28. Hoe je naar je plicht moet kijken

Door Zhongcheng, China

Almachtige God zegt: “De meest fundamentele vereiste voor het geloof van de mens in God, is dat hij een oprecht hart moet hebben, en dat hij zich helemaal overgeeft, en waarlijk gehoorzaamt. Het moeilijkst is het voor de mens om zijn hele leven te geven in ruil voor het ware geloof, waarmee hij de hele waarheid kan winnen en zijn plicht als schepsel van God kan vervullen(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Succes of mislukking zijn afhankelijk van het pad dat de mens bewandelt). “Plichten zijn taken die door God aan mensen zijn toevertrouwd; het zijn missies die door mensen moeten worden voltooid. Een plicht is echter zeker niet jouw eigen persoonlijk geleide onderneming, en evenmin is het een tegenwicht voor het feit dat je er in de menigte uitspringt. Sommige mensen gebruiken hun plichten als kansen om zich met hun eigen management bezig te houden om klieken te vormen; sommigen gebruiken ze om hun verlangens te bevredigen; sommigen om de leegte te vullen die ze vanbinnen voelen; en sommigen om tegemoet te komen aan hun mentaliteit dat alles op zijn pootjes terechtkomt en intussen denken dat zij, zolang ze maar hun plicht vervullen, een aandeel zullen hebben in Gods huis en in de geweldige bestemming die God voor de mens regelt. Zo’n houding tegenover plicht is niet juist; die roept weerzin op bij God en moet dringend worden weggenomen(‘Wat is de adequate uitvoering van je plicht?’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Nadat we dit hebben gelezen, wil ik graag iets vertellen over mijn eigen ervaring.

In 2017 had ik bij de kerk een schrijftaak. Later regelde de kerkleider dat broeder Lin met me moest samenwerken en zei dat ik hem echt goed moest helpen. Dat beloofde ik graag, want ik dacht: “Ik heb gehoord dat broeder Lin daar echt goed in is. Als hij de uitgangspunten snel onder de knie heeft, zullen we beslist als team steeds meer succes krijgen met ons werk. De leider zal denken dat ik capabel ben en me echt waarderen, dus ik moet hem zoveel mogelijk helpen. Ik gaf broeder Lin alle relevante uitgangspunten die ik voor hem had samengesteld om te bestuderen zodat hij zo snel mogelijk greep kreeg op alles wat hij moest weten. Als hij een obstakel tegenkwam in zijn werk, communiceerde ik geduldig met hem en hielp ik hem zijn problemen op te lossen. Na een poosje, begon hij een aantal uitgangspunten te begrijpen, en kreeg hij wat resultaten bij de uitvoering van zijn plicht. Ik was heel blij toen ik zag hoe snel hij vooruitgang boekte. Hij had zo snel vat op dingen gekregen dat ik concludeerde dat hij echt potentie had. Ons team werd veel efficiënter en er werd veel van mijn eigen bordje weggenomen. Ik bedacht dat als ik nog wat meer tijd had om broeder Lin op te leiden, we nog betere resultaten zouden boeken in onze taak.

