Gods licht leidt me door tegenspoed
Als kind leefde ik in de bergen. Ik had niet veel van de wereld gezien en had niet echt de aspiratie dat te veranderen. Ik trouwde en kreeg kinderen. Mijn twee zoons groeiden op tot verstandige en gehoorzame jongens en mijn man was een harde werker. Hoewel we nooit veel geld hadden, leefden we als gezin harmonieus samen en voelde ik me heel gelukkig en tevreden. In 1996 werd ik plotseling ernstig ziek. Dat leidde ertoe dat ik in de Heer Jezus ging geloven. Vanaf dat moment las ik regelmatig de Bijbel en nam actief deel aan bijeenkomsten van de kerk. Tot mijn verrassing genas ik geleidelijk van mijn ziekte en dus werd mijn geloof in het volgen van de Heer Jezus nog sterker.
In 1999 gebeurde er echter iets wat ik werkelijk niet had kunnen zien aankomen: ik werd vanwege mijn geloof in de Heer Jezus gearresteerd door de politie. Ik werd een hele dag opgesloten en kreeg een boete van 240 yuan. Hoewel dit misschien niet veel geld lijkt, was het voor ons arme boeren in een verarmd berggebied een heel bedrag! Om genoeg geld bij elkaar te krijgen, verkocht ik alle pinda’s die ik met veel moeite op mijn stukje land had geplant. Ik begreep echt niet waarom de CCP-overheid mij als een crimineel bestempelde die ‘deelnam aan contrarevolutionaire organisaties’. Ze bedreigden ook mijn hele familie en zeiden dat zelfs als mijn zoons zouden afstuderen, ze nog steeds niet in staat zouden zijn een baan te vinden. Daarom begonnen mijn man, mijn ouders, mijn verwanten en vrienden allemaal druk op me uit te oefenen. Ze probeerden mijn geloof te onderdrukken en het in de weg te staan. Ze lieten me al het moeilijke, uitputtende werk doen en ik kon niet anders dan het in stilte verdragen.
In 2003 had ik het geluk Almachtige Gods werk van de laatste dagen te mogen aanvaarden. Door de woorden van God te lezen, raakte ik ervan overtuigd dat Almachtige God de wedergekeerde Heer Jezus was. Ik was heel enthousiast en voelde dat het de grootste zegening ooit was om tijdens mijn leven te kunnen worden verenigd met God! Vanaf dat moment werd de druk die zowel door de CCP-overheid als door mijn familie op me werd uitgeoefend nog groter. Met deze situatie geconfronteerd deed ik God de volgende belofte: “Hoe moeilijk het ook wordt en hoeveel ik ook lijd, ik zal u tot het einde toe volgen!” Wat later kwam de politie van de CCP naar mijn huis, bedreigde me en zei: “Weet je dat je geloof in God illegaal is, dat het niet toegestaan is in dit land? Als je blijft geloven, zul je in de gevangenis eindigen!” Toen mijn man dat hoorde, begon hij steeds meer druk op me uit te oefenen. Hij sloeg me regelmatig en schold me uit, en hij liet me niet meer in ons huis wonen. Omdat ik geen andere mogelijkheid had om de vervolging en arrestatie door de CCP-overheid te voorkomen, had ik geen andere keus dan de pijn die ik binnen in me voelde te onderdrukken en het huis te verlaten. In die tijd, hoewel ik door de vervolging van de CCP uit mijn geboortestad was verdreven en het leven van een zwerver leidde, onderscheidde ik nog steeds niet de sinistere hand die erachter zat, de hand die verantwoordelijk was voor het uiteenvallen van mijn gezin. Pas toen ik persoonlijk kennismaakte met het leven in de gevangenis en de ongebreidelde aanvallen en valse beschuldigingen van de CCP-overheid, kreeg ik enig werkelijk begrip van de perverse en reactionaire essentie van de CCP en realiseerde ik me dat de CCP de hoofdschuldige is, dat het de CCP is die gelukkige gezinnen vernietigt en verschrikkelijke rampen over mensen brengt!
