God leidt mij om de wreedheid van de demonen te kunnen overleven
Mijn dochter en ik zijn allebei christenen die tot De Kerk van Almachtige God behoren. En terwijl wij God volgden, zijn mijn dochter en ik allebei door de CCP-regering gearresteerd en veroordeeld tot heropvoeding door middel van arbeid. Ik werd tot drie jaar veroordeeld, en mijn dochter tot een jaar. Ik werd weliswaar door de CCP-regering onderworpen aan onmenselijke vervolging en kwellingen, maar telkens wanneer ik wanhopig werd en in gevaar kwam, was God er, die heimelijk over me waakte, me beschermde en me een uitweg bood. De woorden van Almachtige God gaven me de moed en de motivatie om door te leven, ze wezen me de weg om de kwelling van de wrede folteringen te overleven en hielpen me het vol te houden tijdens de drie jaar in die helse gevangenis. Te midden van alle tegenspoed was ik getuige van de liefde van en redding door Almachtige God, en ervoer ik het gezag en de macht van Gods woorden. Ik voel me bevoorrecht omdat ik zoveel heb verworven en ik ben vastbesloten om God onwankelbaar te volgen en het rechte pad in het leven te bewandelen.
Voordat ik in God geloofde, runde ik een bedrijf. Ik was er behoorlijk goed in en verdiende behoorlijk. Maar terwijl ik mijn handen vol had met geld verdienen, ervoer ik ook in volle omvang de wisselvalligheden van het leven. Ik moest niet alleen dag in, dag uit mijn hersens afpijnigen om uit te knobbelen hoe ik geld moest verdienen, maar ik had ook te maken met allerlei soorten wareninspecties door allerlei overheidsinstanties. De hele dag door moest ik onoprechte praatjes verkopen en in mijn omgang met anderen een masker opzetten. Deze manier van leven vond ik zowel pijnlijk als uitputtend vermoeiend, maar ik had geen andere keus. Net toen ik het punt had bereikt dat ik emotioneel en fysiek totaal uitgeput was door mijn werk, aanvaardde ik het evangelie van de laatste dagen van Almachtige God. Ik zag in dat de door Almachtige God geuite woorden de mysteries van het leven openbaren en de bron onthullen van alle pijn van de mensheid, evenals de waarheid dat de mensheid door Satan verdorven is. Ze laten de mens ook het pad van het licht zien dat door het leven heen moet worden gevolgd, en mijn hart ging onmiddellijk uit naar Gods woorden. Uit de grond van mijn hart raakte ik ervan overtuigd dat dit het werk was van de ware God, en dat geloof in God het enig juiste pad was door het leven. Ik vond dat ik heel veel geluk had dat ik in staat was Gods werk van de laatste dagen te aanvaarden, en ik moest denken aan alle mensen die net als ik waren, en die een leeg leven leidden, die geen richting in hun leven konden vinden, en die de redding van de laatste dagen van Almachtige God nodig hadden. Daarom wenste ik het evangelie van de laatste dagen te prediken aan andere zoekers naar de waarheid, zodat nog meer mensen de redding van God konden bereiken. Telkens wanneer ik over Gods werk of Zijn redding sprak, was ik zo geroerd door Gods liefde, dat ik nooit genoeg kon zeggen, en ik was in staat een aantal mensen die oprecht naar de waarheid zochten te overtuigen door tot hen te prediken – ik was dolblij. Indertijd had mijn dochter nog maar net eindexamen gedaan. Ze zag hoe gelukkig ik was geworden, nadat ik Almachtige God was gaan volgen, en ze zag ook dat de broeders en zusters die bij ons thuis kwamen zuiver en vriendelijk waren, dat ze allemaal samen kwamen om openhartig te praten, hymnen te zingen en te dansen, en dat er altijd een ongelooflijk vriendelijke en blije energie was. Het gevolg was dat zij naar dit leven begon te verlangen en heel graag in God wilde geloven en Hem wilde volgen. Vanaf dat moment runden we ons bedrijf overdag en ’s avonds baden we samen, lazen we samen Gods woorden, leerden we samen hymnen en communiceerden we over hoe wij Gods woorden begrepen; ons leven was van blijheid vervuld.
Net toen we ons het meest omhuld en verwarmd door Gods liefde voelden, haalde de demonische klauw van de CCP-regering onverwacht naar ons tweeën uit en bezorgde ons huiveringwekkende, hartverscheurende pijn – het was een moment dat ik nooit zal vergeten. Op 7 december 2007 was mijn dochter thuis de was aan het doen, en ik stond op het punt de deur uit te gaan om mijn plicht te vervullen voor de kerk, toen er plotseling vijf, zes politielui in burger kwamen binnengestormd. Een van hen schreeuwde: “Jullie geloven in Almachtige God! En dat niet alleen, jullie gaan rond om voor anderen te prediken!” Daarna wees hij naar mijn dochter en zei tegen twee agenten: “Neem haar eerst mee!” En mijn dochter werd meteen meegenomen door de twee politieagenten. De andere agenten begonnen vervolgens mijn huis van boven tot beneden te doorzoeken, ze snuffelden in dozen en kasten en keken zelfs in elke zak van onze kleren. Algauw waren de bedden en de vloer overdekt met rommel, en ze liepen zelfs met hun leren schoenen aan over onze bedden. Ten slotte namen ze boeken met Gods woorden, een stel diskettes, twee cd-spelers, twee MP3-spelers, 2000 yuan aan contanten en een stel gouden oorbellen mee. Vervolgens trokken ze mij mee en zetten ze me in een politiewagen. Ik stelde hun vragen om hen ter verantwoording te roepen: “Welke wet hebben we overtreden door in God te geloven? Waarom arresteren jullie ons?” Tot mijn verrassing verklaarden ze doodleuk in het bijzijn van alle mensen die stonden te kijken: “Jullie gelovigen in God vangen is onze specialiteit!” Ik was verontwaardigd. Dit was geen ‘Politie van het Volk’. Het was doodgewoon een stelletje bandieten, schurken en onderwereldbullebakken die speciaal de taak hadden gekregen om de rechtvaardigen aan te pakken!
