De wonderen van het leven

02 september 2020

Door Yangli, China

Almachtige God zegt: “Gods levenskracht kan zegevieren over welke macht dan ook; bovendien overtreft het elke kracht. Zijn leven is eeuwig, Zijn macht is buitengewoon en Zijn levenskracht kan niet overweldigd worden door enig geschapen wezen of vijandige macht. De levenskracht van God bestaat, met een schitterende uitstraling, ongeacht tijd of plaats. Hemel en aarde ondergaan enorme veranderingen, maar Gods leven is voor altijd hetzelfde. Alle dingen gaan voorbij, maar Gods leven is nog steeds aanwezig, want God is de bron en de wortel van het bestaan van alle dingen. Het leven van de mens is afkomstig van God, het bestaan van de hemel is vanwege God en het bestaan van de aarde komt voort uit de kracht van Gods leven. Geen enkel object dat vitaliteit bezit, kan de soevereiniteit van God overstijgen en niets wat kracht heeft kan zich losmaken van de omgeving van Gods gezag. Ongeacht wie men is, iedereen moet zich op deze manier aan de heerschappij van God onderwerpen, iedereen moet leven onder Gods bevel en niemand kan ontsnappen aan Zijn bestuur(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Alleen Christus van de laatste dagen kan de weg van het eeuwige leven aan de mens geven). Deze woorden van God vind ik heel ontroerend. Toen ik werd gearresteerd en gemarteld door de CCP-politie omdat ik het evangelie verspreidde, hebben de woorden van God me naar de overwinning geleid op de wreedheden van deze duivels en kon ik aan hun kerker ontsnappen. Ik ervoer echt het gezag van Gods woorden en kreeg meer vertrouwen om Hem te volgen.

Het was na 7 uur ’s avonds op 23 november 2005. Ik had een bijeenkomst met twee andere zusters toen er ineens vijf agenten kwamen binnen stormen en ons omsingelden. Ze braken de boel af als een stel bandieten en namen onze tassen en boeken met Gods woorden in beslag, waarna ze ons de handboeien omdeden en meenamen naar het politiebureau. Ik was doodsbang. Ik riep alsmaar God aan om ons te beschermen. Ik dacht aan deze woorden van God: “Je weet dat alle dingen in de omgeving om je heen er zijn met mijn toestemming, allemaal door mij gepland. Kijk duidelijk en stel mijn hart tevreden in de omgeving die ik je heb gegeven. Wees niet bang, de Almachtige God der heerscharen zal beslist met je zijn; Hij staat achter jullie en Hij is jullie schild(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 26). Gods woorden schonken me vertrouwen en kracht. Ik wist dat alles in handen lag van Almachtige God, dus wat had ik te vrezen met God als mijn steun? Dit gaf me het vertrouwen om te getuigen door op God te vertrouwen. Op het politiebureau boeiden de agenten ons aan metalen stoelen. Er waren zo’n tiental agenten die ons twee aan twee bij toerbeurt ondervroegen. Ze wilden de naam en het adres van de kerkleider weten. Wat ze ook vroegen, ik hield mijn mond. De volgende avond namen ze ons alle drie mee naar een detentiecentrum. Het sneeuwde die avond hevig, en toch namen ze ons onze jas af en mochten we alleen een dun laagje kleren dragen. Onderweg waren we alsmaar aan het rillen van de kou.