Op een dag zei de leider dat er een kerk was die dringend iemand nodig had om leiding te geven aan het schrijfwerk, en aangezien broeder Lin daar goed in was en verantwoordelijk met zijn werk omging, zou hij worden overgeplaatst naar die kerk om zijn plicht te doen. Toen ik dat hoorde, was ik geschokt: wat? Ga je hem overplaatsen? Dat kun je niet maken. Ik heb er heel veel energie in gestoken om hem vertrouwd te maken met het werk en met de uitgangspunten, en hij begint net een beetje belofte te tonen binnen het team. Als hij nu wordt overgeplaatst, zal ons werk daar beslist onder lijden. Wat zullen mensen dan wel niet van mij denken? Ze zullen zeggen dat ik incompetent ben. Hoe langer ik erover nadacht, hoe kwader ik werd. De leider zei dat ik na de overplaatsing van broeder Lin iemand anders kon opleiden. Ik zei niets terug, maar ik was tegen dat idee. Ik dacht: dat zeg je alsof het niets voorstelt. Dacht je dat het makkelijk was om iemand op te leiden? Het kost veel tijd en inspanning. En bovendien, als broeder Lin is overgeplaatst, ligt alle verantwoordelijkheid weer bij mij. Het is nu al erg druk, dus ons werk zal er beslist onder lijden als er een paar handen minder is. Hoe langer ik erover nadacht, hoe meer ik ertegen was. Twee dagen later moest ik van de leider een beoordeling van broeder Lin schrijven. Ik dacht: ik moet me concentreren op zijn zwakheden en zijn neiging tot verdorvenheid in plaats van op zijn kwaliteiten. Misschien plaatst de leider hem dan niet over. Toen ik klaar was met mijn beoordeling, voelde ik me een beetje schuldig, en vroeg ik me af of ik oneerlijk bezig was. Maar toen bedacht ik dat het me alleen om het werk van het team ging. Dus ik leverde mijn beoordeling in bij de leider. Er gingen een paar dagen voorbij zonder een reactie van de leider, en ik begon me zorgen te maken. Ik dacht: misschien heeft hij hem nog niet gezien en gaat hij broeder Lin nog steeds overplaatsen. Nee, ik moet niet zo passief zijn. Ik moet een manier bedenken om hem hier te houden. Ik probeerde er omzichtig achter te komen door broeder Lin te vragen: “Wat zou je ervan vinden als je gevraagd werd om voor een andere kerk schrijftaken te doen?” Zonder aarzeling zei hij: “Dan zou ik me onderwerpen aan wat de kerk heeft geregeld. Ik ben bereid te gaan.” Snel gaf ik ten antwoord: “Wanneer je verantwoordelijk bent voor schrijfwerk, moet je de uitgangspunten begrijpen en capabel zijn. Ben je dat niet, dan zal het werk er beslist onder lijden. Ik heb het idee dat het beter voor je is om je taak hier te blijven vervullen.” Tot mijn verrassing was broeder Lin hier niet van onder de indruk, maar zei hij vol zelfvertrouwen: “Als de kans zich voordoet, ben ik bereid te gaan en op God te vertrouwen.” Ik was teleurgesteld omdat ik mijn doel niet had bereikt en ergerde me een beetje aan hem. Op een keer zag ik dat er iets mankeerde aan een document waaraan hij had gewerkt, en ik kon het niet laten om kwaad te worden en hem de les te lezen. Als ik er in die tijd aan dacht dat broeder Lin zou worden overgeplaatst, raakte ik geagiteerd. Het lukte me niet om rust te vinden in mijn werk. En evenmin had ik inzicht in problemen die op het werk speelden. Ik was voortdurend verdwaasd en voelde me gekweld. Ik bad tot God of Hij me wilde begeleiden om mezelf te leren kennen.

