37. Gods woorden hebben mijn ziel wakker geschud
Almachtige God zegt: “Tijdens Gods huidige werkstadium in deze, de laatste dagen, schenkt Hij niet langer gewoon genade en zegeningen aan de mens zoals Hij dat eerder deed, noch spoort Hij de mensen voorzichtig aan om verder te gaan. Wat heeft de mens tijdens deze fase van het werk gezien van alle aspecten van Gods werk die zij hebben ervaren? Ze hebben Gods liefde gezien en Gods oordeel en tuchtiging. Op dit moment voorziet God hen ook, ondersteunt, verlicht en begeleidt Hij hen, zodat ze geleidelijk Zijn intenties leren kennen, de woorden leren kennen die Hij spreekt en de waarheid die Hij de mens schenkt. […] Het oordeel en de tuchtiging van God stellen mensen in staat om geleidelijk de verdorvenheid van de mensheid en hun satanische wezen te leren kennen. Datgene wat God geeft, Zijn verlichting van de mens en Zijn leiding, dit alles stelt de mensheid in staat om steeds meer het wezen van de waarheid te kennen, en om steeds beter te weten wat mensen nodig hebben, welke weg ze moeten nemen, waarvoor ze leven, wat de waarde en betekenis van hun leven is, en hoe ze de weg voor hen kunnen bewandelen. […] Wanneer het hart van de mens nieuw leven wordt ingeblazen, dan wil hij niet langer het leven leven met een ontaarde, verdorven gezindheid, maar in plaats daarvan de waarheid zoeken tot tevredenheid van God. Wanneer het hart van de mens is opgewekt, kan hij zich volstrekt van Satan afkeren, niet langer door Satan worden geschaad en niet langer door hem beheerst of voor de gek gehouden worden. In plaats daarvan kan de mens op een proactieve manier aan het werk van God en Zijn woorden meewerken om het hart van God tevreden te stellen en aldus godvrezendheid te verkrijgen en het kwade te schuwen. Dit is het oorspronkelijke doel van Gods werk” (Het Woord, Deel II, Over het kennen van God, God Zelf, de unieke VI). Ik heb enige ervaring met deze passage uit Gods woorden.
In juni 2016 kreeg ik de taak toegewezen om mee te doen aan het Engelse voordrachtteam. Daar was ik heel blij mee, omdat ik nu eindelijk mijn vaardigheden in de Engelse taal kon inzetten. Die vaardigheden zouden nu goed zichtbaar worden! Ik popelde om het mijn broeders en zusters thuis te vertellen en ze het goede nieuws te laten weten. Ik fantaseerde zelfs over de afgunstige blikken op hun gezicht zodra ze het hoorden.
Toen ik met die taak was begonnen, merkte ik dat de andere broeders en zusters het Engels heel vloeiend voorlazen en een geweldige uitspraak hadden. Ze praatten vaak in het Engels met elkaar, en zelfs tijdens bijeenkomsten en bij het vervullen van hun taken communiceerden ze allemaal in het Engels. Mijn Engels was lang niet zo goed als dat van hen. Ik voelde afgunst en maakte me ongerust, maar ik zei tegen mezelf: zolang ik maar hard studeer zal ik op een dag net zo goed of zelfs beter dan zij zijn! Dus begon ik extra vroeg op te staan en extra lang op te blijven om Engels te studeren en woorden uit mijn hoofd te leren. Ik dacht er de hele tijd over na hoe ik mijn prestaties kon verbeteren. Telkens wanneer ik iemand over zijn werkervaringen hoorde praten, pakte ik mijn pen en begon aantekeningen te maken. Maar de maanden vlogen voorbij, en ik was nog steeds degene die het langzaamst vooruitkwam en het slechtst presteerde van iedereen in het team. Ik besefte dat ik mijn taken niet