Ze namen ons mee naar een ondergrondse cel waar ik geluiden hoorde van gedetineerden die werden geslagen en het uitschreeuwden. De haren rezen me te berge. Het was de hel op aarde. De agenten duwden ons een cel in en zeiden tegen de andere gedetineerden dat ze ons moesten kwellen, om ons “welkom te heten”. Ineens trapte het celhoofd me tegen de grond en ze bleef maar schoppen. Dat deed zo’n pijn dat ik kermend over de grond heen en weer rolde. Daarna rukten ze ons de kleren van het lijf en sleepten ons de badkamer in voor een koude douche. Het ijskoude water stroomde langs me omlaag. Klappertandend stond ik onbeheerst te rillen. Het deed zo’n pijn dat het wel leek of mijn vlees van mijn botten werd gesneden. Algauw raakte ik buiten bewustzijn. Toen ik bijkwam, begonnen ze me weer te slaan en pas toen ze moe waren, gooiden ze me opzij. Mijn wilskracht begon zwakker te worden en ik vroeg me af wat ze me nog meer zouden aandoen en of ik dat kon doorstaan. In al mijn pijn verlichtte God me om aan dit lied met Zijn woorden te denken: “Onder leiding van mijn licht zullen jullie de wurggreep van de duistere krachten doorbreken. In het donker zullen jullie zeker het licht dat jullie begeleidt niet uit het oog verliezen. […] Jullie zullen beslist resoluut en standvastig zijn in het land van Sinim. Door jullie lijden zullen jullie de zegen erven die van mij komt, en zullen jullie mijn glorie door het hele universum uitstralen(‘Lied van de overwinnaars’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Stilletjes zong ik dat lied keer op keer, en ik begon steeds meer moed te vatten. Satan kon me pijn doen, maar zolang ik maar echt naar God keek en op Hem vertrouwde, zou Hij me naar de overwinning leiden op de folteringen van de demonen en zorgen dat ik overeind bleef. Het was een poging van Satan om me God te laten verloochenen en verraden. Ik wist dat zijn list niet mocht slagen en dat ik moest getuigen voor God en Satan te schande maken.