Op 16 december 2012 waren vijf broeders en zusters en ik het evangelie aan het prediken toen er plotseling vier politieagenten in een auto met grote snelheid op ons af reden en ons arresteerden. Ze namen ons mee naar het politiebureau en nadat ze me handboeien hadden omgedaan, begon een van hen te gillen: “Laat het me jullie duidelijk vertellen: jullie kunnen stelen en roven, jullie kunnen moorden en brandstichten, en jullie kunnen je prostitueren. Dat kan ons niets schelen. Het enige wat jullie niet mogen doen, is in God geloven! Door in God te geloven, verzetten jullie je tegen de Communistische Partij en moeten jullie worden gestraft!” Terwijl hij sprak, sloeg hij me hard en schopte me gemeen. Na deze afranseling had ik het gevoel dat ik onmogelijk nog meer kon incasseren en riep dus steeds weer opnieuw in mijn hart naar God: “O, God! Ik heb geen idee hoelang deze kwaadaardige politieagenten me zullen martelen en ik heb het gevoel dat ik het niet veel langer uit kan houden. Maar ik sterf liever dan dat ik een Judas word. Ik zal u niet verraden. Houd alstublieft de wacht over me, bescherm me en leid me.” Nadat ik had gebeden, besloot ik in mijn hart in stilte: ik zal tot mijn laatste ademtocht God trouw zijn, ik zal tot aan het einde met Satan vechten en ik zal getuigenis afleggen om God tevreden te stellen! Na afloop fouilleerde een van de politieagenten me en vond 230 yuan in contant geld dat ik bij me had. Gemeen grijnzend zei hij: “Dit geld is gestolen waar en moet worden geconfisqueerd.” Terwijl hij nog sprak, propte hij het geld in zijn eigen zak en hield het voor zichzelf. Daarna begonnen ze ons te ondervragen. “Waar komen jullie vandaan? Hoe heten jullie? Wie heeft jullie hier naartoe gezonden?” Nadat ik hem mijn naam en adres had verteld, vonden ze snel de gegevens van mijn hele familie in hun computer. Ik gaf ze mijn elementaire persoonsgegevens, maar weigerde ook maar een enkele vraag over de kerk te beantwoorden.
Daarna begonnen de politieagenten een van hun streken uit te halen. Ze vonden op straat meer dan tien mensen die niet in God geloofden en lieten hen getuigen dat ik het koninkrijk evangelie van Almachtige God had gepredikt. Daarna vertelden ze deze mensen een hoop leugens en valse beschuldigingen over me. Al deze mensen bespotten, belasterden en beledigden me. Ik voelde me echt onrecht aangedaan. Ik had geen idee hoe ik deze situatie zou moeten doorstaan, dus ik bleef God in mijn hart smeken me geloof en kracht te schenken. Precies op dat moment schoot me een deel van een lofzang van Gods woorden te binnen: “De vleesgeworden God ondergaat allerlei soorten spotternij, geschimp, oordelen en veroordelingen. Ook wordt Hij vervolgd door de duivel en afgewezen en tegengewerkt door religieuze kringen. Niemand kan deze pijn in Zijn hart goedmaken! Hij redt de verdorven mensheid met uitzonderlijk geduld; Hij heeft mensen lief met een gekrenkt hart. Dit is het pijnlijkste werk. Het heftige verzet, de veroordelingen en kwaadsprekerij, de valse beschuldigingen en vervolgingen van de mensheid en hun jagen en afslachten zorgen ervoor dat Gods vlees uitzonderlijk grote gevaren doorstaat bij de uitvoering van dit werk. Hij doorstaat deze pijnen, maar wie kan Hem begrijpen en wie kan Hem troosten?” (‘God houdt met verwondingen van de mens’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Voorheen begreep ik alleen in theorie de pijn die God lijdt om de mensheid te redden. Pas op dat moment, toen ik zelf in zo’n situatie verzeild was geraakt, begon ik eindelijk te beseffen hoe groot Gods lijden moest zijn! God, rechtvaardig en heilig, is vlees geworden om met ons, vuile en verdorven mensen, te leven. Hij heeft allerlei soorten spot en beledigingen, veroordeling en lastering, vervolging en achtervolging verdragen om ons te redden. Zelfs degenen onder ons die in God geloven, begrijpen Hem vaak niet. We begrijpen Hem zelfs volstrekt verkeerd en maken Hem verwijten. Al deze klappen zijn heel pijnlijk voor God en toch draagt Hij Zijn littekens en heeft de mensheid lief. Zijn gezindheid is zo groots, zo eerbiedwaardig! In het verleden had ik het volgende in de Bijbel gelezen: “Want zoals de bliksem licht geeft wanneer hij van de ene naar de andere kant van de hemel flitst, zo zal de Mensenzoon verschijnen. Maar eerst moet hij veel lijden en door deze generatie verworpen worden” (Lucas 17:24–25). Maar pas op dat moment begreep ik dat deze woorden inderdaad waarheid waren geworden! Hier werd ik heel verdrietig van en ik had er spijt van dat ik nooit eerder rekening had gehouden met Gods wil … Voordat ik mijn kalmte kon herwinnen, hing de politie een bord met ‘Xie Jiao-lid’ om mijn nek en nam een foto van me. Daarna gaven ze me het bevel neer te hurken en wezen op wat evangelisatiemateriaal terwijl ze nog een paar foto’s