vervulde, dat ik vaak tips en hulp van jongere broeders en zusters nodig had, en dat de teamleider me in die tijd vaak eenvoudig routinewerk liet doen, en dat bezorgde me het gevoel dat het team me best kon missen. Ik werd vreselijk somber en verdrietig. Een tijdje later kwam er een nieuwe zuster bij ons team werken. Ze was niet op de hoogte van wat ons team deed, dus werd ik gevraagd om haar te helpen. Heimelijk was ik blij dat ik niet meer de onhandigste in ons team was. Maar tot mijn verrassing had deze zuster echt aanleg en leerde ze heel snel, dus haar Engels werd pijlsnel beter. Binnen twee, drie maanden was ze al beter dan ik. Daar raakte ik van in paniek. Ik dacht: als het zo doorgaat ben ik straks weer de slechtste in ons team. Het is best begrijpelijk dat ik niet zo goed ben als andere leden die dit werk al langer doen. Maar dan komt er zo’n beginneling die ik moet helpen, en binnen de kortste keren is ze al beter dan ik. Wat vernederend! Dag in, dag uit vocht ik voor status en prestige en voelde me voortdurend slecht op mijn gemak. Ik bracht mijn dagen in diepe ellende door. Ik begon terug te verlangen naar de tijd dat ik in mijn geboortestad werk verrichtte. Ik was altijd degene die discussies leidde en de planning maakte. Mijn broeders en zusters waren het allemaal eens met mijn visie en de kerkleiders sloegen me hoog aan. Toen was ik een belangrijk persoon, maar nu was ik diep gezonken. Hoe langer ik erover nadacht, hoe erger gegriefd en tekortgedaan ik me voelde. Op een keer verstopte ik me op het toilet om een potje te huilen. Die nacht lag ik te woelen in mijn bed en kon ik de slaap niet vatten. Ik dacht de hele tijd: vanaf de eerste dag ben ik het slechtste lid van het team geweest. Wat zullen de andere broeders en zusters wel niet van me denken? Ik wil hier niet blijven. Maar toen bedacht ik dat ik God plechtig had beloofd om me voor Hem uit te putten om Hem zo lang ik leef terug te betalen voor Zijn liefde. Als ik werkelijk mijn plichten zou verzaken, zou ik dan niet mijn belofte schenden? Zou ik God dan niet bedriegen en verraden? Ik voelde me vreselijk bedroefd en bad tot God: “Lieve God, ik weet niet hoe ik deze situatie moet doorstaan of wat ik ervan moet leren. Leid en verlicht mij, alstublieft.”
Daarna pakte ik mijn telefoon erbij en las deze passage uit Gods woorden: “Onder het zoeken hebben jullie te veel individuele noties, hoop en toekomsten. Het huidige werk is bedoeld om jullie verlangen naar status en jullie buitensporige verlangens aan te pakken. Hoop, status en noties zijn allemaal klassieke weergaven van een satanische gezindheid. De enige reden waarom deze dingen bestaan in de harten van de mensen is dat het gif van Satan altijd hun gedachten aantast, en dat mensen er nooit in slagen deze verzoekingen van Satan van zich af te schudden. Ze leven te midden van de zonde, en toch geloven ze niet dat het zonde is en blijven ze denken: wij geloven in God, dus Hij moet ons zegenen en alles voor ons regelen zoals het hoort. Wij geloven in God, dus moeten we wel superieur zijn aan anderen, en we moeten wel meer status en meer toekomst hebben dan wie dan ook. Omdat we in God geloven, moet Hij ons grenzeloze zegeningen brengen. Anders zou het niet geloven in God heten. Jarenlang hebben de gedachten waarop mensen hebben vertrouwd om te overleven hun harten aangetast, zozeer dat ze verraderlijk, laf