Na 21 dagen werd ik overgebracht naar het Districtsbureau Openbare Veiligheid. Ze zetten me op een metalen stoel om me te ondervragen. Toen ze merkten dat ik mijn mond hield, deden ze me die avond handboeien om en hingen me aan de tralies voor het raam, en wel op zo’n manier dat ik de grond ternauwernood met mijn tenen kon raken. Een van hen zei: “Ik heb een hoop geduld. Ik zorg dat je me zult smeken en met de naam van jullie kerkleider komt.” Algauw deden mijn polsen ondragelijk pijn. Ik bad en bad en vroeg God om me te helpen nooit voor Satan te buigen. Ik hield nog steeds mijn mond, dus namen ze me mee naar een verhoorkamer. Zodra ik binnenkwam, zag ik allerlei soorten martelwerktuigen klaarliggen. Aan de muur hing een rij politieknuppels in allerlei maten leren roeden, zwepen en tegen de muur een zogenaamde tijgerbank. Een paar agenten bewerkten een jongen van in de twintig met stroomstokken en zwepen. Zijn vlees was aan flarden gereten en hij was vrijwel onherkenbaar. Er kwam meteen een vrouwelijke agent op me af die me zwijgend een gemene trap verkocht en me vervolgens bij mijn haar greep en mijn hoofd tegen de muur smeet. Mijn hoofd tolde en ik had een gevoel alsof het zou opensplijten. Terwijl ze me bleef slaan, zei ze op gemene toon: “Als je ons niet vertelt wat we willen weten, ben je er geweest.” Twee andere agenten begonnen ook te dreigen: “Er komen lui van andere bureaus. We hebben alle tijd van de wereld. Een maand, twee maanden, het maakt ons niet uit. We ondervragen je net zo lang tot je praat.” Toen ik ze dat hoorde zeggen en in aanmerking genomen hoe barbaars ze me hadden aangepakt en zoals ze zo-even die jongen hadden gefolterd werd ik doodsbang. Mijn hart ging tekeer. Ik was heel bang dat ik de folteringen die me te wachten stonden niet kon doorstaan. Ik bad dringend tot God. En net op dat moment dacht ik aan deze woorden van Hem: “Wanneer mensen bereid zijn om hun leven op te offeren, wordt alles een kleinigheid en kan niemand ze overmeesteren. Wat kan er belangrijker zijn dan het leven? Aldus kan Satan niets meer bewerkstelligen in de mensen, hij kan niets meer met de mens beginnen(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Interpretaties van de mysteriën van “Gods woorden aan het hele universum”, hfst. 36). Gods woorden zorgden dat ik besefte dat Satan misbruik maakt van onze zwakheid dat we bang zijn voor de dood om ons zo God te laten verraden. Mijn leven ligt in Gods handen, dus hoe kan Satan dan bepalen of ik leef of sterf? Ik moest mijn leven aanbieden, getuigen voor God en Satan te schande maken. Deze gedachte gaf me vertrouwen en kracht. Woedend vanwege mijn zwijgen schreeuwde een agent: “Ik zal je weleens even wat laten zien. Denk je soms dat ik je niet aankan?” Ze hingen me weer hoog op aan het raam met die handboeien en begonnen me te prikken met een stroomstok. Heftige golven elektriciteit gingen door mijn lijf waardoor ik begon te stuiptrekken. Hoe meer ik worstelde, hoe strakker de handboeien zaten totdat mijn handen bijna leken af te knappen. Mijn hele lichaam verging van de pijn. Twee agenten sloegen om de beurt op me in met hun knuppel. Ik kreeg stuipen en begon totaal verdoofd te raken. Mijn bewustzijn werd wazig en uiteindelijk raakte ik weg. Op een gegeven moment werd ik wakker van de kou, door de koude wind die naar binnen blies. Ik begon mijn bewustzijn weer te verliezen, maar ik wist zeker dat ik niet zou breken. Al zou het mijn dood betekenen, ik zou getuigen. Ik dacht eraan dat toen de Heer Jezus werd gekruisigd om de mensheid te redden, Hij met een zweep tot moes werd geslagen, levend aan het kruis genageld en achtergelaten totdat Hij Zijn laatste druppel bloed had vergoten. God heeft heel veel gegeven voor de redding van de mensheid. Toen ik aan Gods liefde dacht, was ik echt geroerd. Ik zei dit gebed op: “O God, u hebt me mijn adem gegeven. Als u wilt dat ik sterf, zal ik me onderwerpen.” “Al drijft Satan me de dood in, ik zal voor u getuigen en Satan te schande maken.” Ik begon me wat helderder te voelen in mijn hoofd en dacht eraan hoe apostelen als Petrus en Sint Stefanus tot martelaar waren gemaakt. Ik kon mezelf er niet van weerhouden om zachtjes een lied te zingen dat ik goed kende: “Omdat God wikt en beschikt, ontmoet ik tegenslag en onderga ik beproevingen. Hoe kan ik de moed verliezen en me verbergen? Gods heerlijkheid komt op de eerste plaats. Bij tegenslag zullen Gods woorden me leiden en wordt mijn geloof vervolmaakt. Aan God geef ik mijn uiterste toewijding, wat maakt het uit als ik sterf, Gods wil gaat boven alles. Zonder op de toekomst te letten, zonder winst of verlies te berekenen, vraag ik alleen dat God tevreden zal zijn. Ik zal klinkend getuigen en schande brengen over Satan, tot grotere heerlijkheid van God.” Fragment uit “Volg het Lam en zing nieuwe liederen” Het was heel ontroerend en bemoedigend om dit te zingen. Ik nam me vast voor om te getuigen voor God, hoe erg ik ook zou worden gemarteld.