namen. Mijn benen deden zo’n pijn dat ik nauwelijks gehurkt kon blijven zitten. Precies op dat moment ging mijn mobiele telefoon en ik dacht geschrokken: dit is vast een broeder of zuster van de kerk die belt. Ik moet ervoor zorgen dat ze hier niet bij betrokken raken! Ik greep snel mijn mobiele telefoon en smeet die hard op de vloer, zodat hij in stukken kapotviel. Dat deed de politieagenten in woede ontsteken. Het leek alsof ze hun verstand hadden verloren. Ze tilden me op bij mijn kraag en sloegen me verschillende keren hard in het gezicht. Mijn gezicht voelde gelijk aan alsof het in brand stond en mijn oren suisden zo hard dat ik niets meer kon horen. Vervolgens begonnen ze uit alle macht tegen mijn benen te schoppen en omdat hun woede nog steeds niet was geblust, sleepten de politieagenten me een donkere kamer binnen en lieten me met mijn rug tegen een muur staan terwijl ze me in het gezicht sloegen. Daarna gaven ze me nog een stevig pak slaag. Ik slaagde erin mijn tranen te bedwingen terwijl ze bezig waren en ik bad in stilte tot God: “O, Almachtige God, ik geloof dat uw goede wil achter alles zit wat er nu met me gebeurt. Hoe deze politieagenten me ook kwellen, ik zal altijd getuigenis voor u afleggen en me niet overgeven aan Satan!” Tot mijn verrassing, op het moment dat ik dit gebed uitsprak, kreeg ik plotseling het gehoor in mijn oren terug. Het enige wat ik kon horen, was dat een van de politieagenten zei: “Deze vrouw is werkelijk koppig. Ze heeft geen traan gelaten en geen piep gegeven. Misschien hebben we haar gewoon nog niet hard genoeg aangepakt. Pak het stroomstootwapen, dan zullen we eens zien of ze wat geluid kan maken!” Een andere politieagent greep een stroomstootwapen en duwde het hard in mijn dij. Onmiddellijk schoot er een intense pijn door me heen. Het deed zo’n pijn dat ik onmiddellijk op de vloer viel. Mijn hoofd sloeg tegen de muur en er begon bloed uit te stromen. De politieagent wees naar me en schreeuwde: “Stop met je toneelstukje. Sta op! We geven je drie minuten. Als je niet opstaat, slaan we je nog een keer. En laat het maar uit je hoofd je dood te houden!” Maar hoe ze ook schreeuwden, ik kon me werkelijk niet bewegen en dus gaven ze me ten slotte nog een paar gemene schoppen voordat ze ermee ophielden.
Ik kon de wrede en onmenselijke marteling van deze politieagenten werkelijk niet langer uithouden. Ik bad oprecht tot God: “O, Almachtige God! Ik kan het niet veel langer uithouden. Geef me alstublieft geloof en kracht!” Te midden van mijn intense lijden schoot me een lofzang van Gods woorden te binnen: “Omdat je in God gelooft, moet je je hart aan God overdragen. Als je je hart opoffert en neerlegt voor God, dan zal het tijdens je loutering onmogelijk zijn om God te verloochenen, of God te verlaten. […] Wanneer de dag komt en Gods beproevingen jou plotseling overkomen, kun je niet alleen aan Gods zijde staan, maar ook in staat zijn om een getuigenis van God af te leggen. In die tijd zul je zijn zoals Job en Petrus. Als je van God hebt getuigd, zul je Hem echt liefhebben en je leven graag voor Hem neerleggen; je zult Gods getuige zijn en iemand die geliefd is door God. Liefde die loutering heeft ervaren, is sterk en niet zwak. Ongeacht wanneer of hoe God je onderwerpt aan Zijn beproevingen, het maakt je niet uit of je leeft of sterft, om alles opzij te zetten voor God en om alles blijmoedig te doorstaan voor God – en daardoor zal je liefde zuiver zijn en jouw geloof echt. Alleen dan zul je iemand zijn die echt door God wordt bemind en die echt door God volmaakt is gemaakt” (‘Geef je hart aan God als je in Hem gelooft’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Gods verlichting stelde me in staat Zijn wil te begrijpen en gaf me onuitputtelijk geloof en kracht. Ik bad opnieuw tot God: “O, God! Ik geloof dat alles wat er vandaag met me gebeurt, met uw toestemming gebeurt en dat uw goede wil overal achter zit. Door de voorstelling die deze duivels geven, zie ik eindelijk in dat de wetshandhavende instanties die onder de CCP werken gewelddadige organisaties zijn en ik me niet aan hen kan overgeven. Ik wens alleen maar u mijn hart te schenken en aan uw kant te staan. O, God! Ik weet dat mijn liefde voor u alleen door zulke beproevingen en louteringen te ervaren kan worden versterkt. Zelfs als zou Satan vandaag mijn leven nemen, dan nog zal ik geen klacht laten horen. Dat ik getuigenis voor u kan geven, is mijn eer als schepsel. In het verleden heb ik mijn plicht niet goed vervuld en ik ben u zoveel verschuldigd. Dat ik vandaag de kans heb voor u te sterven, is iets uitermate zinvols. Ik wil u gehoorzamen.” Ik was diep ontroerd na dit gebed en voelde dat het feit dat ik pijn leed omwille van het volgen van God iets ongelofelijk zinvols was en dat het het waard was, zelfs als ik zou sterven!