en verachtelijk zijn geworden. Niet alleen ontbreekt het hun aan wilskracht en vastberadenheid, ze zijn ook inhalig, arrogant en eigenzinnig geworden. Ze hebben totaal geen vastberadenheid die henzelf overstijgt, en bovendien hebben ze geen greintje lef om de banden van deze duistere invloeden af te schudden. De gedachten en levens van mensen zijn zo verrot, dat hun perspectieven op het geloof in God nog steeds ondraaglijk wanstaltig zijn, en zelfs wanneer mensen het hebben over hun perspectieven op het geloof in God is dat gewoon ondraaglijk om aan te horen. Mensen zijn allemaal laf, incompetent, verachtelijk en breekbaar. Ze voelen geen afkeer van de duistere machten en geen liefde voor het licht en de waarheid; in plaats daarvan doen ze wat ze maar kunnen om die uit te drijven” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Waarom ben je niet bereid een contrast te zijn?). Mijn situatie werd volmaakt uitgelegd in Gods woorden! Ik had toch ook zoveel verdriet, verzette me zelfs tegen het vervullen van mijn plichten, wilde mijn plichten opgeven en God verraden omdat mijn verlangen naar status niet was vervuld? Was de reden waarom ik sinds ik bij het team was gekomen zo hard op Engels studeerde om mijn prestaties te verbeteren niet louter en alleen dat ik mezelf wilde bewijzen en met kop en schouders boven de anderen wilde uitsteken? Toen ik zag dat de nieuwe zuster zo snel beter werd, maakte ik me zorgen dat ze mij voorbij zou streven en ik weer de slechtste van het team zou zijn. De hele dag raakte ik steeds gestrester over mijn status en zat ik diep in de ellende. Toen ik Gods woorden “de gedachten waarop mensen hebben vertrouwd om te overleven hun harten aangetast” las, stelde ik mezelf de vraag: “Waarom streef ik toch naar status? Wat voor gedachten bezorgen me al deze ellende?” Pas nadat ik over Gods woorden had nagedacht, besefte ik dat ik volgens satanische regels als ‘Je moet je voorouders eer bewijzen’, ‘De mens worstelt zich omhoog; water stroomt omlaag’ en ‘In heel het universum regeer alleen ik oppermachtig’. leefde. Van jongs af aan brengen onze leraren ons bij dat we moeten excelleren, de allerbeste moeten zijn. Ik had altijd met afgunst opgekeken tegen gerenommeerde, beroemde mensen en ik wilde net als zij zijn. Waar ik ook was, ik wilde altijd dat mensen een hoge dunk van me hadden, en als ze me allemaal bewonderden, steunden en prezen, des te beter. Ik dacht dat dat de manier was om een prettig, waardevol leven te leiden. Als ik geen kans zag de bewondering en lof van anderen te verwerven, was het leven ellendig en voelde ik me terneergeslagen. Nadat ik was begonnen mijn plichten in Gods huis te vervullen, streefde ik nog steeds die zaken na. Toen ik niet veel verbetering zag en geen kans zag de lof en bewondering van anderen te krijgen, werd ik pessimistisch, somber en ontmoedigd. Ik overwoog zelfs om mijn plichten te verzaken en God te verraden. Ik werd compleet in beslag genomen door mijn obsessie voor prestige. Ik had er alle ongemak voor over en was bereid elk gevecht aan te gaan om dat te bereiken, en het werd zo erg dat mijn hele wereld om dat ene draaide. Toen besefte ik dat ik het verkeerde nastreefde. Ik deed mijn plichten niet om de waarheid na te streven en God voor Zijn liefde terug te betalen maar alleen om mijn eigen verlangen naar prestige en status te bevredigen.