Toen we aankwamen bij het Bureau Openbare Veiligheid, kreeg ik handboeien om en werd ik een verhoorruimte binnen geleid. Toen ik zag hoe woest ze eruitzagen, werd ik onwillekeurig bang en dacht: nu ik in handen ben gevallen van deze duivels en ze bij mij thuis zoveel boeken met Gods woorden en diskettes hebben gevonden, zullen ze me zeker niet meer laten gaan. Als ik hun folteringen niet doorsta en een Judas word, zal ik voorgoed bekend staan als iemand die God heeft verraden! In stilte bad ik in mijn hart tot God om Hem te vragen mij te beschermen en te leiden. Net op dat moment dacht ik aan de volgende woorden van God: “Ik zal niet meer genadig zijn voor hen die mij in het geheel niet trouw zijn in tijden van verdrukking, want mijn genade reikt maar zover. Bovendien kan ik geen sympathie opbrengen voor degenen die mij eens hebben verraden, nog minder wil ik geassocieerd worden met mensen die hun vrienden verraden. Dit is mijn gezindheid, wie de persoon ook maar mag zijn” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Bereid voldoende goede daden voor voor je bestemming). Gods woorden deden me beseffen dat Zijn rechtvaardige gezindheid geen belediging duldt, en dat God degenen die Hem verraden niet liefheeft. Daarna dacht ik aan Gods woorden die luiden: “De machthebbers zien er misschien wreed uit aan de buitenkant, maar wees niet bang want dit is zo omdat jullie weinig geloof hebben. Zo lang jullie geloof groeit, zal niets te moeilijk zijn” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 75). Ja! dacht ik, ik moet hen niet vrezen. Het maakt niet uit hoe overweldigend deze bende kwaadaardige politieagenten is, ze zijn nog steeds in Gods handen, en zonder Gods toestemming kunnen ze geen haar op mijn hoofd krenken, hoe verschrikkelijk ze ook zijn. Gods woorden gaven me geloof en moed, en dus nam ik tegenover God een besluit: “O God! De tijd is gekomen dat u mij op de proef moet stellen. Ik wens voor u te getuigen, en ik zweer op mijn leven dat ik nooit een Judas zal worden.” Nadat ik mijn gebed had afgerond, werd mijn hart kalmer. Op dat moment begon een van de politieagenten, die een soort leider van hen leek te zijn, tegen me te schelden: “Stom mens dat je bent! Van alle dingen die je had kunnen doen, moest je natuurlijk ervoor zorgen dat je dochter ook in God ging geloven, hè? Wat een schoonheid is die meid. Ze zou tienduizenden yuan per jaar kunnen verdienen door zich aan rijke mannen te verkopen, en toch gelooft ze als de eerste de beste gek in God! Vertel ons nu eens wanneer je in God bent gaan geloven? Wie heeft je erbij gehaald? Waar heb je die boeken vandaan?” Terwijl ik naar zijn geraaskal luisterde, werd ik furieus. Ik kon niet geloven dat een overheidsfunctionaris, die toch geacht werd fatsoenlijk te zijn, zulke verachtelijke en schaamteloze dingen kon zeggen! In hun ogen is je lichaam verkopen dus iets goeds, en ze moedigen mensen zelfs aan om dat soort slechte dingen te doen. En toch worden wij, die in God geloven en God aanbidden, en ons best doen om oprechte mensen te zijn, weggezet als criminelen die onwettig handelen, en wij worden het doelwit van hardhandig politieoptreden en arrestaties. Zijn ze, door zo te handelen, niet bezig om het slechte aan te moedigen, goedheid te onderdrukken en gerechtigheid te smoren? De CCP-regering is slecht en verdorven! Toen ik zag dat ze zulke onzin bleven uitslaan en doof waren voor alle redelijkheid, wist ik dat ik hen op geen enkele manier tot rede kon brengen, en dus hield ik mijn mond. Toen ze merkten dat ik weigerde te spreken, namen ze me mee terug naar een politiewagen en bedreigden me door te zeggen: “We hebben zoveel bewijsmateriaal bij je thuis gevonden dat, als je je niet gedraagt en ons alles vertelt, we je naar buiten zullen slepen om je dood te schieten!” Toen ik hen dat hoorde zeggen, werd ik onwillekeurig bang, en ik dacht: deze mensen zijn tot alles in staat. Als ze me echt gaan doodschieten, zie ik mijn dochter nooit meer. Hoe langer ik daarover nadacht, hoe erger ik van streek raakte, en ik bleef God maar aanroepen in mijn hart en Hem vragen om mijn hart te beschermen en de angst en zorgen die ik in mijn binnenste had weg te nemen. Op dat moment schoten me Gods woorden te binnen: “Er gebeurt niets in het heelal waar ik niet het laatste woord over heb. Wat bestaat er dat zich niet in mijn handen bevindt?” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Gods woorden aan het hele universum, hfst. 1). “Geloof is een wankel bruggetje. Zij die stumperig aan het leven hangen, kunnen het niet oversteken, maar zij die bereid zijn hun leven op het spel te zetten, kunnen er gerust overheen gaan. Als mensen laffe of bange gedachten hebben, worden ze door Satan in de luren gelegd. Want hij is bang dat we de brug van geloof oversteken om binnen te treden in God” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 6). Op dat moment werd alles helder. Ja, dacht ik, mijn leven en dat van mijn dochter liggen in Gods handen, en God heeft het laatste woord over of wij leven of sterven. Deze demonen van Satan hebben geen zeggenschap over ons lot. Zonder Gods toestemming kan niemand er zelfs maar over nadenken om ons het leven te benemen. Vandaag probeert Satan mijn zwakke plek te gebruiken om me te bedreigen en te intimideren, in de hoop dat ik ten prooi val aan zijn sluwe list en me daaraan overgeef. Maar ik mag hem niet toestaan mij beet te nemen. Of ik nu zal leven of sterven, ik ben bereid te gehoorzamen, aangezien ik liever sterf dan God te verraden. Terwijl ik dat dacht, voelde ik me meteen vastbesloten om tot het eind tegen Satan te strijden, en ik was niet meer bedeesd of bang.