Het was misschien meer dan tien minuten later dat een vrouwelijk politieagent binnenkwam, me hielp op te staan en met gemaakte vriendelijkheid zei: “Wat doe je hier op jouw leeftijd, met je kinderen allebei op de universiteit? Is het dit lijden werkelijk waard? Vertel ons gewoon wat we willen horen en je kunt onmiddellijk vertrekken.” Ze zag dat ik geen antwoord gaf en vervolgde dus: “Je bent een moeder, dus je moet aan je zoons denken. We leven nu onder het bewind van de Communistische Partij, en de CCP-overheid verzet zich tegen alle vormen van religieuze overtuigingen en onderdrukt ze. Ze haat vooral jullie die geloven in Almachtige God. Als je je tegen de overheid blijft verzetten, ben je dan niet bang je hele familie erbij te betrekken? Op een bepaald moment zullen je ouders en je echtgenoot erbij worden betrokken, en je zoons en kleinzoons kunnen het wel vergeten ooit in het leger te mogen, tot het leidinggevende kader te behoren of ambtenaar te worden. Niemand zal ze zelfs ook maar een baan als bewaker geven. Wil je dat je zoons wanneer ze volwassen worden alleen maar arbeiders kunnen worden, af en toe wat los werk mogen doen, net zoals jij, en hun hele leven arm blijven?” Op het moment dat Satan er bijna in slaagde me met deze sluwe list te strikken, schoten me Gods woorden te binnen: “Er gebeurt niets in het heelal waar ik niet het laatste woord over heb. Wat bestaat er dat zich niet in mijn handen bevindt? Alles wat ik zeg, gebeurt. En is er iemand onder de mensen die mij van gedachten kan veranderen?” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Gods woorden aan het hele universum, hfst. 1). Gods woorden lieten me duidelijk Satans sluwe list doorzien en ik realiseerde me dat de politie me probeerde te dwingen te praten door de toekomst van mijn kinderen tegen me in te zetten. Ik wist echter dat ons lot als menselijk wezen niet in onze eigen handen ligt, noch in de handen van de politie, maar in de handen van God. Welk werk mijn kinderen in de toekomst zouden krijgen en of ze rijk of arm zouden worden, hing geheel en al van God af. Toen ik dit overdacht, voelde ik me helemaal niet meer bedreigd door de politie. De leiding van Gods woorden stelde me in staat werkelijk waar te nemen dat God bij me was en me beschermde, en ik begon nog standvastiger op God te vertrouwen. Ik draaide dus mijn hoofd weg en bleef zwijgen. De politieagent gaf een heftige tirade ten beste en beende weg.
De avond verstreek. Toen ze zagen dat ze niets uit mij of mijn zusters van de kerk konden krijgen, was het enige wat ze konden doen ons naar het regionale detentiecentrum sturen. De politie daar zei echter dat onze zaak heel ernstig was en dat we naar het gemeentelijke detentiecentrum moesten worden overgebracht. Toen we daar aankwamen, was het al na 1.00 uur ’s nachts. Het enige wat ik kon zien, was rijen grote poorten opgetrokken uit metalen staven. Het zag er allemaal heel somber en angstaanjagend uit. Bij de eerste poort moesten we al onze kleding uittrekken en toestaan dat ons lichaam werd gefouilleerd. Daarna knipten ze al mijn knopen en ritsen af en moest ik in stukken geknipte kleding dragen. Ik voelde me als een bedelaar. Bij de tweede poort moesten we een fysiek onderzoek ondergaan. Ze zagen de kneuzingen op mijn benen, het gevolg van het slaan van de politie, en dat het nog steeds moeilijk voor me was om te lopen, maar ze staarden alleen maar en vertelden leugens. Ze zeiden: “Dit is allemaal volkomen normaal. Niets om je zorgen over te maken.” Er staat duidelijk in de gevangenisregels dat wanneer er bij een fysiek onderzoek ziekten of verwondingen worden ontdekt, behandeling moet worden voorgeschreven. In werkelijkheid echter maakt het ze niet uit of gevangenen leven of sterven. Ze zeiden sarcastisch tegen me: “Jullie die in Almachtige God geloven, hebben God om jullie te beschermen. Je kunt het wel aan.” Ik werd naar mijn cel gebracht waar een gevangene haar hoofd vanonder haar lakens vandaan stak en tegen me gilde: “Trek al je kleren uit!” Ik smeekte haar me niet mijn ondergoed te laten uittrekken, maar ze grijnsde alleen maar kwaadaardig naar me en zei: “Wanneer je op deze plek terechtkomt, heb je de regels te volgen.” Alle andere gevangenen staken hun hoofden nu ook onder hun lakens vandaan en begonnen allerlei soorten verschrikkelijke geluiden te maken. Er waren 18 gevangenen opgesloten in die cel van nauwelijks meer dan 20 vierkante meter. Het waren drugdealers, moordenaars, verduisteraars en dieven. Het werk van de lokale ‘baas’, de gangleider, was mensen elke dag weer op alle mogelijke manieren te straffen. Ze kwelde mensen voor haar plezier. De volgende morgen leerde haar adjudant me de