De openbaringen in Gods woorden lieten me zien hoe misplaatst mijn streven was. Later las ik deze passage uit Gods woorden: “Voor ieder van jullie, die je plichten vervult, hoe diepgaand je de waarheid ook begrijpt, als je de werkelijkheid van de waarheid binnen wilt gaan, dan is de belangen van Gods huis voor ogen houden in alles wat je doet, je zelfzuchtige verlangens en je persoonlijke bedoelingen, motieven, aanzien en status loslaten de eenvoudigste manier van praktiseren. Stel de belangen van Gods huis voorop, dat is wel het minste dat je zou moeten doen. […] Als je daarnaast je verantwoordelijkheden weet te nemen, je plichten en taken weet uit te voeren, je zelfzuchtige verlangens weet te veronachtzamen, je eigen bedoelingen en motieven buiten beschouwing weet te laten, rekening houdt met Gods wil en de belangen van God en van Zijn huis voorrang weet te geven, dan zul je, na dit een poos te hebben ervaren, voelen dat dit een goede manier van leven is. Het is oprecht en eerlijk leven, zonder een schurk of een nietsnut te zijn, en rechtvaardig en eervol leven, in plaats van bekrompen of gemeen. Je zult voelen dat een mens zo hoort te leven en te handelen. Langzamerhand zal het verlangen in je hart afnemen om je eigen belangen te bevredigen. Geleidelijk zal het verlangen in je hart om je eigen belangen te bevredigen verminderen” (‘Geef je ware hart aan God, en je kunt waarheid verkrijgen’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Toen ik Gods woorden had gelezen, besefte ik dat het onbelangrijk is om door anderen te worden bewonderd. Wat werkelijk van belang is, is je onderwerpen aan Gods soevereiniteit en plannen, het werk van Gods huis ondersteunen, de waarheid beoefenen en je plicht doen, en dit is hoe je open en eerlijk moet leven. Toen ik Gods wil eenmaal begreep, voelde ik me enorm bevrijd. Ik was nog steeds het slechtst presterende lid van ons team, maar ik vond het niet zo vervelend meer. En als er iets was wat mijn prestige en status schaadde, was ik niet meer zo zwak als eerst. Dan bad ik gewetensvol tot God en verzaakte mijn verkeerde motieven, en dan kwam ik tot rust en kon ik mijn taken vervullen. Maar Satans giftigheid zat diep in me geworteld en was deel van mijn natuur geworden. Begrijpen hoe het zat, was niet genoeg om die uit te bannen. Ik moest nog altijd meer oordeel en loutering ervaren om te worden gezuiverd en veranderd.
Onze teamleider stelde de zusters Liu en Zhang aan om toezicht te houden op ons werk, omdat zij allebei een stel ijzersterke professionele vaardigheden hadden. Ik was zowel afgunstig als jaloers. Het leek me zo’n teken van erkenning als je andere broeders en zusters mocht begeleiden. Waarom was ik niet zoals zij? Het enige wat ik kon was het vermoeiende werk doen waar geen vaardigheid voor nodig was. Later werd ik naar voren geschoven om leden van het team te begieten en zo anderen te helpen hun problemen op te lossen. Ik verheugde me echter totaal niet bij dit vooruitzicht en keek zelfs neer op deze taak. Ik had het idee dat alleen mensen zonder echte vaardigheden deze taak kregen toegewezen. Als ons team goed werk verrichtte, zou iedereen zeggen dat dat allemaal te danken was aan deze twee zusters. Wie zou mij ooit achter de schermen over de waarheid zien communiceren om problemen op te lossen? Ik had de verkeerde instelling en kon het werk van de Heilige Geest niet verwerven, en daarom voelde ik me niet gemotiveerd om mijn plichten te vervullen en dacht ik soms bij mezelf: waarom is mijn kaliber zoveel minder dan dat van alle anderen? Waar ben ik goed in? Wanneer kan ik mijn vaardigheden eindelijk eens demonstreren? Gaandeweg begon ik me steeds dwarser en geagiteerder te voelen. Algauw kwam het zover dat ik al bijna in woede uitbarstte als zuster Zhang me in het voorbijgaan vroeg een deur te sluiten of een raam open te doen. Ik dacht: hoelang ben jij nou helemaal een gelovige? Je bent alleen maar een beetje beter in bepaalde vaardigheden. Heb je daarom het recht om mij te commanderen? Uiteindelijk negeerde ik zuster Zhang gewoon als ze iets tegen me zei. Als ze me iets vroeg, deed ik soms net of ik haar niet had gehoord. En als ik wel antwoord gaf, klonk dat niet vriendelijk. Toen ik merkte dat ze zich daardoor belemmerd voelde, vond ik dat wel naar, maar als het op status en prestige aankwam, liet ik me toch meesleuren door mijn emoties.
