73. Redding door God
Almachtige God zegt: “Elke stap in Gods werk, of het nu gaat om harde woorden of oordeel of tuchtiging, vervolmaakt de mens en is absoluut passend. Door de eeuwen heen heeft God nooit werk gedaan zoals dit. Heden werkt Hij in jullie, zodat jullie Zijn wijsheid hebben gewaardeerd. Hoewel jullie van binnen wat pijn hebben geleden, voelen jullie harten standvastig en in vrede. Het is jullie zegen om te kunnen genieten van deze fase van het werk van God. Ongeacht wat jullie in de toekomst kunnen bereiken, is alles liefde wat jullie vandaag de dag zien van Gods werk in jullie. Als de mens Gods oordeel en loutering niet ervaart, zullen zijn daden en vurigheid altijd aan de buitenkant zijn en zal zijn gezindheid altijd onveranderd blijven. Telt dit als door God gewonnen zijn? Hoewel er nog steeds veel is dat arrogant en verwaand is in de mens, is de gezindheid van de mens tegenwoordig veel stabieler dan voorheen. Het behandelen van jou door God, is om je te redden en hoewel je op dat moment misschien wat pijn voelt, zal de dag komen dat er een verandering in je gezindheid optreedt. Op dat moment zul je terugkijken en zien hoe wijs het werk van God is en dat zal zijn wanneer je in staat bent om Gods wil werkelijk te begrijpen” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Alleen door pijnlijke beproevingen te ervaren, kun je de liefelijkheid van God kennen). Als ik deze passage lees, denk ik onwillekeurig aan hoe arrogant ik vroeger was. Ik had veel ongeremde verlangens en streefde altijd naar roem en status, en wedijverde en vergeleek mezelf met anderen. Ik leefde zonder enige menselijke gelijkenis. Toen ik Gods woorden, oordeel, tuchtiging en discipline had ervaren, begon ik mijn satanische natuur een beetje te begrijpen. Ik was nu in staat tot spijt en afkeer van mezelf en werd wat eerlijker en nederiger. Ik voelde echt dat het oordeel en de tuchtiging van Gods woorden een redding zijn voor de mensheid.
In 2005, ruim een jaar nadat ik Almachtige God had aanvaard, werd ik gekozen als kerkleidster. Omdat ik was verheven door God en werd vertrouwd door mijn broeders en zusters, bad ik tot God en was ik vastbesloten om mijn plicht goed te doen om Zijn liefde te vergoeden. Ik ging meteen helemaal op in het werk voor de kerk. Als anderen in een bepaalde toestand vervielen of moeilijkheden hadden, vond ik wel woorden van God om hen te helpen, en hoewel het oppervlakkig was wat ik communiceerde, zag ik toch resultaten. Broeders en zusters zeiden dat mijn communicatie hen een beetje hielp. Omdat ik mijn plicht met enig succes deed, liet een leider me later werk voor verschillende kerken op me nemen. Ik was opgetogen. Vooral toen ik merkte dat ik Gods woorden sneller begreep dan de zuster met wie ik samenwerkte en de leider me hoog aansloeg. Ik was heel tevreden met mezelf. Ik dacht dat de leider me zag als iemand met echte mogelijkheden, een onmisbaar talent in de kerk. Na verloop van tijd werd ik steeds arroganter en dacht ik dat ik nu een beetje werkelijkheid van de waarheid had. Ik concentreerde me niet langer op het eten en drinken van Gods woorden en het nadenken over mezelf, en ik zocht niet naar de waarheid als ik op een probleem stuitte. Ik was altijd vol van mezelf, hooghartig, en keek neer op mijn broeders en zusters. Als ik zag dat sommigen van hen werden beperkt door hun verdorven gezindheden en hun plichten niet goed konden vervullen, communiceerde ik niet langer over de waarheid om hen te helpen uit liefde, maar berispte ik hen ongeduldig: “Gods werk heeft nu dit punt bereikt, maar je geniet nog steeds gretig van het vlees. Ben je niet bang dat je zult vervallen tot de rampspoed en zult worden gestraft? Als je plicht niet goed doet, zul je worden geëlimineerd.” Ik zag dat ze beperkt waren en me niet wilden zien, maar ik dacht niet na over mezelf en mopperde omdat ze niet naar de waarheid streefden.