De politie bracht me naar het detentiecentrum. Zodra ik de binnenplaats op werd geleid, begonnen de gevangenbewaarders me ruw te fouilleren en ze gaven me het bevel om mijn schoenen en kleren uit te trekken. Daarna lieten ze me bijna een halfuur op de ijskoude binnenplaats staan. Ik had het zo koud dat ik amper mijn evenwicht kon bewaren, mijn hele lichaam trilde hevig en mijn tanden klapperden onophoudelijk. Toen ze niets op me hadden aangetroffen, bracht een van de bewaarders me naar een cel en stookte de hoofdgevangene van de cel en de andere gevangenen op door te zeggen: “Dit is iemand die in Almachtige God gelooft …” Ze had dat nog niet gezegd of de gevangenen stortten zich op me en dwongen me mijn broek tot op mijn enkels omlaag te trekken en toen weer omhoog. Ze dwongen me dat keer op keer te doen en intussen lachten ze me uit. Nadat ik zo gepest en beledigd was, leerde de hoofdgevangene me hoe ik dingen moest maken van kippendonsveren. Maar aangezien dit werk enige bedrevenheid en oefening vereiste, had ik het de tweede dag nog steeds niet onder de knie, en dus pakte de hoofdgevangene een bamboestok en sloeg woest op mijn handen. Mijn handen werden net zo lang geslagen tot ze verdoofd waren van de pijn en ik niet eens meer een paar kippenveren tegen elkaar kon drukken. Toen ik de veren die op de grond waren gevallen wilde oprapen, ging de hoofdgevangene op mijn hand staan en vertrapte die met haar voet, waardoor er een gloeiende pijn door mijn vingers trok, alsof die doormidden werden gebroken. Maar nog steeds was ze niet met me klaar, want ze pakte haar bamboestok weer op en sloeg er diverse keren mee op mijn hoofd tot mijn hoofd tolde en mijn ogen niet scherp meer zagen. Ten slotte zei ze wreed: “Je straf zal zijn om vanavond de nachtdienst te draaien. Morgen word je door de politie ondervraagd, dus het werk van morgen moet je vandaag doen. Als je het niet af krijgt, laat ik je morgen de hele nacht staan!” Op dat moment voelde ik me onuitsprekelijk treurig en terneergeslagen. Ik dacht erover na dat ik het nu al niet meer kon verdragen, als de politie samenspande met de gevangenen om me op deze manier te pijnigen, dus hoe moest ik dan in vredesnaam door de komende dagen heenkomen? Diep bedroefd huilde ik om de onrechtvaardigheid van dit alles, de tranen liepen me over de wangen en stil nam ik God in vertrouwen over mijn problemen: “O God! Ik voel me zo alleen, hulpeloos en bang, oog in oog met de bespottingen en kwellingen die deze bende monsters me aandoet, en ik weet niet hoe ik hier doorheen moet komen. Ga mij alstublieft voor en laat me sterk zijn.” Nadat ik had gebeden, liet God me denken aan een passage uit Zijn woorden om mij te verlichten: “Degenen die door God worden aangeduid als overwinnaars zijn degenen die nog steeds in staat zijn om te getuigen, hun vertrouwen te bewaren en hun toewijding aan God te behouden wanneer ze onder invloed van Satan zijn en belegerd zijn door Satan, dat wil zeggen, wanneer ze binnen de krachten van de duisternis zijn. Als je nog steeds in staat bent om, ongeacht wat er ook gebeurt, een hart van zuiverheid en je oprechte liefde voor God te behouden, dan getuig je van God, en dit is waarnaar God verwijst als zijnde een overwinnaar” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Je moet je toewijding aan God in stand houden). Ik ontleende heel veel troost aan Gods woorden, en ze stelden me in staat om Gods wil te begrijpen. God gebruikt de belegering en vervolging door Satan om de mens te vervolmaken, om de mens in staat te stellen aan Satans invloed te ontsnappen zodat we door God tot overwinnaar kunnen worden gemaakt en Zijn koninkrijk kunnen binnengaan. In dit duistere en slechte land dat geregeerd wordt door de CCP, mogen mensen alleen het pad van het kwaad bewandelen en niet het juiste pad. Wat de CCP hiermee beoogt, is om mensen zo erg verdorven te maken dat ze niet langer onderscheid kunnen maken tussen goed en kwaad of juist en verkeerd, om te zorgen dat mensen slechtheid gaan propageren en gerechtigheid afzweren, totdat ze uiteindelijk samen mee ten onder gaan omdat ze zich tegen God hebben verzet. Je kunt alleen een ware overwinnaar worden als je niet capituleert wanneer je aan alle kanten door duistere invloeden wordt belegerd, als je vasthoudt aan je geloof, devotie en liefde voor God, en door te getuigen van God, en alleen als je dit doet kun je Satan te schande maken en God in staat stellen glorie te verwerven. Vervolgens zei ik een gebed tot God: “O God! U gebruikt deze demonen van Satan ten dienste van u, om mijn geloof op de proef te stellen en me een kans te geven voor u te getuigen. Door dit te doen verheft u mij, en ik geloof dat alles wat me nu overkomt door u is georkestreerd en dat u heimelijk alles scherp in de gaten houdt. Ik wens voor u te getuigen en u in deze beproeving tevreden te stellen. Ik vraag slechts dat u mij geloof en kracht geeft, en de vastbeslotenheid om het lijden te verduren, zodat ik, ongeacht voor wat voor kwellingen ik kom te staan, niet ten val zal komen of de weg zal kwijtraken!”