Op een ochtend zag ik zuster Liu en zuster Zhang op pad gaan om een opdracht uit te voeren. Ze zagen er heel chic en modieus uit in hun outfit, en dat maakte me boos en jaloers. Ik dacht bij mezelf: jullie krijgen alle eer, terwijl ik achter de schermen ploeter. Niemand zal ooit weten hoe hard ik werk … Toen de zusters die avond terugkwamen, haastte iedereen zich naar hen toe om ze te begroeten, en sommigen hadden zelfs eten voor ze klaargezet. Eerst wilde ik ze ook gaan begroeten en vragen hoe het was geweest, maar toen ik zag hoe iedereen op hen reageerde, werd ik weer jaloers en dacht: die twee krijgen weer eens alle eer en nu lijk ik nog waardelozer. Bij die gedachte maakte ik rechtsomkeer naar mijn kamer. Ik kwam maar niet tot rust en dus bad ik tot God. Ik zei: “Lieve God, mijn obsessie met status heeft weer eens zijn lelijke kop opgestoken. Ik wil mijn honger naar prestige en status loslaten, maar dat lukt gewoon niet. Laat me alstublieft zien hoe ik mezelf kan bevrijden uit de ketenen van reputatie en status.”
De volgende dag zag een van de zusters dat het niet goed met me ging en las me de volgende passage voor: “Zodra positie, aanzien of reputatie ter sprake komen, springt ieders hart verwachtingsvol op en wil ieder van jullie opvallen, beroemd zijn en erkend worden. Niemand is bereid zich te onderwerpen, maar iedereen wil in plaats daarvan wedijveren – zelfs al is wedijveren gênant en verboden in Gods huis. Maar zonder rivaliteit ben je nog steeds niet tevreden. Wanneer je iemand ziet opvallen, krijg je een gevoel van jaloezie en haat en dat het niet eerlijk is. ‘Waarom kan ik niet opvallen? Waarom mag die persoon altijd opvallen, en kom ik nooit aan de beurt?’ Je voelt je dan wat verontwaardigd. Je probeert het te onderdrukken, maar dat mislukt. Je bidt tot God en dan voel je je even beter. Maar zodra je later weer op zo’n situatie stuit, kom je er niet overheen. Wordt hierdoor niet een onvolwassen gestalte getoond? Is het geen val dat mensen in een dergelijke gesteldheid vervallen? Dit zijn de ketenen van Satans verdorven natuur die de mensen binden” (‘Geef je ware hart aan God, en je kunt waarheid verkrijgen’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Gods woorden lieten me zien dat ik niet echt wat had veranderd aan de dingen die ik nastreefde. Ik was er nog steeds op uit om reputatie en status te verwerven en beter te zijn dan anderen. Ik werd daar zo door geobsedeerd dat ik altijd wilde uitblinken en opvallen en taken wilde doen die belangrijk waren of vaardigheden eisten. Ik dacht dat dat de enige manier was om door anderen te worden gerespecteerd en gewaardeerd, en om door God te worden goedgekeurd en uiteindelijk gezegend. Ik stond afwijzend tegenover elke taak die ik onbelangrijk vond en ik keek zelfs met verachting neer op mijn taak om anderen te begieten. Ik zag hoe de twee zusters belangrijke taken kregen toegewezen terwijl ik onnozel werk kreeg dat nooit zou worden opgemerkt, en dus voelde ik me jaloers en wrokkig en klaagde zelfs omdat ik God kwalijk nam dat Hij me geen beter kaliber of betere vaardigheden had gegeven. Wat was ik onredelijk! Mijn verlangen naar status was niet bevredigd, daarom deed ik niet erg mijn best op mijn taak en viel zelfs uit tegen mijn zusters om mijn ontevredenheid te ventileren. Dit was ongetwijfeld belemmerend en kwetsend voor mijn zusters. Hoe meer ik hierover nadacht, hoe schuldiger ik me voelde. Ik besefte dat ik heel zelfzuchtig was geweest en tekort was geschoten in menselijkheid.