De volgende ochtend zei een agent dreigend tegen me: “Je mag van geluk spreken dat je vannacht niet bent doodgevroren. Als je vandaag niet praat, kan zelfs die God van je je niet redden.” Toen dacht ik: God schept en bestuurt alle dingen. Ons lot ligt in Zijn handen. Jij hebt geen zeggenschap over mijn leven – dat heeft alleen God. Een agent gaf me weer een por met zijn stroomstok en er schoot een sterke elektrische schok door me heen. Ik had vreselijk veel pijn en kon het niet helpen dat ik schreeuwend om me heen sloeg en zij stonden intussen allemaal te grinniken en godslasterlijke dingen uit te slaan. Ik was verontwaardigd. Het was echt een gestoord stel God afwijzende demonen van Satan. Ze bleven me stroomstoten geven. Ik had het gevoel dat ik het niet lang meer kon volhouden, zo zwak was ik, dus ik smeekte met alles wat in me was om Gods bescherming. Net op dat moment dacht ik aan de woorden van Almachtige God: “Gods levenskracht kan zegevieren over welke macht dan ook; bovendien overtreft het elke kracht. Zijn leven is eeuwig, Zijn macht is buitengewoon en Zijn levenskracht kan niet overweldigd worden door enig geschapen wezen of vijandige macht. De levenskracht van God bestaat, met een schitterende uitstraling, ongeacht tijd of plaats. Hemel en aarde ondergaan enorme veranderingen, maar Gods leven is voor altijd hetzelfde. Alle dingen gaan voorbij, maar Gods leven is nog steeds aanwezig, want God is de bron en de wortel van het bestaan van alle dingen(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Alleen Christus van de laatste dagen kan de weg van het eeuwige leven aan de mens geven). Gods woorden gaven me een stoot energie. De Heer Jezus deed Lazarus opstaan met één woord en Lazarus wandelde zijn graftombe uit. Als God niet wilde dat ik op die dag stierf, kon Satan me niet deren, hoe erg het ook werd. Ik was bereid alles te doen om God heerlijkheid te brengen, al zou het mij het leven kosten. Zodra ik niet meer aan mijn eigen leven en dood dacht, voltrok zich een wonder. Hoe erg ze me ook onder stroom zetten, ik voelde totaal geen pijn of ongemak meer. En ik was heel helder. Ik wist dat dit aan Gods zorg en bescherming te danken was. Ik ervoer persoonlijk het gezag van Gods woorden en mijn geloof werd versterkt.