De derde dag om negen uur ’s ochtends bracht de politie me naar een verhoorruimte. Ze staken het mobieltje van mijn dochter omhoog en begonnen me te ondervragen. “De berichten op deze telefoon zijn door jou verzonden. Je zei tegen je dochter dat je een huis ging kopen, dus blijkbaar zit je niet bepaald krap.” Deze politieagenten waren echt verachtelijk – ze lieten geen enkele steen op de andere in hun pogingen om me mijn laatste geld te ontfutselen. Ik antwoordde: “Ik maakte alleen maar wat grapjes met haar.” De gezichtsuitdrukking van de agent sloeg ineens om, hij pakte een notitieblok en begon er woest mee op mijn hoofd en tegen mijn gezicht te slaan tot ik duizelig werd en mijn gezicht brandde van de pijn. Knarsetandend zei hij: “Vertel op! Waar is je geld? Als je ons niet alles vertelt, sleuren we je naar buiten en laten we je doodschieten! Of anders word je tot acht of tien jaar gevangenisstraf veroordeeld!” Ik zei dat ik helemaal niets wist. Een lange, imposante politieagent werd kwaad, haalde naar me uit, pakte de achterkant van mijn bloes vast en smeet me een paar meter ver over de vloer. Daarna begon hij woest tegen mijn hoofd, rug en benen te schoppen terwijl hij tegen me zei: “Dat krijg je ervan als je niets opbiecht! Je zegt wel dat je niets weet, maar alleen een dwaas zou jou geloven! Als je ons niet vertelt wat je weet, sla ik je vandaag nog dood!” Ik zette mijn tanden op elkaar en verdroeg de pijn, terwijl ik in mijn hart voortdurend God aanriep: “O God! Deze duivels zijn zo gemeen. Geef me alstublieft de kracht om hun aframmelingen te verduren en bescherm me, zodat ik voor u kan getuigen.” Op dat moment moest ik denken aan Gods woorden die luiden: “De goede soldaten van Christus moeten moedig zijn en op mij vertrouwen om spiritueel sterk te zijn; ze moeten vechten om strijders te worden en Satan tot de dood te bestrijden” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 12). “Zolang je nog adem hebt, zal God je niet laten sterven” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 6). Gods woorden gaven me geloof en kracht, en ze gaven me de moed om uit de greep van de dood te komen. Op dat moment voelde ik Gods liefde en zag ik dat God altijd aan mijn zijde was. Ik dacht: hoe langer jullie me zo erg slaan, hoe duidelijker ik jullie ware aard zie als vijanden van God. Zelfs al zou ik sterven, ik zal me nooit aan jullie overgeven. Als jullie denken dat ik God ooit zal verraden, denk dan nog maar eens goed na! Toen ik dat had gedacht, voelde ik dat mijn lichaam zich meteen ontspande. Die ochtend wisselden ze steeds af tussen me slaan en me ondervragen, en ’s middags dwongen ze me op de ijskoude, harde vloer te knielen. Die hele dag folterden ze me tot het donker werd, en uiteindelijk was ik zo erg geslagen dat mijn hele lichaam ondragelijk pijn deed en ik niet de kracht had om te staan. Ze zagen dat ze met ondervragen niets uit me zouden krijgen, dus brachten ze me terug naar het detentiecentrum.
In het detentiecentrum stond de harteloze gevangenbewaarder me nooit toe genoeg te eten, maar ze overlaadde me wel met taken. Ze liet me ruim vijftien uur per dag werken, en als ik niet alles afkreeg, liet ze me door de hoofdgevangene kwellen. Omdat ik nog maar net begonnen was met dit werk en niet helemaal de benodigde snelheid haalde, pakte de hoofdgevangene de stalen hamer waar ik mee werkte, en sloeg me daarmee op mijn hoofd. Meteen kwam er een grote bult op mijn hoofd, en daarna schopte en sloeg ze me tot mijn hele lichaam ondraaglijk pijn deed en er bloed uit mijn mond druppelde. Terwijl ik zo wreed werd gefolterd, dacht ik onwillekeurig aan mijn dochter. Vanaf het moment dat ze was gearresteerd wist ik niet wat voor folteringen die slechte demonen haar lieten ondergaan, laat staan hoe het haar in de gevangenis verging. Net op dat moment hoorde ik plotseling een schreeuw uit de mannencel naast de mijne, en een van de vrouwen in mijn cel zei: “Hierbinnen is iemand vermoorden net zoiets als een insect doden. Een van de mannelijke gevangenen kon de folteringen niet verdragen en rende de heuvels achter de gevangenis in. Toen de politieagenten hem vonden, sloegen ze hem dood en zeiden tegen zijn familie dat hij zelfmoord had gepleegd. Dus die zaak belandde zomaar in de doofpot.” Dit verhaal joeg me vreselijk schrik aan, en ik maakte me nog meer zorgen over mijn dochter. Ze was nog maar net negentien geworden en had van haar leven nog nooit hoeven lijden, laat staan dat ze dit soort moeilijkheden had doorgemaakt. Deze duivels die zonder een spier te vertrekken iemand konden vermoorden, waren in staat tot elke verachtelijke daad die een mens maar kon bedenken, en ik wist niet of mijn dochter de folteringen en wreedheid van deze duivels kon doorstaan. Omdat ik geen idee had of mijn dochter nog leefde of dood was, was ik diep ongerust, en zelfs ’s nachts in mijn dromen zag ik gruwelijke taferelen van dat zij werd gefolterd door deze demonen. Ik werd vaak met een schok wakker uit deze dromen, en was dan zo ontdaan dat ik de rest van de nacht niet meer kon slapen.
