijn persoonlijke verantwoordelijkheid op. En springt bij waar hij maar nodig is, zelfs als dat lastig of vermoeiend is, of ten koste gaat van reputatie en belangen. Zolang het goed is voor het werk van de kerk, zal hij zijn best doen. Alleen zulke mensen bezitten menselijkheid en staan aan de kant van Gods huis. Ik dacht aan mijn recente werk tijdens de herfstoogst. Sommige broeders en zusters hadden hulp nodig, en een aantal andere mensen had dat ook kunnen doen, dus waarom had God mij met die taak opgezadeld? Het was niet zo dat ik iets waardevols aan dat werk bijdroeg. Maar God ontmaskerde mijn houding tegenover mijn plicht door me smerig, vermoeiend werk te laten doen zodat ik mijn verdorvenheid en onzuiverheden bij de uitvoering van die taak kon inzien, en daarna de waarheid kon nastreven om mijn verdorven gezindheid weg te nemen. Maar ik begreep de goede bedoelingen van God niet. Ik was nog steeds pietluttig wat mijn taak aangaat en had altijd mijn eigen voorkeuren en eisen. Ik kon me niet onderwerpen aan Gods orkestraties en regelingen, maar was rebels en verzette me tegen God. Ik kwetste Hem echt. Ik begreep dat God mijn verdorven gezindheid wilde ontmaskeren en zuiveren met behulp van die situatie, en mijn houding tegenover mijn plicht wilde corrigeren. Dit was Gods liefde. Het geeft niet als ik smerig, vermoeiend of onopmerkelijk werk toebedeeld krijg. Zolang het werk van de kerk er baat bij heeft, moet ik het onvoorwaardelijk accepteren, gehoorzamen en me er ten volle voor inzetten. Alleen dan ben ik iemand met een geweten en verstand. Naarmate ik dit beter ging begrijpen, begon ik steeds rustiger te worden.
Ik kon het niet laten om over mezelf na te denken: waarom was ik zo dwars en kwaad geweest toen ik een onopmerkelijke taak moest vervullen? Waarom was ik niet in staat geweest die taak te accepteren en me te onderwerpen? Terwijl ik naar antwoord zocht, las ik deze woorden van God: “Satan verderft mensen door het onderwijs en de invloed van nationale overheden en beroemdheden en van mensen die het ver geschopt hebben. Hun leugens en onzin zijn het leven en de aard van de mens geworden. ‘Ieder voor zich en God voor ons allen’ is een bekende satanische uitspraak die iedereen is bijgebracht en die het leven van de mens is geworden. Er zijn andere woorden over levensfilosofieën van gelijke strekking. Satan maakt gebruik van de verfijnde traditionele cultuur van elke natie om mensen te onderwijzen en zorgt ervoor dat de mensheid in een onmetelijke afgrond van vernietiging valt en erdoor wordt opgeslokt. Uiteindelijk worden mensen door God vernietigd omdat ze Satan dienen en God weerstaan. […] Er zijn nog altijd vele satanische vergiften in het leven van de mensen, in hun handelswijze en gedrag; ze bevatten bijna totaal geen waarheid. Zo zijn bijvoorbeeld hun levensfilosofieën, de manier waarop ze dingen doen en hun stelregels vervuld van de vergiften van de grote rode draak, en ze zijn allemaal afkomstig van Satan. Wat dus bij de mensen door hun botten en bloed vloeit, zijn allemaal dingen van Satan” (‘Hoe de natuur van de mens te leren kennen’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Gods woorden hielpen me begrijpen dat ik ongehoorzaam en kieskeurig over mijn taak was omdat ik geïndoctrineerd en verdorven was door giftige ideeën van Satan zoals: ‘Ieder voor zich en God voor ons allen’ ‘De slimmen heersen over de sterken’. En: ‘Alleen de grootste wijzen en grootste dommeriken veranderen nooit ’. En omdat ik ernaar had gestreefd eruit te springen en beter te zijn dan anderen. Ik dacht aan mijn schooltijd. Mijn docenten en ouders zeiden altijd dat ik hard moest werken om naar een goede universiteit te kunnen en te ontsnappen aan het boerenbestaan. En dat dit de enige manier was om verder te komen. Daarom had ik van jongs af aan hard gestudeerd in de hoop goede cijfers te krijgen en een fatsoenlijke baan te vinden als begeleider of manager – iets bewonderenswaardigs waar anderen tegenop zouden kijken. Toen ik een gelovige was geworden, beoordeelde ik de taken in Gods huis nog steeds met de ogen van een ongelovige, en rangschikte taken als hoog of laag. Ik dacht dat het respectabel was om leider te zijn of iets te doen waar scholing voor nodig was, en dat broeders en zusters zulke taken zouden respecteren. Terwijl zwaar lichamelijk werk achter de schermen nederig was en iets waarop neer werd gekeken. Ik zag dat dit satanische venijn deel van mijn natuur was geworden en mijn gedachten domineerde, waardoor ik koppig naam en status najoeg en altijd een bijzonder iemand wilde zijn. Wanneer mijn prestige en aanzien door iets werden bedreigd, werd ik negatief en dwars. Ik kon gewoon mijn plek niet accepteren en mijn taak vervullen als een geschapen wezen. Elk geweten en verstand ontbrak me. Ik wist dat als ik volgens dit satanische venijn bleef leven de waarheid niet nastreefde en mijn plicht niet vervulde zoals God eist, ik niet alleen geen waarheid en leven kon verwerven maar ook walgelijk zou zijn voor God en zou worden geëlimineerd. Toen ik dat allemaal besefte, nam ik me voor mijn vlees te verzaken en God tevreden te stellen. Ik wilde niet meer volgens de giffen van Satan leven. De volgende dag ging ik weer op het land werken.