Daarna las ik deze woorden van God: “Mensen brengen heel vaak de waarheid niet in praktijk en keren die vaak de rug toe, en vaak leven ze binnen een zelfzuchtige en eerloze, verdorven satanische gezindheid, en beschermen hun trots, reputatie, status en eigenbelang. Zij hebben de waarheid niet verworven. Daarom ben je veel te erg van streek, veel te ongerust en veel te belemmerd(‘Intreden in het leven moet beginnen met de ervaring van het vervullen van iemands plicht’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). “Wat is de standaard die wordt gebruikt om de daden van een mens te evalueren als goed of kwaad? Het hangt ervan af of je, in je gedachten, uitdrukkingen en acties, wel of niet beschikt over het getuigenis van het in de praktijk brengen van de waarheid en van het uitleven van de werkelijkheid van de waarheid. Als je deze werkelijkheid niet bezit of deze niet uitleeft, dan ben je zonder twijfel een boosdoener. Hoe kijkt God tegen boosdoeners aan? Je gedachten en uiterlijke handelingen geven geen getuigenis voor God, ze beschamen of verslaan Satan niet. Integendeel, ze beschamen God en zitten vol tekenen waardoor God Zich schaamt. Je getuigt niet van God, je put je niet uit voor God, en je neemt je verantwoordelijkheid niet, noch vervul je je plichten tegenover God. Integendeel, je handelt in je eigen belang. Wat houdt “in je eigen belang” in? Voor Satan. Daarom zal God uiteindelijk zeggen: “Ga weg van mij, u die zonde begaat.” In de ogen van God heb je geen goede daden verricht; integendeel, je gedrag is slecht geworden. Je zult niet beloond worden; God zal Zich jou niet herinneren. Is dit dan niet volledig tevergeefs?(‘Geef je ware hart aan God, en je kunt waarheid verkrijgen’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Terwijl ik nadacht over Gods woorden, besefte ik dat God bepaalt of mensen goed of kwaad doen niet aan de hand van of ze zich oppervlakkig beschouwd inspannen, hoeveel ze lijden, of hoe hoog de prijs is die ze betalen, maar vooral door te kijken naar de motieven van mensen en of hun daden voor God of voor henzelf zijn, en of ze de waarheid beoefenen. Ik dacht na over mijn gesteldheid in die periode en zag dat mijn inzet om broeder Lin te helpen de uitgangspunten snel te begrijpen niet bedoeld was voor het werk van de kerk. Ik wilde alleen via hem de efficiëntie van het team verbeteren om zelf goed voor de dag te komen. Toen ik zag dat hij zou worden overgeplaatst, werd ik bang dat het teamwerk eronder zou lijden en dat mijn reputatie en status zouden worden geschaad, en dus benadrukte ik in mijn beoordeling met opzet zijn fouten, in de hoop de leider te misleiden. Ik zei zelfs negatieve dingen om zijn enthousiasme voor de taak te temperen. Dat was toch zeker niet de waarheid praktiseren en mijn plicht doen? Ik deed mijn plicht uit zelfzuchtigheid en dacht niet aan het werk van de kerk als geheel, maar alleen aan de resultaten van het werk waar ik verantwoordelijk voor was, en of mijn reputatie en status zouden worden geschaad. Ik gedroeg me ook misleidend en hinderde het kerkwerk dat de leider had geregeld. Ik verstoorde het werk van Gods huis door kwaad te doen en me tegen God te verzetten. Toen ik zag hoe gevaarlijk mijn gesteldheid was, zei ik dit gebed tot God: “O God, ik ben zo zelfzuchtig en verachtelijk. Ik heb uit eigenbelang het werk van Gods huis verstoord. Ik wil tegenover u berouw betonen, God.”

Daarna las ik dit in Gods woorden: “Doe dingen niet altijd voor jezelf en houd niet altijd rekening met je eigen belangen; denk niet aan je eigen status, prestige of reputatie. Houd ook geen rekening met de belangen van de mens. Je moet allereerst rekening houden met de belangen van Gods huis en die tot je eerste prioriteit maken. Je moet rekening houden met Gods wil en allereerst nagaan of je wel of niet onzuiver bent geweest bij het vervullen van je plicht, of je je uiterste best wel hebt gedaan om loyaal te zijn, of je je verantwoordelijkheden volledig hebt vervuld, of je jezelf geheel hebt gegeven, en of je wel of niet met heel je hart aandacht hebt geschonken aan je plicht en het werk van Gods huis. Die dingen moet je overwegen. Denk er vaak aan, dan zal het je makkelijker vallen om je plicht goed te vervullen(‘Geef je ware hart aan God, en je kunt waarheid verkrijgen’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Ik vond in Gods woorden een pad om te praktiseren. Ik moest mijn motieven bij mijn plicht corrigeren, Gods scherpe toezicht accepteren, mijn persoonlijke belangen loslaten en opkomen voor het werk van Gods huis. Broeder Lin had een goed kaliber, en als hij voor problemen stond, zocht hij de waarheid, dus als hij werk in een andere kerk op zich kon nemen, zou dat het werk van Gods huis ten goede komen. Op die manier deed hij meer ervaring op, dus ik hoorde hem te steunen. Daarna ging ik naar de leider en vertelde eerlijk over mijn zelfzuchtige, sluwe motieven. Daarna gaf ik een objectieve, eerlijke beoordeling van broeder Lin. Uiteindelijk werd hij inderdaad overgeplaatst naar de andere kerk, en vond ik wat innerlijke vrede.