De volgende dag bedacht de gevangenbewaarder een excuus om te kunnen zeggen dat ik niet hard genoeg werkte en sloeg me toen zonder enige reden in mijn gezicht. Ze sloeg me zo hard dat mijn gezicht gloeide en mijn oren tuitten. Dat was echter nog niet genoeg voor haar, want ze gilde tegen me: “Volgens mij kunnen we jou hier niet corrigeren, dus ik ga je laten kennismaken met de gevreesde ‘ijzeren maagd’!” Daarna gaf ze een bevel en er kwamen nog vijf of zes anderen bij en knipten zoveel van mijn haar af dat ik niet meer op mezelf leek. Daarna duwden ze me op de grond en dwongen me het verschrikkelijkste marteltuig in de hele gevangenis te dragen – de ‘ijzeren maagd’. Ze zetten een ijzeren ring om mijn hoofd, één om elke hand en één om elke voet. De ringen waren verbonden met ijzeren staven. Toen ik in dit marteltuig vastzat, kon ik niet eens meer overeind staan, maar moest ik tegen de muur leunen. De gevangenbewaarder dwong me vervolgens dit marteltuig dagelijks te dragen van vijf uur ’s ochtends tot middernacht (ik moest al die negentien uur blijven staan), en ze gaf de hoofdgevangene de volgende opdracht: “Hou haar voor me in de gaten. Als ze probeert te slapen, geef je haar een schop!” Voortaan hield de hoofdgevangene me elke dag in de gaten en stond me niet toe om mijn ogen ook maar een seconde dicht te doen. Omdat die ringen van ijzer waren en ze overal op mijn lichaam zaten, kreeg ik het gevoel of ze mijn bloedsomloop afsneden. Uiteindelijk was ik absoluut niet meer in staat om mijn ogen open te houden, en dus schold de hoofdgevangene me uit en ze begon me ook eens te schoppen. Mijn hele lichaam begon te trillen en ik kon de pijn nauwelijks verdragen. Als het ’s avonds tijd was om te gaan slapen, tilden vier gevangenen me op een grote plank waar ik overdag aan werkte, en de volgende ochtend kwamen ze terug om me ervan af te tillen. Tijdens die paar dagen was er toevallig een vreselijke sneeuwstorm, en het was ongewoon koud. Om me te kwellen dwong de akelige gevangenbewaarder me deze ijzeren ringen zeven dagen en nachten te dragen. Ik kon niet op eigen kracht eten, drinken of naar de wc gaan. Als ik naar de wc moest, moesten andere gevangenen die er niet in geslaagd waren hun werk af te krijgen me helpen. Alle gevangenen waren elke dag druk bezig, dus als ze mij te eten gaven, deden ze dat achteloos, en maar heel zelden gaven ze me water te drinken. Ik leed heel erg onder de honger en de kou, en elke dag duurde eindeloos. Vroeg in de ochtend als ze me van de grote plank af tilden, was ik ongelooflijk bang, omdat ik niet wist hoe ik dit nog een dag langer zou kunnen verduren. Ik verlangde alleen maar naar het moment dat het weer avond werd en ik had het prima gevonden als de zon nooit meer zou zijn opgekomen. Omdat de ijzeren ringen zo zwaar waren, zwollen mijn handen de tweede dag dat ik ze moest dragen al op en ze werden zwart en paars, en de huid zag eruit alsof die op het punt stond open te barsten. Mijn hele lichaam was opgeblazen als een ballon, en zelfs tien maanden later is de zwelling nog niet helemaal verdwenen. Ik werd toen zo vreselijk gefolterd dat de dood te verkiezen leek boven het leven, en ik had de grens bereikt van wat ik aan pijn kon verdragen. En dus smeekte ik God in gebed: “O God! Ik kan deze foltering echt niet verdragen. Ik wil niet leven, maar ik kan ook niet sterven. Ik vraag u alleen om mijn levensadem weg te nemen, want ik wil geen minuut langer leven.” Net toen ik God dit onredelijke verzoek deed, omdat ik wilde sterven om aan mijn pijn te ontsnappen, dacht ik aan Gods woorden die luiden: “Tegenwoordig hebben de meeste mensen die kennis niet. Ze geloven dat het lijden zonder waarde is […] Het lijden van sommige mensen bereikt een bepaald punt en hun gedachten keren zich tot de dood. Dit is niet de ware liefde voor God. Zulke mensen zijn lafaards, ze hebben geen doorzettingsvermogen, ze zijn zwak en machteloos! […] Dus, moeten jullie tijdens deze laatste dagen een getuigenis aan God afleggen. Ongeacht hoe groot jullie lijden is, moeten jullie tot het uiterste einde toe doorgaan en zelfs bij jullie laatste ademhaling, moeten jullie nog steeds trouw zijn aan God en aan de genade van God; alleen dit is God echt liefhebben en alleen dit is de sterke en klinkende getuigenis” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Alleen door pijnlijke beproevingen te ervaren, kun je de liefelijkheid van God kennen). “Als menselijk wezen dien je jezelf uit te putten voor God en allerlei lijden te verduren. Je moet het beetje lijden waaraan je vandaag wordt onderworpen blijmoedig en vastberaden aanvaarden en een zinvol leven leiden, zoals Job, zoals Petrus. […] Jullie zijn mensen die het juiste pad volgen, die naar verbetering streven. Jullie zijn mensen die opgroeien in de natie van de grote rode draak, degenen die God rechtvaardig noemt. Is dat niet het meest zinvolle leven?” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Praktijk (2)). Gods woorden vielen op mijn uitgedroogde hart als zoete dauw. Ja, dacht ik, dit is het moment dat God me nodig heeft om voor Hem te getuigen. Als ik sterf omdat ik niet bereid ben pijn te verdragen, ben ik dan geen lafaard? Nu lijd ik wel onder de wreedheid en de kwellingen door deze duivels, maar is het niet het aller betekenisvolst en waardevolst om in staat te zijn voor God te getuigen en rechtvaardig te worden genoemd door God? Ik heb God al die jaren gevolgd en ik heb zoveel genade en zoveel zegeningen van Hem ontvangen, dus moet ik vandaag getuigen voor God tegenover Satan – het is me een eer om dat te doen. Hoe erg ik ook lijd en hoe moeilijk het ook wordt, ik zal me vastklampen aan het leven, opdat Gods hart tevreden zal zijn. Gods woorden wekten zowel mijn hart als mijn geest en stelden me in staat om Zijn wil te begrijpen. Ik wilde niet langer sterven, en in plaats daarvan wilde ik alleen maar elke pijn verdragen en me onderwerpen aan Gods orkestraties en regelingen. Ten slotte kwam er een eind aan de zeven dagen en nachten lijfstraf. Ik was tot op het randje van de dood gefolterd, de huid van mijn hielen was weggeschuurd, en rond mijn mond was laagje voor laagje mijn huid afgebladderd. Later hoorde ik een mannelijke gevangene in de cel naast ons zeggen: “Een sterke, robuuste mannelijke gevangene van in de dertig is aan die foltering overleden.” Toen ik dat hoorde, bleef ik God maar in mijn hart danken, aangezien ik wist dat ik het niet had overleefd omdat ik geluk had gehad, maar dankzij Gods leiding en bescherming. Gods van levenskracht vervulde woorden hadden mij op de been gehouden, anders was ik, mijn fragiele, vrouwelijke constitutie in aanmerking genomen, al lang gestorven aan die folteringen.
Nadat ik die wrede foltering had ondergaan, was ik waarlijk getuige van de almacht van God en ik was meer nog doordrongen geraakt van mijn eigen machteloosheid. Tijdens die beproeving kon ik zelfs niet voor mezelf zorgen, en toch had ik me ongerust gemaakt over de vraag of mijn dochter al dan niet stand kon houden – had ik me niet doodgewoon zorgen gemaakt over zaken die ik me alleen maar had verbeeld? Het lot van mijn dochter was in Gods handen en ze had er in de verste verte niets aan dat ik me zorgen om haar maakte. Het gaf alleen maar Satan de kans om vat op me te krijgen en het maakte me kwetsbaar voor zijn misleidingen en schade. Alle dingen zijn georkestreerd en geregeld door God, en ik wist toen dat ik mijn dochter aan God moest toevertrouwen en dat ik me tot Hem moest wenden en erop moest vertrouwen dat, hoe God mij ook door deze zware tijd zou leiden, Hij mijn dochter ook door deze gruwelijke tijd zou leiden. En dus zei ik een gebed tot God en dacht aan Gods woorden die luiden: “Waarom leg je ze niet in mijn handen? Geloof je niet genoeg in mij? Of ben je soms bang dat ik ongepaste regelingen voor jou zal treffen? Waarom heb je altijd heimwee? En mis je andere mensen! Neem ik een bepaalde plek in in jouw hart?” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 59). Gods woorden herstelden mijn toestand. Dat is waar, dacht ik, de ontberingen die mensen doormaken en de pijn die ze lijden, zijn allemaal voorbeschikt door God. God heeft toegestaan dat het lijden dat mijn dochter doorstaat haar ten deel is gevallen. Al begrijp ik het dan misschien niet en weet ik niet wat haar overkomt, Gods liefde zit achter al die dingen, want de liefde die God koestert voor de mens is de echtste, meest ware liefde. Ik wens mijn dochter aan God toe te vertrouwen zodat Hij over haar kan heersen en zaken voor haar kan regelen, en ik ben bereid alles te gehoorzamen wat van God afkomstig is.” Net toen ik al die dingen losliet en bereid werd me aan Gods orkestraties te onderwerpen, zag ik mijn dochter in de rechtbank. Stiekem vertelde ze me dat God haar had geleid om de ontberingen en folteringen te overwinnen, en dat ze Gods zegeningen had aanschouwd: God had een paar rijke gevangenen ingezet om haar te helpen, waardoor sommigen haar kleren gaven en anderen dingen om te eten of te drinken voor haar kochten. Toen de hoofdgevangene haar met een of andere doorzichtige smoes kwam pesten, sprong iemand voor haar in de bres. Dit zijn een paar van de zegeningen die God mijn dochter in de gevangenis heeft verleend. Dankzij deze ervaringen kreeg mijn dochter enig inzicht in Gods wonderbaarlijke en wijze werk, en begon ze in te zien dat de liefde van God niet in woorden te vatten is. Ik was dolblij om deze dingen van haar te horen en mijn ogen vulden zich met tranen van dankbaarheid jegens God. In mijn dochter zag ik opnieuw Gods almachtige soevereiniteit en wonderbaarlijke daden, en ik zag dat God ons beiden altijd had geleid en beschermd zodat we deze tegenspoed en vervolging konden doorstaan. Daardoor werd mijn geloof in God zelfs nog sterker.