Die avond bedacht de politie een nieuwe manier om me te folteren. Ze boeiden me voor een raam en zorgden om de beurt dat ik niet in slaap viel. Zodra mijn ogen dichtvielen, gaven ze me een klap. Ik had twee dagen niet gegeten of gedronken. Ik was al mijn kracht kwijt en mijn ogen waren opgezet. Ik rilde in de gure wind die tegen me aan blies. Toen ik die agenten daar in hun dikke jassen woest naar me zag zitten kijken, kreeg ik het gevoel of ik demonen uit het dodenrijk zag. Ik was woedend. God heeft de mens geschapen, dus het is juist en natuurlijk om Hem te aanbidden, maar dat mag niet van de CCP. Die verzet zich fanatiek tegen God en vervolgt gelovigen op een brute, verachtelijke manier. Ik herinnerde me een passage uit Gods woorden: “Duizenden jaren lang is dit het land van vuil geweest, het is ondraaglijk smerig, ellende heerst alom, geesten waren overal ongebreideld rond met trucjes en misleiding, ze doen ongefundeerde beschuldigingen,[1] zijn meedogenloos en kwaadaardig, vertreden deze spookstad en laten de plaats bezaaid met dode lichamen achter; de stank van ontbinding bedekt het land en doordringt de lucht, en het wordt zwaar bewaakt.[2] Wie kan de wereld voorbij het uitspansel zien? […] Godsdienstvrijheid? De wettelijke rechten en belangen van burgers? Die zijn allemaal trucjes om zonde te bedekken!(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Werk en intrede (8)). Gods woorden hielpen me nog duidelijker inzien hoe slecht de CCP was in haar verzet tegen God. Ik zwoer op mijn eigen leven dat ik haar zou afwijzen. Vanbinnen riep ik: stelletje demonen. Hoe durven jullie te denken dat ik God zou verraden? De vijfde avond, waren mijn handen opgezwollen van het bloed en volslagen gevoelloos geworden. Het leek of mijn hele lichaam uit elkaar viel. Alsof talloze insecten aan mijn binnenste knaagden. De pijn was met geen pen te beschrijven. Na dagen zonder eten en drinken verging ik van de honger en de dorst. Ik rilde van de kou en had totaal geen kracht. Ik had het gevoel dat ik het niet lang meer kon uithouden. Als het zo doorging, zou ik van honger of dorst sterven, dacht ik. Ik bad onophoudelijk tot God, en vroeg Hem me kracht te geven om de wrede folteringen van Satan te overwinnen. Net op dat moment verlichtte God me met Zijn woorden: “Het leven van de mens is afkomstig van God, het bestaan van de hemel is vanwege God en het bestaan van de aarde komt voort uit de kracht van Gods leven. Geen enkel object dat vitaliteit bezit, kan de soevereiniteit van God overstijgen en niets wat kracht heeft kan zich losmaken van de omgeving van Gods gezag(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Alleen Christus van de laatste dagen kan de weg van het eeuwige leven aan de mens geven). Dat is waar, dacht ik, mijn leven komt van God en alleen God kan mijn adem wegnemen. De folteringen van Satan kunnen me niet doden. Toen ik dat bedacht, schaamde ik me dat ik zo weinig vertrouwen in God had en Hem zo slecht kende. Ik zag ook in dat God wilde dat ik van die nare omgeving dit opstak: “De mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God(Matteüs 4:4). In stilte zei ik een gebed: “Almachtige God, mijn leven ligt in uw handen. Ik wil me onderwerpen aan uw orkestraties en regelingen, of ik nu leef of sterf.” Na mijn gebed voelde ik wat kracht terugkeren en had ik niet meer zo’n honger en dorst. Om 8 uur ’s avonds kwamen de agenten terug. Toen ze merkten dat ik nog steeds niets zei, begonnen ze me te slaan totdat ze uitgeput waren. Daarna hielden ze me nog beter in de gaten, en werkten ze in ploegen waardoor ik nooit zonder toezicht was. Als mijn oogledenzwaar werden, sloegen ze me wakker met een opgerold tijdschrift. Ik wist dat ze mijn geest probeerden te breken zodat ik verdoofd en wel mijn mond voorbij zou praten over de kerk. Ik was lichamelijk totaal leeg en half bewusteloos. Ik had geen idee hoe lang ik dit nog volhield. Ik was doodsbang dat ik de pijn niet kon uithouden en ondanks mezelf God zou verraden. In stilte bad ik tot God: “God, ik denk dat ik het niet lang meer volhoud. Ik ben bang dat ik u verraad. Bescherm me alstublieft. Ik sterf liever dan dat ik een Judas word.” Ik werd steeds waziger. Ik wist niet eens of ik nog leefde of dood was. In die wazige toestand kreeg ik het gevoel alsof mijn lichaam lichter werd en de boeien losser zaten. De zesde dag vroeg in de ochtend sloeg een agent me wakker en blafte me toe: “Je zit ons flink dwars. Wij moeten de hele tijd bij je blijven en doen bijna nog geen oog dicht. Als je vandaag je mond niet opendoet, zorg ik dat dat nooit meer gebeurt. Ik maak wel dat je gek wordt. Ik zal iedereen vertellen dat je epileptische aanvallen krijgt als je in jouw God gelooft, dan geven ze Hem wel op.” Ik werd heel kwaad toen ik die leugens hoorde van zo’n boosaardige, slechte demon. Ze kwamen meteen aanzetten met een kom met een zwarte vloeistof. Mijn hart bonsde in mijn keel. Ze wilden me een of ander middel geven waardoor ik gek werd. Ik begon God als een bezetene aan te roepen en vroeg om Zijn bescherming. Op dat moment dacht ik aan de woorden van Almachtige God: “Zijn daden zijn overal, Zijn macht is overal, Zijn wijsheid is overal en Zijn gezag is overal. […] Alle dingen bestaan onder Zijn blik, alle dingen leven bovendien onder Zijn soevereiniteit(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Bijlage 3: De mens kan alleen gered worden onder Gods management). Opnieuw vervulden Gods woorden me met geloof en kracht. God regeert over alle dingen. Alles in het heelal ligt in Zijn handen. Satan kan ons vlees schade toebrengen maar nooit over ons leven regeren. Toen Job op de proef werd gesteld, kon Satan alleen zijn lichaam schaden. God stond niet toe dat Jobs leven in gevaar kwam. Satan wilde dat ik dat middel slikte waardoor ik een gek, een idioot zou worden, en God zou verraden en verwerpen en zo Zijn naam te schande zou maken. Maar dat kon niet gebeuren zonder Gods toestemming. Dat was een kalmerende gedachte voor me. Een gestoorde agent pakte mijn kin vast, en goot die hele kom met wrang smakende drank in mijn mond. Het had meteen effect. Ik kreeg het gevoel of mijn organen werden samengeknepen en verscheurd. Het deed vreselijk pijn. Mijn ademhaling werd moeilijk en ik snakte naar adem. Ik kon mijn ogen niet bewegen en zag dubbel. Meteen daarna verloor ik het bewustzijn. Ik weet niet hoeveel tijd was verstreken, maar ik hoorde vaag iemand zeggen: “Die raakt van dat spul geheid haar verstand kwijt.” Toen wist ik dat ik het had gered. Ik was blij verrast dat ik geen stuiptrekkingen had gekregen en nog steeds helder was. Het was echt te danken aan Gods almacht en wonderbaarlijkheid. Opnieuw had God me van het gevaar gered. Ik voelde echt Gods trouw. God staat altijd voor me klaar. In dat duistere duivelsoord, hadden de woorden van Almachtige God me keer op keer geleid en me van de dood gered. In stilte zong ik een lied om Hem te loven. Des te vastbeslotener was ik om voor God te getuigen.