regels en vertelde dat ik de vloer elke dag twee keer moest dweilen. Ze vond constant dingen die ik moest doen. Ze vertelde me dat ik altijd aan mijn productiequota moest voldoen en sneller moest werken. Zo niet, dan zou ik worden gestraft. De cipiers gedroegen zich als wilde beesten en straften de gevangenen vaak zonder dat daar ook maar enige reden voor was. Een van hen bedreigde me en zei: “Wat ik zeg, gebeurt. Het maakt me geen bal uit of je me aangeeft. Geef me maar aan als je wilt, dan geef ik je meer dan je verdiende loon! …” Deze kwaadaardige cipiers hadden geen enkele zelfbeheersing en waren geheel teugelloos. In de gevangenis gold: geld houdt de wereld draaiende. Zolang je de cipiers geld gaf, waren ze niet onderworpen aan de ‘wet’. Eén gevangene was de vrouw van een ambtenaar en had een grote som geld verduisterd. Ze gaf de cipiers vaak geld en elke dag kocht ze de ‘baas’ om met wat kleine gefrituurde snacks. Wanneer ze dat deed, hoefde ze de hele dag geen enkel werk te verrichten en moesten anderen haar afwas doen en haar lakens opvouwen. Mijn enige troost tijdens het verblijf in deze helse gevangeniscel, zonder geld en zonder rechten, waar ik me allerlei soorten pesterijen en martelingen moest laten welgevallen, waren de twee zusters van de kerk die samen met mij in de cel zaten. We waren als een familie. Tijdens deze moeilijke periode communiceerden we elke keer dat we de kans hadden met elkaar. We ondersteunden en hielpen elkaar. We vertrouwden de hele tijd op God en vroegen Hem ons geloof en kracht te geven. Elk van ons hielp en ondersteunde de andere twee, en samen wisten we deze verschrikkelijke periode door te komen.
Ik werd nog vier keer door de politie ondervraagd terwijl ik in het detentiecentrum zat. Een van de keren stelden de mensen die gekomen waren om me te verhoren zich voor als leden van het Gemeentelijke Bureau voor Openbare Veiligheid en van het Nationale Veiligheidsteam. Ik dacht bij mezelf: iemand van het Gemeentelijk Bureau voor Openbare Veiligheid zal vast van hoger kaliber en hoger opgeleid zijn dan de politieagenten van mijn lokale politiebureau. Zij moeten de wet op een rechtvaardige manier handhaven. Maar de werkelijkheid was niet zoals ik me die had voorgesteld. De man van het Gemeentelijk Bureau voor Openbare Veiligheid was nog maar nauwelijks binnen of hij lag al achterover in een stoel met zijn voeten op de tafel. Zijn hele lichaam straalde trots uit en hij mat me met een verachtelijk blik in zijn ogen. Vervolgens stond hij op en liep op me af. Hij nam een diepe teug van zijn sigaret en blies daarna de rook in mijn gezicht. Toen ik dat zag, besefte ik eindelijk dat de politieagenten van de CCP allemaal hetzelfde waren en ik kon niet anders dan lachen om mijn gedachte dat deze man anders zou zijn. Ik wist niet welke listen hij hierna bij me zou uitproberen en ik bad dus in stilte tot God: “O, Almachtige God! Schenk me alstublieft de wijsheid om Satan te verslaan en stel me in staat u te verheerlijken en voor u te getuigen!” Precies op dat moment zei de politieagent van het Nationale Veiligheidsteam: “We weten al alles over je. Werk met ons samen en we laten je gaan.” Ik keek hem aan en liet een troosteloze lach horen. Ze dachten dat ik bereid was een compromis te sluiten en zeiden: “Ben je nu bereid om mee te werken?” Ik antwoordde: “Ik heb alles wat ik moet zeggen al lang geleden gezegd.” Dat deed de politieagenten direct in woede ontsteken en ze begonnen obsceniteiten naar me te schreeuwen. “We hebben geprobeerd je een waardige uitweg te bieden en je weigert! Als je vandaag niet gaat praten, heb ik alle tijd van de wereld om op je te wachten. Ik haal je zoons van school en zorg ervoor dat ze hun opleiding niet af kunnen maken.” Daarna haalden ze mijn mobiele telefoon tevoorschijn en bedreigden me: “Wiens telefoonnummers staan er op je simkaart? Als je het ons vandaag niet vertelt, krijg je een gevangenisstraf van zeven tot acht jaar. We laten de andere gevangenen je constant martelen en je zou willen dat je dood was!” Hoeveel druk ze ook uitoefende om antwoorden uit me te krijgen, ik gaf geen reactie. Ik voelde zelfs geen angst, want Gods woorden verlichtten me diep vanbinnen: “Het is omdat het lijden op dit moment een zegen is, omdat je zulk lijden moet verduren om te worden gered en om te overleven. […] De betekenis erachter is zo diep, en extreem belangrijk” (‘Degenen die het werk van de Heilige Geest hebben verloren lopen het meeste risico’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Deze ondervragingsronde duurde tweeënhalf uur. Toen ze zagen dat ze niets uit me hadden gekregen, uitten ze meer bedreigingen en vertrokken ten slotte terneergeslagen.