Later stuitte ik op deze passage in Gods woorden: “Om te beginnen willen mensen altijd roem verwerven of een beroemdheid zijn; ze willen grote faam en prestige verwerven en hun voorouders eer aandoen. Zijn dat positieve zaken? Ze zijn absoluut niet in overeenstemming met positieve zaken; bovendien zijn ze in strijd met de wet dat God de heerschappij heeft over het lot van de mensheid. Waarom zou ik dat zeggen? Wat voor soort persoon wil God hebben? Wil Hij een grootheid, een beroemdheid, een voortreffelijk iemand of iemand die de wereld versteld doet staan? (Nee.) Dus wat voor persoon wil God dan? Hij wil iemand die met beide voeten stevig op de grond staat, die ernaar streeft een gekwalificeerd schepsel van God te zijn, die de plicht van een schepsel kan vervullen en die zich aan de plek van een mens kan houden” (‘Alleen zoeken naar de waarheid en vertrouwen op God kunnen een oplossing bieden voor een verdorven gezindheid’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Toen ik over Gods woorden nadacht, besefte ik dat God geen behoefte heeft aan bewonderenswaardige mensen of wereldschokkende talenten, maar aan mensen die met beide benen op de grond staan en die hun plichten kunnen vervullen als schepsels van God. God vraagt niet van me dat ik een geweldig kaliber of eersteklas professionele vaardigheden heb. Hij vraagt alleen van me dat ik mijn plaats ken en mijn best doe om mijn plichten te vervullen. En dat was iets wat ik kon. God geeft ieder mens een ander kaliber en verschillende talenten. Zolang we alles uit onze vermogens halen, elkaar helpen en samenwerken, vervullen we onze plichten en stemmen God tevreden.
Ik las ook deze woorden van God: “Ik beslis over de bestemming van iedere persoon; niet op basis van leeftijd, senioriteit, hoeveelheid lijden en nog het minst op basis van de mate waarin zij meelijwekkend zijn, maar gebaseerd op of zij de waarheid bezitten. Er is geen andere keuze dan deze. Jullie moeten beseffen dat allen die niet de wil van God volgen, gestraft zullen worden. Dit is een onveranderlijk feit” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Bereid voldoende goede daden voor voor je bestemming). God is een rechtvaardige God. Wie God aanbeveelt, en welke uitkomst en bestemming Hij voor ieder persoon bepaalt, hangt niet af van of ze prestige of roem bezitten, hoeveel mensen hen steunen en goedkeuren of waar ze uit moeten putten. Het is juist allemaal gebaseerd erop of ze al of niet de waarheid beoefenen, zich aan God onderwerpen en hun plichten vervullen als Gods schepselen. Neem bijvoorbeeld de hogepriesters, schriftgeleerden en farizeeën. Die hadden status en invloed, veel mensen vereerden en volgden hen, maar toen de Heer Jezus kwam om Zijn werk te doen, zochten zij niet de waarheid en aanvaardden absoluut niet Gods werk. Ze veroordeelden de Heer Jezus zelfs heftig en verzetten zich tegen Hem om hun eigen status en inkomen te beschermen, en ze nagelden Hem uiteindelijk aan het kruis waarna ze Gods vervloekingen en straf ondergingen. Ik moest ook aan Noach denken – die bouwde de ark zoals God had opgedragen. Indertijd dacht iedereen dat hij gek was, maar hij luisterde naar God en gehoorzaamde Hem, en daarom ontving hij Gods aanbeveling en overleefde hij de zondvloed. En dan was er de arme weduwe in de Bijbel. De twee munten die zij gaf, stelden in de ogen van anderen misschien niet veel voor, maar God beval haar toch aan, omdat ze alles wat ze bezat aan God gaf. Terwijl ik over deze verhalen nadacht, zag ik in dat God waarlijk rechtvaardig is. God stelt de oprechtheid van mensen op prijs. Je kunt alleen een betekenisvol leven leiden als je naar Gods woord luistert, je aan God onderwerpt, Gods woorden beoefent en je plicht als schepsel van God vervult. Ernaar streven om door anderen te worden geprezen, leidt er alleen toe dat we slechte dingen doen, ons tegen God verzetten en Zijn straf zullen ondergaan. Ik besefte dat God het niet zo had geregeld dat ik mijn plicht in die omgeving moest doen omdat Hij wilde dat ik zou lijden en vernederd zou worden, maar omdat Hij een plan voor me had. Ik was veel te erg in de ban van status en dus moest ik ervaren hoe het was om te worden ontmaskerd en gelouterd om mezelf echt te leren kennen, de ketenen van prestige en status af te werpen en een vrij, onbelemmerd leven te leiden in Gods aanschijn. Dit was de beste manier voor God om mij te transformeren en zuiveren. Het was Gods liefde en redding. Bij deze gedachte bad ik tot God: “O God, dank u dat u deze omgevingen zorgvuldig hebt geregeld om mij te redden en te zuiveren. Ik wil niet meer voor prestige en status leven, wat voor taak ik ook krijg opgedragen. En hoe nederig die misschien ook is in de ogen van anderen, ik ben bereid me te onderwerpen en samen te werken met mijn broeders en zusters om onze plichten te vervullen.”