Toen dacht ik dat ik een beetje was veranderd. Ik had nooit gedacht dat, zodra ik een vergelijkbare situatie meemaakte, mijn satanische natuur weer naar voren zou komen.

In de winter van 2018 werkten broeder Chen en ik samen als teamleiders. We compenseerden elkaars zwakke kanten, en dankzij Gods leiding bereikten we steeds betere resultaten in ons werk. Ik beleefde echt plezier aan de samenwerking met broeder Chen. Na een bijeenkomst sprak de leider me aan en zei dat een ander team hulp nodig had, en dat broeder Chen vast zou worden overgeplaatst. Ik vond dat broeder Chen het goede kaliber had, de waarheid snel begreep en zich verantwoordelijk opstelde in zijn taak. Dus hij was echt nuttig bij het bevorderen van het werk van ons team. Als hij vertrok en ons werk leed daaronder, wat zou de leider dan van me denken? Dacht hij dan dat ik mijn werk niet aankon? Ik wilde echt niet dat broeder Chen vertrok, maar ik moest er wel mee instemmen in het belang van het kerkwerk. Tot mijn verbazing zei de leider daarna dat er nog een dringende vacature in de kerk was, en dat hij wilde dat zuster Lu, een ander teamlid, daar ging helpen. Mijn hart kwam praktisch tot stilstand toen ik dit hoorde. Ik dacht: dus je haalt zuster Lu weg? Broeder Chen is overgeplaatst, en nu vertrek zuster Lu ook. Dan zijn twee van de belangrijkste leden van ons team weg. Daar gaat ons werk zeker onder lijden. Geen denken aan. Ik kan niet toestaan dat je zuster Lu weghaalt. Maar toen bedacht ik: als ik glashard weiger, zal de leider dan niet zeggen dat ik zelfzuchtig ben? Daarna stelde ik een andere zuster voor, van minder groot kaliber. Nadat hij alles in overweging had genomen, vond de leider nog steeds dat zuster Lu een betere keus was, en vroeg me met haar te communiceren over deze overstap. Ik zei dat ik dat zou doen, maar vanbinnen was ik er vierkant tegen. Daarna blies ik stoom af tegenover een andere broeder, en klaagde ik dat de leider geen rekening hield met mijn problemen, door ineens twee belangrijke mensen over te plaatsen. Hoe moest ik dan mijn werk als teamleider doen? Ik bleef maar doorgaan, totdat ik ineens besefte dat het verkeerd was wat ik zei. Was ik niet aan het proberen die broeder mee te krijgen door mijn grieven te ventileren? Dat was beledigend tegenover God. Hoe langer ik erover nadacht, hoe naarder ik me voelde. Snel wendde ik me in gebed tot God en dacht over mezelf na. Nadat ik had gebeden dacht ik na hoe het kwam dat ik, zodra iemand onder mijn gezag binnenkort zou worden overgeplaatst, de hakken in het zand zette en alles probeerde tegen te houden. Wat was de ware aard achter die manier van optreden van me?