In de loop van de dagen daarop besteedde de gevangenbewaarder geen aandacht aan het feit dat mijn lichaam opgezwollen was en dat ik pijn leed, maar bleef ze me dwingen te werken. Algauw raakte ik zo uitgeput dat ik uiteindelijk nog een heel stel verwondingen opliep bovenop degene die ik al had, en mijn onderrug deed zo’n pijn dat ik niet rechtop kon staan. Zodra ik bewoog of me omdraaide, ging er een pijnscheut door elke bot en elk gewricht in mijn lijf, alsof ze uit elkaar werden gerukt, en daarom werd het moeilijk om ’s avonds de slaap te vatten. Ondanks dat liet de gevangenbewaarder me nog steeds niet met rust, maar liet ze de hoofdgevangene me bij elke gelegenheid treiteren. Omdat ik geen geld had om etenswaar voor hen te kopen, schopte de hoofdgevangene me hard tegen mijn onderlichaam, waarbij ik onwillekeurig wegdook en me probeerde te verbergen. Haar ergernis sloeg om een razernij en ongeremd begon ze me te schoppen en op me te stampen. Er zat geen olie in de gerechten die we te eten kregen, daarom had ik vaak last van verstopping, en als ik lang op het toilet gehurkt zat, begonnen ze me uit te schelden en straften ze me door me ruim tien dagen de toiletemmer te laten legen. Ze grepen zomaar dingen aan om me te straffen door me diensten van anderen te laten overnemen of me de hele nacht op wacht te laten staan. Ze zeiden ook dat ik te veel basismateriaal gebruikte bij mijn werk, en dus gaven ze me een boete van 50 yuan. De bewaarder greep de gelegenheid aan om me mee te nemen naar het kantoor en probeerde me te verleiden door te zeggen: “Als je me kunt vertellen met wie je nog meer in God geloofde, zal ik de president van de rechtbank vragen om je straf te verlagen, en dan krijg je ook deze boete van 50 yuan niet.” Deze politielui hadden heel veel sluwe listen achter de hand, ze wisselden tussen zachte en harde tactieken, en probeerden elke strategie uit die ze maar konden bedenken om me God te laten verraden, maar het was allemaal tevergeefs! Ik weigerde haar aanbod.
Op 25 augustus 2008 klaagde de CCP-regering me aan wegens ‘lidmaatschap van een Xie Jiao-organisatie en het hinderen van de uitvoering van de wet’ en ik werd veroordeeld tot drie jaar heropvoeding door arbeid. Daarna brachten ze me naar het Provinciale Werkkamp voor Vrouwen om daar mijn straf uit te zitten. Mijn dochter werd veroordeeld tot een jaar heropvoeding door arbeid, uit te zitten in het plaatselijke detentiecentrum.
Na twee weken in de gevangenis wilden de bewaarders de gevangenen opsplitsen in verschillende arbeidsgroepen. Ik had gehoord dat het werk dat gedaan werd door oudere gevangenen een beetje lichter was, en ik bedacht dat mijn lichaam erg beschadigd was en bijna was geruïneerd in het detentiecentrum, en dat ik niet meer de kracht had om nog langer zwaar lichamelijk werk te doen. Ik bad hierover tot God en vroeg Hem om een weg voor mij open te leggen. Als Hij werkelijk wilde dat ik dat soort situatie nog langer zou ervaren, was ik bereid te gehoorzamen. God zij dank dat Hij mijn gebed verhoorde, want inderdaad, ik werd naar de arbeidsgroep met oudere gevangenen gestuurd. Iedereen zei dat dit nog nooit eerder was gebeurd, maar in mijn hart wist ik heel goed dat dit allemaal was georkestreerd door God en dat God me medeleven betoonde voor mijn zwakte. In de arbeidsgroep met oudere gevangenen spraken de gevangenbewaarders heel vriendelijk: “Voor iedereen die hard werkt en echt haar best doet, wordt de straf verminderd. We zullen niemand bevoordelen …” Ik geloofde hen toen ze dat zeiden, omdat ik dacht dat de bewaarders hier een beetje beter waren dan die in het detentiecentrum. En dus wierp ik me op het werk en belandde in de top tien van de meest productieve arbeiders van de bijna 300 mensen. Maar toen de lijst met mensen werd aangekondigd van wie de straffen zouden worden verminderd, hadden de bewaarders er alleen voor gezorgd dat de straffen werden verminderd van degenen die graag ruzie maakten en die cadeautjes voor hen kochten – mijn straf werd nog niet met één dag verminderd. Er was een gevangene die zich te pletter had gewerkt om strafvermindering te krijgen, maar tot haar verbijstering zeiden de gevangenbewaarders doodleuk: “Iemand die zo goed kan werken als jij, zouden we levenslang hier moeten houden.” Toen ik dat hoorde, haatte ik mezelf om mijn eigen dwaasheid, en omdat ik de wrede en brute essentie van de CCP-regering niet had begrepen en omdat ik in hun leugens was getrapt. God heeft namelijk lang geleden gezegd: “Boven het menselijk ras daalt de lucht neer, duister en somber, zonder een glimp van helderheid, en de menselijke wereld wordt ondergedompeld in donkere duisternis, zodat iemand die erin leeft zelfs zijn uitgestrekte hand niet kan zien voor zijn ogen of de zon wanneer hij zijn hoofd opheft” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Wat het betekent om een echt persoon te zijn). Toen ik de openbaringen van Gods woorden afzette tegen de feiten van de werkelijkheid, zag ik uiteindelijk dat de CCP-regering van de top tot de bodem een en al duisternis en smerigheid is en dat ze geen spoortje eerlijkheid of rechtvaardigheid heeft. Die politielui beduvelden en bedonderden mensen alleen maar met leugens en ze waren doodeenvoudig niet in staat ons als mensen te behandelen. Voor hen waren de gevangenen niet meer dan instrumenten om geld te verdienen – hoe bedrevener de gevangenen waren, hoe minder kans ze maakten op strafvermindering. De gevangenbewaarders wilden dat mensen hen voortdurend diensten verleenden en als muilezels werkten zodat ze zelfs nog meer geld aan hen konden verdienen. Om de productie te verhogen stond de politie ons niet eens toe om naar het toilet te gaan, en diverse keren kon ik het gewoon niet ophouden en plaste ik in mijn broek. Omdat ik opviel door de hoeveelheid werk die ik kon verzetten, regelde de hoofdwerkploeg het zo dat ik werd overgeplaatst om ‘gangmaker’ te worden. Ik had hun akelige gezicht al duidelijk gezien, dus ik wist dat ze, als ik werd overgeplaatst, zeker nog meer druk op me zouden uitoefenen om nog harder te werken. Ik was er bang voor om te worden overgeplaatst en dus riep ik voortdurend God aan: “O God! Ik weet dat dit een val is die de demonen voor me hebben gezet, maar er is geen manier om eraan te ontsnappen. Open alstublieft een weg voor me.” Tot mijn verrassing werden mijn handen na dit gebed, en ondanks het warme weer, ineens koud en klemden mijn vingers stijf samen zonder te kunnen worden gescheiden, en ze werden blauw. De gevangenbewaarder van de hoofdwerkploeg zei dat ik maar deed alsof en dwong twee anderen om me naar boven te dragen om te werken. Het enige wat ik kon doen was wanhopig God aanroepen, met als resultaat dat ik uiteindelijk van de derde naar de tweede verdieping viel. Toen ze dat zagen, werden ze bang, dus lieten ze me toen teruggaan om weer bij de arbeidsgroep voor ouderen te gaan werken. Achteraf besefte ik dat mijn lichaam helemaal niet echt gewond was geraakt – opnieuw was ik er getuige van geweest dat God me beschermde.