De politie folterde me zes dagen en nachten. Ik stond op instorten, zo zonder eten en drinken. Toen ze zagen dat ik op sterven na dood was, stopten ze me weer in de cel. Een paar dagen later probeerden ze weer informatie over de kerk van me los te krijgen, maar dat weigerde ik. Een agent schreeuwde woedend: “Wat ben jij voor een raar stuk vreten. Ik heb zes dagen nauwelijks geslapen en toch heb je niets verteld.” Ze stuurden me terug naar de cel. Ik was opgetogen omdat Satan echt was verslagen. Keer op keer dankte en loofde ik God. Na vier maanden detentie, beschuldigde de CCP-overheid me van “Het ondermijnen van de wetshandhaving door middel van een xie jao-organisatie” en veroordeelde me tot anderhalf jaar celstraf.

In mei 2006 werd ik naar een vrouwengevangenis gestuurd om mijn straf uit te zitten. Het was de hel op aarde voor me. Ik werd aan onmenselijke folteringen onderworpen. Ik overleefde die zware dagen in de gevangenis en verliet die hel alleen dankzij Gods zorg en bescherming en de steun van Zijn woorden. Nadat ik wreed was vervolgd door de CCP, zag ik pas echt de demonische essentie van haar bezeten verzet tegen God. Ik ervoer ook het gezag en de kracht van Gods woorden. In mijn pijn en zwakte waren het Gods woorden die me vertrouwen en kracht gaven me hielpen zegevieren over de pijn die de demonen me deden, en getuigen. Ik heb zelf ervaren dat God de steun is in ons leven, dat Hij er altijd is om ons te helpen en dat mijn geloof in het volgen van God sterker dan ooit is.

Voetnoten:

1. “Ze doen ongefundeerde beschuldigingen” verwijst naar de methoden waardoor de duivel mensen schade toebrengt.

2. “Zwaar bewaakt” geeft aan dat de methoden waardoor de duivel mensen leed berokkent bijzonder kwaadaardig zijn en mensen zozeer onder de duim houden dat ze geen ruimte hebben om te bewegen.

Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.

Gerelateerde inhoud

Neem contact op via Messenger