Op 6 januari 2013 probeerde de politie het op een andere manier. Ze zeiden dat ze me naar huis zouden brengen. Ze lieten me een gevangenispak dragen en deden me handboeien om, en ik werd met een gevangeniswagen teruggebracht naar mijn lokale politiebureau. Toen ik daar aankwam, werd me verteld dat die boosaardige politieagenten mijn zoons en mijn schoonouders hadden gevonden, ons huis hadden doorzocht, buurtonderzoek hadden uitgevoerd en een goed idee hadden gekregen van wat ik de laatste paar jaar had gedaan. Een van de politieagenten daar zei: “We zijn jarenlang op jacht geweest naar deze vrouw en hebben haar nooit te pakken gekregen. Toen haar man overleed, bleef ze slechts één nacht thuis. We verspilden dagen bij haar huis om haar op te wachten. Toen haar zoon een hartoperatie onderging, gingen we naar het ziekenhuis om haar op te pakken, maar ze kwam nooit opdagen. Ze gelooft zo sterk in God dat ze haar hele familie heeft verlaten. Nu we haar te pakken hebben, moeten we haar voor eens en voor altijd straffen!” Toen ik hem dit hoorde zeggen, schreeuwde mijn hart het uit: wanneer wilde ik niet graag thuiskomen? Het overlijden van mijn man was rampzalig en ik was zo verschrikkelijk bezorgd toen mijn zoon een hartoperatie onderging. Ik wilde zo graag bij mijn zoon zijn. Het was niet zo dat ik hen had verlaten. Het was de CCP-overheid die me meedogenloos vervolgde en jacht op me maakte en het me onmogelijk maakte om naar huis te gaan! De politiewagen reed over de snelweg naar mijn huis en ik huilde stilletjes in mijn hart. Ik bad zonder ophouden tot God: “O, God! Ik ben jaren niet thuis geweest vanwege de vervolging van de CCP. Ik zal spoedig mijn familie zien en ik ben bang dat ik verzwak wanneer ik hen zie en dat ik ten prooi val aan Satans sluwe listen. Help me alstublieft en stel me in staat met waardigheid en karakter te leven als een van Gods getrouwen, zelfs ten overstaan van Satan. Laat me niet door hen worden bedrogen. Ik vraag alleen maar te mogen getuigen voor u en u tevreden te stellen!” Toen mijn gebed was beëindigd, voelde ik me veel meer op mijn gemak en ervoer ik een gevoel van bevrijding. Ik wist dat dit God was die me begeleidde en kracht schonk. Toen we bijna bij mijn huis waren, stopte de politie aan de kant van de snelweg. Met mijn gevangenispak aan en mijn handboeien om werd ik gedwongen hen te voet naar mijn huis te leiden. Al mijn buren stonden me vanaf een afstand aan te staren en wezen in mijn richting. Ik kon ze me achter mijn rug horen beledigen en belachelijk maken. Toen we de poort die naar de binnenplaats leidde, binnengingen, zag ik onmiddellijk mijn zoon die daar kleren aan het wassen was. Hij hoorde me aankomen, maar tilde zijn hoofd niet op. Toen wist ik dat hij me haatte. Het haar van mijn schoonouders was grijs geworden. Mijn schoonmoeder kwam naar buiten en begroette de politieagenten, maar bleef daarna zwijgen. Een politieagent vroeg: “Is deze vrouw je schoondochter?” Ze knikte zwakjes. Daarna begon hij mijn schoonouders te bedreigen: “Als ze niet met ons meewerkt, zullen we de school moeten bellen en zullen haar zoons binnen de kortste keren van school geschopt worden. We zullen zelfs jullie sociale uitkeringen en andere uitkeringen die jullie ontvangen, stopzetten.” De gezichten van mijn twee bejaarde schoonouders werden asgrauw toen hij hen bedreigde en terwijl ze spraken, trilden hun stemmen. Ze vertelden snel dat ik al zes of