Later las ik een paar woorden van God. Laten we ze samen lezen. “Ik beslis over de bestemming van iedere persoon; niet op basis van leeftijd, senioriteit, hoeveelheid lijden en nog het minst op basis van de mate waarin zij meelijwekkend zijn, maar gebaseerd op of zij de waarheid bezitten. Er is geen andere keuze dan deze” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Bereid voldoende goede daden voor voor je bestemming). “Of mensen al of niet redding kunnen verwerven hangt in uiterste instantie niet af van welke plicht ze vervullen, maar van of ze de waarheid hebben begrepen en verworven, en of ze zich al of niet kunnen onderwerpen aan Gods orkestraties en een oprecht geschapen wezen kunnen zijn. God is rechtvaardig, en dit is het principe waaraan Hij de hele mensheid afmeet. Dit principe is onwrikbaar, dat moet je onthouden. Denk niet over het vinden van een ander pad of over het najagen van iets onwerkelijks. De maatstaven die God vereist van iedereen die redding bereikt, zijn voor eeuwig onveranderlijk; die blijven hetzelfde, ongeacht wie je bent” (‘De houding die de mens tegenover God zou moeten hebben’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Ik zag Gods rechtvaardige gezindheid in Zijn woorden. God bepaalt de uitkomst en de bestemming van iemand niet op grond van de taak die hij of zij vervult, hoeveel werk die heeft gedaan of hoezeer die heeft bijgedragen. Hij bekijkt zijn vermogen om zich aan Zijn bewind te onderwerpen en de plicht van een geschapen wezen te vervullen, en of iemand uiteindelijk in staat is de waarheid te verwerven en zijn levensgezindheid te veranderen. Als ik de waarheid in mijn geloof niet nastreef, kan ik in de ogen van anderen nog zo’n geweldige of indrukwekkende taak hebben, maar zal ik nooit in staat zijn de waarheid te verwerven, laat staan Gods goedkeuring en Zijn volledige redding. Ik dacht aan een antichrist die door onze kerk eruit was gezet. Ze had belangrijke taken verricht en als leider gewerkt, en sommige nieuwe leden van de kerk keken tegen haar op. Maar ze streefde de waarheid niet na en evenmin een verandering in gezindheid bij haar plicht. Ze wilde alleen maar naam en aanzien verwerven en volgde het pad van de antichrist. Ze deed allerlei slechte dingen en verstoorde het werk van Gods huis. Daarom werd ze er uiteindelijk uit gegooid. Ik zag ook dat er broeders en zusters waren die gewone taken vervulden, die niets bijzonders leken, maar toch vervulden ze die taken rustig en zonder klachten. Als ze problemen tegenkwamen, zochten ze de waarheid en Gods wil. Zij hadden de verlichting en de begeleiding van de Heilige Geest bij hun taken, en hun werk ging ze steeds beter af. Zij leefden steeds meer een menselijke gelijkenis na. Dat deed me inzien dat in geloof het verwerven van de waarheid niets te maken heeft met wat iemands taak is. Wat voor taak je ook vervult, het nastreven van de waarheid en verandering van je gezindheid is waar het om draait. Dat is het enig juiste pad om te kiezen. Of de leider me nu als toneelknecht of als boerenknecht laat werken, het zijn allemaal Gods bewind en regelingen die ik nodig heb om het leven binnen te gaan. Ik moet het altijd omarmen en me eraan onderwerpen. In mijn plicht moet ik de waarheid zoeken, Gods woorden praktiseren en handelen naar de beginselen van de waarheid. Dat alleen is in overeenstemming met Gods wil. Dat besef gaf me een gevoel van vrijheid. Later droeg de leider me meer eenvoudige taken op, die ik rustig accepteerde. Ik bood zelfs aan in mijn vrije tijd broeders en zusters met huishoudelijk werk te helpen. Wanneer ik op die manier praktiseerde merkte ik dat er bij het helpen met schoonmaken, planten van bomen of graven van een greppel, altijd wel een les was te leren. God had niets tegen me omdat ik lichamelijke arbeid deed. Zolang ik mijn hart er maar in legde, de waarheid zocht en Gods woorden in praktijk bracht, kon ik in alles oogsten.
Nadat ik dat had ervaren, besefte ik werkelijk dat mijn taak altijd door God was geregeld, en dat het was wat ik moest doen om het leven binnen te gaan. Ik hoorde die altijd te accepteren en te gehoorzamen, mijn plicht en verantwoordelijkheden te vervullen, en door dit hele proces de waarheid en een verandering in mijn gezindheid na te streven. Ik had dan wel altijd verschillende taken in rangorde gezet, en had me verzet als ik een taak kreeg die me niet beviel, waardoor ik de neiging kreeg om me tegen God te verzetten, maar Hij behandelde me nog steeds niet op grond van mijn overtredingen. In plaats daarvan leidde Hij me stap voor stap met Zijn woorden en stelde me in staat de waarheid te begrijpen en de verantwoordelijkheden en missie van een geschapen wezen te kennen, zodat ik op de juiste manier mijn taak kon benaderen en kon beginnen Hem te gehoorzamen. Dit was Gods liefde. Dank zij God.
Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.