Ik las deze woorden van God: “Plichten zijn taken die door God aan mensen zijn toevertrouwd; het zijn missies die door mensen moeten worden voltooid. Een plicht is echter zeker niet jouw eigen persoonlijk geleide onderneming, en evenmin is het een tegenwicht voor het feit dat je er in de menigte uitspringt. Sommige mensen gebruiken hun plichten als kansen om zich met hun eigen management bezig te houden om klieken te vormen; sommigen gebruiken ze om hun verlangens te bevredigen. […] Zo’n houding tegenover plicht is niet juist; die roept weerzin op bij God en moet dringend worden weggenomen(‘Wat is de adequate uitvoering van je plicht?’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). “In de context van het werk van vandaag de dag, doen mensen nog steeds hetzelfde type dingen als verwoord in ‘de tempel is groter dan God’. Zo zien mensen bijvoorbeeld het vervullen van hun plicht als hun taak, of ze beschouwen getuigenis geven voor God en het strijden tegen de grote rode draak als politieke bewegingen ter verdediging van mensenrechten, voor democratie en vrijheid; van de plicht om hun vaardigheden te gebruiken maken ze hun carrière, maar ze behandelen het vrezen van God en het vermijden van het kwaad als niets meer dan een stukje religieuze doctrine waar ze zich aan moeten houden, enzovoort. Zijn deze uitdrukkingen van de kant van de mens niet in wezen hetzelfde als verwoord in ‘de tempel is groter dan God’? Het verschil is dat de mensen tweeduizend jaar geleden hun persoonlijke zaken afhandelden in de fysieke tempel en dat de mensen vandaag de dag hun persoonlijke zaken afhandelen in immateriële tempels. Deze mensen die regels koesteren, beschouwen regels als groter dan God, deze mensen die van status houden, zien status als hoger dan God, deze mensen die van hun carrière houden, beschouwen hun carrière als groter dan God, en zo voort – al hun uitdrukkingen leiden mij ertoe te zeggen: ‘Mensen prijzen God als de grootste in hun woorden, maar in hun ogen is alles groter dan God.’ Dit is omdat, zodra mensen op hun pad waarop ze God volgen een gelegenheid vinden hun eigen talenten ten toon te spreiden, hun eigen zaken te behartigen of hun eigen carrière na te streven, ze afstand nemen van God en zich op hun geliefde carrière storten. Wat betreft datgene wat God hen heeft toevertrouwd, en Zijn wil: deze dingen zijn al lang weggegooid. Wat is het verschil tussen de gesteldheid van deze mensen en van diegenen die tweeduizend jaar geleden in de tempel hun eigen zaken deden?(Het Woord, Deel II, Over het kennen van God, Gods werk, Gods gezindheid en God Zelf III).

Bij het nadenken over Gods woorden kreeg ik meer inzicht in de essentie van mijn eigen acties. Wanneer de leider iemand van mijn team overplaatste, was ik opstandig en probeerde ik de zaak te dwarsbomen, vooral omdat ik mijn taak opvatte als mijn persoonlijke onderneming. Die broeders en zusters beschouwde ik als mensen die ik had opgeleid, en die dus hun taak binnen mijn team moesten verrichten om het werk daar verder te helpen. Ze hoorden niet te worden overgeplaatst. Het was een onredelijke, absurde gedachtegang. Wat voor kaliber of sterke kanten deze broeders en zusters ook hadden het was allemaal voorbeschikt door God voor Zijn eigen werk. Zij hoorden op plekken in Gods huis te worden geplaatst waar ze nodig waren. Dat is een gegeven. Maar ik probeerde ze onder mijn gezag te houden, en behandelde ze als instrumenten die mij ten dienste stonden en voor mij moesten werken. Ik verzette me tegen iedere poging om iemand over te plaatsen, en ik velde zelfs oordelen en probeerde achter de schermen cliques te vormen. Hoezo was ik dan anders dan de farizeeën die zich tegen de Heer Jezus verzetten? De farizeeën beschouwden de tempel als hun bolwerk en stonden gelovigen niet toe om die te verlaten en de Heer Jezus te volgen. Omwille van hun eigen status en inkomen hielden ze gelovigen in hun macht, en beweerden schaamteloos dat de gelovigen bij hen hoorden. Wat mij betreft, ik had broeders en zusters vastgehouden omdat ik niet wilde dat de kerk ze overplaatste. Gebruikte ik dan niet mijn eigen invloedssfeer om me te verzetten tegen God? Ik koos het pad van een antichrist, verzette me tegen God en had Zijn gezindheid beledigd. Dat was een angstaanjagende gedachte. Ik kreeg een afkeer van mijn zelfzuchtigheid en gemeenheid. Ik haastte me om vol berouw tot God te bidden. Daarna sprak ik met zuster Lu over haar overplaatsing. En ik praatte met de broeder die ik had misleid. Ik communiceerde en analyseerde de aard en de consequenties van wat ik had gezegd zodat hij enig inzicht kreeg. Toen kreeg ik eindelijk een vredig gevoel.