zeven jaar van huis was en dat ik mijn geloof elders had beoefend. Toen schreeuwde de politieagent tegen hen: “De Partij en het volk hebben al die jaren zo goed voor jullie gezorgd. Vertel op: is de Communistische Partij goed?” Mijn schoonmoeder was zo bang dat ze onmiddellijk antwoordde: “Ja, ze is goed.” Vervolgens vroeg de politieagent: “En is haar huidige beleid goed?” Ze antwoordde: “Ja, het is goed.” “En al de rampen die over jullie familie zijn gekomen”, vervolgde de politieagent, “en de dood van jullie zoon, zijn die niet allemaal de schuld van jullie schoondochter? Is zij er niet de oorzaak van dat jullie familie door ongeluk is getroffen?” Mijn schoonmoeder liet haar hoofd hangen en knikte zwakjes. Toen ze zagen dat hun list had gewerkt, sleepten de politieagenten me naar binnen en lieten me naar de prijzen aan de muur kijken die mijn zoon had gewonnen. Een van hen wees pretentieus naar me en schold me uit: “Ik ben nog nooit van mijn leven iemand tegengekomen die het zo volkomen aan menselijkheid ontbreekt als jou. Zo’n goed zoon en jij verlaat hem gewoon en rent weg om in God te geloven! Wat win je daarmee?” Terwijl ik naar de prijzen keek die mijn zoon had gewonnen en die de hele muur bedekten, dacht ik erover na hoe mijn geloof zijn studies had beïnvloed en hoe mijn schoonouders werden geïntimideerd en bedreigd. Mijn hele familie was uit elkaar gerukt! Maar wie was de oorzaak van dat alles? Was het vanwege mijn geloof? Mijn geloof in God is het nastreven van de waarheid en het bewandelen van het juiste pad in het leven. Wat is daar fout aan? Als de CCP me niet zou hebben opgejaagd en vervolgd, zou ik dan al die jaren van huis zijn geweest en hebben moeten onderduiken? En toch beschuldigden zij me er valselijk van dat ik niets om mijn familie gaf en geen gewoon leven leidde. Verdraaiden ze hiermee niet overduidelijk de feiten en zetten ze de waarheid niet op haar kop? Precies op dat moment zwol de haat die ik binnen in me voelde voor deze demonen van Satan aan en stond op het punt uit me te barsten als een vulkaan. Ik wilde uitschreeuwen: demonen van Satan! Ik haat jullie! Ik haat jullie tot op het bot! Was het niet de vervolging van de CCP-overheid die me al die jaren van mijn eigen huis vandaan hield? Wilde ik niet bij mijn zoon zijn om hem de liefde en warmte van een moeder te geven? Wilde ik niet in vrede en geluk met mijn familie leven? En toch doen jullie, duivels van Satan, je plotseling voor als goede mensen. Jullie maken ons verwijten, leggen de schuld voor al het kwaad dat onze familie is overkomen voor Gods deur en schuiven de verantwoordelijkheid voor dit alles op mijn schouders. Jullie zetten werkelijk de waarheid op haar kop en kramen volslagen onzin uit! Jullie boze geesten zijn zo pervers, en jullie spelen de onschuldige terwijl jullie de ergste criminelen van allemaal zijn. Jullie brengen echt ongeluk, jullie zijn kwade voortekenen en jullie dragen tegenspoed met jullie mee! De CCP-overheid is de voornaamste schuldige voor het vernietigen van mijn familie! Welk geluk hebben de mensen die in dit land leven nu helemaal? Zodra ze klaar waren met hun toneelstukje, schreeuwden ze me “Wegwezen!” toe en bevalen me het huis te verlaten. Ik dank Almachtige God voor Zijn bescherming en dat Hij me in staat stelde Satans sluwe listen te doorzien, duidelijk de reactionaire goddeloosheid van de duivelse CCP in te zien en standvastig te zijn in mijn getuigenis!