In de gevangenis krijgen mensen die in Almachtige God geloven het etiket politieke gevangene, en de duivels van de CCP houden ons voortdurend in de gaten, wat betekent dat we niet eens het recht hebben om te spreken. Als ik met iemand praatte, zagen de bewaarders dat en dan ondervroegen ze ons over wat we hadden gezegd. ’s Avonds lieten ze me door de hoofdgevangene in de gaten houden om te zien of ik met andere mensen over geloofsaangelegenheden praatte. Als iemand van mijn familie op bezoek kwam, lieten de gevangenbewaarders me bepaalde zinnetjes leren waarin God werd belasterd, en als ik die niet uitsprak, zouden ze opzettelijk mijn gesprekken met mijn familie verstoren (wat betekende dat ik minder tijd zou hebben om met hen te praten). Omdat ik wist dat ik God zou beledigen als ik zulke dingen zei, bad ik in stilte tot God als ik in zo’n situatie kwam en zei dan: “O God! Dit is Satan die me probeert te verleiden. Bescherm me alstublieft en weerhoud me ervan om wat dan ook te zeggen dat uw gezindheid zou kunnen beledigen.” Omdat ik nooit iets zei wat ze wilden dat ik zei, konden de gevangenbewaarders daar uiteindelijk niets aan veranderen.
Die drie jaar in de gevangenis stelden me in staat om duidelijk de ware gedaante van de CCP-regering te zien. Voor het oog van het volk gedraagt zij zich op de ene manier en achter hun rug weer op een andere manier; voor de buitenwereld beroemt ze zich op ‘vrijheid van godsdienst’, maar achter de schermen vervolgt en verstoort ze Gods werk op alle mogelijke manieren, en als een bezetene rekent ze mensen in die in God geloven, ontfutselt ze hun met folteringen bekentenissen, en mishandelt ze hen wreed. Ze gebruikt de verachtelijkste middelen die je je maar kunt voorstellen om mensen te dwingen God te verwerpen, God te verraden en zich over te geven aan haar despotische macht om haar kwaadaardige doel te bereiken mensen voorgoed te onderwerpen en in haar macht te krijgen. De mensheid is door God geschapen en hoort God te aanbidden. En toch doet de CCP-regering alles wat ze maar kan om de komst van God te voorkomen, ze weerhoudt mensen ervan om in God te geloven, het evangelie te prediken en van God te getuigen, en door dat te doen legt ze volkomen haar slechte essentie bloot die zowel pervers als in strijd met de hemel is. Nadat ik deze vervolging en tegenspoed heb meegemaakt en mijn vlees weliswaar enige pijn heeft ervaren, heb ik geen klachten en geen spijt, want ik heb heel veel van God verkregen. Toen ik me zwak en machteloos voelde, verleende God mij keer op keer geloof en kracht, waardoor Hij me in staat stelde de vastbeslotenheid te vinden om tot op het laatst tegen Satan te strijden. Toen ik me bedroefd en neerslachtig, verdrietig en wanhopig voelde, gebruikte God Zijn woorden om mij te troosten en te bemoedigen. Toen ik op de rand van de dood verkeerde, verschaften de woorden van God me de motivatie om te overleven en de moed om door te leven. Wanneer ik ook maar in gevaar was, stak God op het nippertje Zijn reddende hand uit, beschermde Hij me, hielp me aan gevaar te ontsnappen en bracht mij in veiligheid. Dankzij deze ervaringen ging ik niet alleen de zich tegen God verzettende essentie van de duivel Satan duidelijker zien en die dieper en alomvattender haten, maar ik verwierf ook enig waarachtig inzicht in Gods wonderbaarlijke daden alsmede in Gods liefde en redding. Ik bereikte werkelijke waardering voor de goedheid en nederigheid van Christus en voor het lijden dat Hij heeft doorstaan om de mensheid te redden, en mijn geloof en liefde voor God werden dieper.
De CCP-duivels hadden een wig tussen mij en mijn vrienden en familie gedreven, dus toen ik uit de gevangenis werd vrijgelaten, wezen die me allemaal af en ontliepen ze mij. Mijn broeders en zusters in de kerk gaven echter allemaal om mij, ze zorgden voor me en gaven me alles wat ik nodig had om een nieuw leven te beginnen – en daardoor bezorgden ze mij een gevoel van warmte dat ik vast nergens anders had kunnen vinden. Dank zij God dat Hij mij heeft gered: hoe zwaar de weg die voor me ligt mag zijn, ik zal God tot het eind blijven volgen en ik zal een betekenisvol leven proberen te leiden om Hem terug te betalen voor Zijn liefde.
Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.