Een tijdje later had mijn team een paar mensen nodig om op pad te gaan voor kerkelijke aangelegenheden. Toen ik dat vernam, kwam er opnieuw verlangen in me op. Ik dacht dat ik misschien eindelijk een kans zou krijgen om mezelf te laten zien. Terwijl mijn broeders en zusters overlegden wie er zou gaan, zat ik te hopen dat ik zou worden gekozen, maar uiteindelijk werd besloten om zuster Liu en zuster Zhang te sturen. Ik voelde me een beetje teleurgesteld. Het leek erop dat ik nooit de kans zou krijgen om in de schijnwerpers te staan. Ik besefte dat ik weer eens om roem wedijverde, dus bad ik tot God en liet ik mijn verkeerde motieven varen. Ik bedacht dat ik me al die tijd niet op mijn werk had geconcentreerd maar die kostbare tijd en energie had verspild met wedijveren om status, waardoor ik mijn plichten totaal niet had vervuld. Dag in, dag uit vocht ik voor roem en status, en dat was echt een afschuwelijk gevoel. Ik had het idee dat ik door Satan was beetgenomen. Mensen kunnen echt geschaad worden door status en prestige. In feite hebben alle broeders en zusters in ons team verschillende vaardigheden en kalibers. God heeft geregeld dat wij samenwerken om ieder onze vaardigheden te benutten, van elkaar te leren en elkaar aan te vullen om onze plichten te vervullen. God heeft lang geleden mijn kaliber en gestalte bepaald. Welke rol ik in het team speel en welke functie ik heb, zijn ook door God voorbeschikt. Dus ik moet gewoon blij zijn met de plek waar ik zit, zo goed mogelijk mijn best doen om mijn plicht te vervullen, en een verstandig mens zijn die in staat is zich aan God te onderwerpen. Toen ik me dat realiseerde, voelde ik me veel ontspannener. Telkens wanneer de twee zusters op pad gingen om hun plicht te doen, bad ik alleen maar voor hen, en deed ik mijn best al het routinewerk te doen zodat de andere zusters zich op hun eigen taken konden concentreren. Ik drong er ook bij mijn broeders en zusters op aan dat zij aandacht zouden besteden aan hun spirituele devoties, zodat ze naast hun werk ook tijd zouden vinden voor het binnengaan in het leven. Toen ik dingen met aandacht begon te doen, voelde ik me beheerster en vrediger. Ik had het gevoel dat ik dichter bij God was gekomen, en mijn betrekkingen met mijn broeders en zusters werden ook genormaliseerd. Ik hechtte niet meer zoveel belang aan prestige en status en werd opener. Mijn hart was vervuld van dankbaarheid tegenover God voor deze kleine transformatie. Het oordeel en de tuchtiging van Gods woorden hadden mijn hart gewekt, me de leegheid en pijn laten zien van het streven naar roem en status, en me helpen begrijpen dat we alleen een zinvol leven kunnen leiden als we in God geloven, de waarheid nastreven en de plicht van een schepsel vervullen!