Op 12 januari ondervroeg de politie me voor de laatste keer. Twee politieagenten probeerden me er nogmaals toe te dwingen mijn broeders en zusters te verraden, maar hoe ze me ook bedreigden en trachten te dwingen, ik zei alleen maar dat ik het niet wist. Toen ze me hoorden zeggen dat ik niets wist, ontstaken ze onmiddellijk in woede, begonnen me hard in het gezicht te slaan en trokken me aan mijn haar alsof ze helemaal gek geworden waren. Ze stonden om me heen, één aan elke kant, en duwden me heen en weer waarbij ze zo hard als ze konden tegen mijn benen schopten. Daarna sloegen ze me met een koperen pijp op het hoofd en schreeuwden: “Dacht je dat ik je niet zou slaan? Wat ga je eraan doen? Laat ons maar eens zien hoe taai je bent!” Ik dank Almachtige God dat Hij me beschermde. Hoewel ze me zo erg martelden, werd mijn lichaam alleen maar gevoelloos. Ik voelde maar erg weinig pijn. Die twee politieagenten martelden me vier uur lang, totdat ze helemaal uitgeput waren en hevig zweetten. Pas toen stopten ze. Ze zaten op een bank, hapten naar adem en zeiden: “Prima, wacht maar tot je de rest van je leven in de gevangenis doorbrengt. Je zult nooit meer vrijkomen, zelfs niet als je sterft!” Ik voelde niets toen ik ze dat hoorde zeggen, want ik had mijn hart reeds verhard en gezworen nooit voor deze duivels te capituleren, zelfs niet als het me mijn eigen leven zou kosten. Ik bad in stilte tot God: “O, God, ik wil me aan u geven. Zelfs als de politie me voor de rest van mijn leven opsluit, zal ik u nog tot het einde toe volgen. Ik zal u zelfs prijzen als ik in de hel word geworpen!” Toen ik terugkeerde naar mijn cel, ging ik er volkomen van uit dat ik voor de rest van mijn leven naar de gevangenis zou worden gestuurd. Het kwam dus als een verrassing dat God me een uitweg bood. In de namiddag van 16 januari liet de politie me onverwacht zonder aanklacht vrij.
Deze hartverscheurende ervaring was als een kwade droom en ik kan het niet verdragen eraan terug te denken. In mijn wildste dromen had ik niet kunnen indenken dat zo’n gewone vrouw als ik een ‘onderwerp van belangstelling’ van de politie zou worden eenvoudigweg vanwege mijn geloof in God, of dat ik door de CCP-overheid zou worden beschouwd als een vijand en aan doodsgevaar zou worden blootgesteld. Op een keer, tijdens een ondervraging, vroeg ik hun: “Wat heb ik verkeerd gedaan? Welke wet heb ik gebroken? Welke dingen heb ik gezegd tegen de Partij of tegen het volk? Waarom ben ik gearresteerd?” De politieagenten waren niet in staat mijn vragen te beantwoorden en dus schreeuwden ze tegen me: “Je kunt stelen en roven, je kunt moorden en brandstichten, en je kunt je prostitueren. Dat kan ons niets schelen. Maar door in God te geloven, verzet je je tegen de Communistische Partij en moet je worden gestraft!” Zulke aanmatigende, tirannieke en de waarheid vervormende woorden kwamen rechtstreeks uit de mond van de duivel! In God geloven en God aanbidden vormen een onwrikbaar principe. Het komt overeen met de wil van de hemel en is in overeenstemming met de harten van de mensen. De CCP-overheid verzet zich tegen God en verbiedt mensen het juiste pad te volgen. In plaats daarvan geeft ze haar slachtoffers de schuld en beweert schaamteloos dat wij haar vijanden zijn. Hiermee stelt ze haar demonische essentie volledig bloot! De CCP-overheid verzet zich niet alleen fanatiek tegen Gods werk en arresteert de gelovigen, maar ze fabriceert ook geruchten om de mensen te bedriegen, zodat iedereen haar leugens gelooft en God ontkent en weerstaat. Ze vernietigt ook de kans van mensen ware redding te bereiken. De boosaardige dingen die de CCP heeft gedaan, zijn werkelijk te talrijk om op te sommen en ze heeft de toorn van zowel de mens als God opgewekt! Nadat ik het lijden veroorzaakt door deze demonen had ondergaan, zag ik glashelder de zich tegen God verzettende, reactionaire essentie van de CCP, die ingaat tegen de wil van de hemel, en begon ik werkelijk Gods liefde en zorg te beseffen. Ik zag dat de essentie van God schoonheid en goedheid was. Elke keer dat ik de hevigste pijn leed of ik de meeste moeite had mijn lijden te verdragen, waren Gods woorden met me. Ze leidden en verlichtten me, gaven me kracht en schonken me geloof, en ze stelden me in staat Satans sluwe listen te doorzien en standvastig te zijn. Pas toen ik Gods aanwezigheid en leiding werkelijk voelde, was ik in staat elke moeilijkheid te overwinnen en standvastig te zijn in mijn getuigenis. Gods liefde is zo groot! Vanaf deze dag zal ik me helemaal wijden aan het terugbetalen van Gods liefde en zal ik ernaar streven de waarheid te verwerven en een zinvol leven uit te leven.
De bijbelteksten zijn ontleend aan de Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap.
Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.