Nadat zuster Lu en broeder Chen waren overgeplaatst, kwam zuster Li bij het team. Ze had een goed kaliber en pikte dingen snel op. Het teamwerk liep geen vertraging op. Ik ervoer echt dat het vervullen van mijn taak ten gunste van Gods huis, en niet voor mijn eigen doeleinden, de ware manier is om Gods zegeningen te zien. God zal de juiste mensen voor een klus regelen. Hij zal Zijn eigen werk ondersteunen. Drie maanden later, kwam zuster Lin terug van een bijeenkomst, en vertelde me dat een kerk in de omgeving erg goed bezig was met evangeliseren en mensen nodig had om de nieuwelingen te bewateren. De leider stelde voor dat zuster Li daar een bewateringstaak op zich zou nemen. Ik voelde me weer een beetje ontevreden, maar ik besefte meteen dat dat een foute opstelling was. Ik dacht aan alle keren dat ik de belangen van Gods huis had genegeerd in het belang van mijn eigen naam en status. Ik voelde me vreselijk slecht en schuldig. En toen schoten me deze woorden van God te binnen: “Een plicht is geen privéaangelegenheid, en je doet niet iets voor jezelf of voert niet je eigen persoonlijke onderneming als je die plicht vervult. In Gods huis werk je niet voor je eigen onderneming, wat je ook doet; het is het werk van Gods huis, het is Gods werk. Die wetenschap moet je voortdurend in je achterhoofd houden en je moet zeggen: ‘Dit is niet mijn eigen zaak; ik doe mijn plicht en vervul mijn verantwoordelijkheid. Ik doe het werk van Gods huis. Dit is een taak die God aan mij heeft toevertrouwd en ik doe dit voor Hem. Dit is niet mijn eigen privéaangelegenheid.’ Als je denkt dat het je eigen privéaangelegenheid is, en je voert het uit in overeenstemming met jouw eigen bedoelingen, beginselen en motieven, dan zul je in de problemen komen(‘Wat is de adequate uitvoering van je plicht?’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Gods woorden maakten nog duidelijker dat mijn plicht Gods opdracht voor mij is, en niet mijn privéonderneming. Ik kan niet zomaar mijn eigen zin doen. Ik moet aan de belangen van Gods huis denken, de waarheid nastreven, en doen wat God eist. Alleen met die houding en manier van denken zou een geschapen wezen zijn plicht moeten vervullen. Ik dacht vroeger altijd aan mijn eigen belangen. Ik deed veel dingen die de belangen van Gods huis schaadden, en verzette me tegen God. Ik wist dat ik zo niet door kon leven. Ik moest mijn zelfzuchtige verlangens opgeven en de waarheid praktiseren. Bij die gedachte voelde ik me echt opgelucht. Ik zei tegen zuster Lin: “De leider heeft dit zo geregeld ten gunste van het werk van Gods huis. We moeten meteen met zuster Li gaan praten over deze verandering in haar taak. We mogen het werk van Gods huis niet schaden.”

Dat ik leerde om in mijn taak mijn eigen belangen los te laten, aan het werk van Gods huis dacht, mijn plaats kende en een beetje geweten en verstand had kwam allemaal voort uit het ervaren van het oordeel en de tuchtiging van Gods woorden. Dank zij God.

Vorige: 27. Hoe je tegen je plicht moet aankijken

Volgende: 29. Het berouw van een officier

Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.

Gerelateerde inhoud

85. Een tijd van brute marteling

Door Chen Hui, ChinaIk ben opgegroeid in een gewoon gezin in China. Mijn vader zat in het leger, en omdat ik van kindsbeen af door hem was...

Instellingen

  • Tekst
  • Thema's

Effen kleuren

Thema's

Lettertype

Lettergrootte

Regelruimte

Regelruimte

Paginabreedte

Inhoud

Zoeken

  • Zoeken in deze tekst
  • Zoeken in dit boek

Neem contact op via Messenger