Niet lang daarna kwam een leidster naar onze bijeenkomst. Ik dacht dat het was om me te bevorderen. Tot mijn verbazing, zei ze dat mijn binnengaan in het leven oppervlakkig was, dat ik geen problemen kon oplossen met mijn communicatie, en dat ik niet in staat was om de leiding te houden over het werk in meerdere kerken. Toen ik dat hoorde, was ik verbijsterd. Mijn verstand kon er niet bij. Ik weet niet eens hoe ik thuis ben gekomen na de bijeenkomst. Ik herinner me alleen dat ik de hele weg huilde en dacht: ik heb zo hard gewerkt om mijn plicht te doen, maar in plaats van vooruit te komen, ben ik diep gezonken. Wat zullen de broeders en zusters van me denken? Kennelijk kan ik niet zoveel werk aan, maar hoe kan ik tevreden zijn met zulke onbelangrijke plichten? Enkele dagen lang kon ik niet eten of slapen, en ik voelde me ellendig. Ik bad tot God en vroeg Hem om me te verlichten en te leiden, zodat ik Zijn wil kon begrijpen. Ik voelde me veel kalmer nadat ik had gebeden, en ik las deze woorden van God: “Onder het zoeken hebben jullie te veel individuele noties, hoop en toekomsten. Het huidige werk is bedoeld om jullie verlangen naar status en jullie buitensporige verlangens aan te pakken. Hoop, status en noties zijn allemaal klassieke weergaven van een satanische gezindheid. […] Jullie zijn nu volgers, en jullie hebben enig begrip verkregen van deze fase van het werk. Maar jullie hebben je verlangen naar status nog altijd niet opzijgezet. Als jullie status hoog is, zoeken jullie goed, maar als jullie status laag is, zoeken jullie niet langer. Jullie denken aldoor aan de zegeningen van status. Hoe komt het dat de meeste mensen geen afstand kunnen nemen van negativiteit? Is het antwoord niet steevast dat het door sombere vooruitzichten komt? […] Hoe meer je op deze manier zoekt, des te minder je zult oogsten. Hoe groter iemands verlangen naar status, hoe strenger hij behandeld zal moeten worden en hoe meer hij grote loutering zal moeten ondergaan. Zulke mensen zijn waardeloos! Ze moeten in afdoende mate behandeld en geoordeeld worden, zodat ze deze dingen helemaal loslaten. Als jullie op deze manier streven tot het einde, zullen jullie niets oogsten. Wie het leven niet nastreeft, kan niet getransformeerd worden, en wie niet snakt naar de waarheid, kan de waarheid niet verwerven. Je richt je niet op het nastreven van persoonlijke transformatie en intreden, maar op extravagante wensen en dingen die je liefde voor God beperken en verhinderen dat je dichtbij Hem komt. Kunnen die dingen je transformeren? Kunnen ze je het koninkrijk binnenbrengen?” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Waarom ben je niet bereid een contrast te zijn?). Toen ik dit had gelezen, begreep ik Gods wil. Hij had die situatie teweeggebracht om mijn verlangen naar status te behandelen, en om te zorgen dat ik nadacht over mezelf en de juiste weg koos in het streven naar de waarheid. Ik dacht erover na of mijn gretige streven en offers in mijn geloof echt dienden om naar de waarheid te streven en de plicht van een geschapen wezen te doen. In werkelijkheid was het alleen maar om mijn ambitie om beter te zijn dan anderen te bevredigen, en helemaal niet om naar de waarheid te streven. Dus toen ik eenmaal een positie had, was ik heel tevreden met mezelf en probeerde ik niet vooruit te komen. Toen ik werd ontslagen, dacht ik niet alleen niet na over mezelf, maar ik was negatief en zwak en weet het aan God. Ik overwoog zelfs om de handdoek in de ring te gooien en God te verraden. Ik had totaal geen geweten en verstand en was heel egoïstisch en verachtelijk. Dat ik was ontslagen, betekende dat God me beschermde. Ik had niet negatief moeten worden of God verkeerd moeten begrijpen, maar ik had de waarheid moeten zoeken om mijn verdorvenheid te verhelpen. Toen ik dat besefte, kwam ik in gebed voor God. “O, God, ik wil niet meer naar status streven. Ik wil me onderwerpen aan uw regels en regelingen, echt naar de waarheid streven en mijn plicht vervullen om u te behagen.” De dagen daarop concentreerde ik me op het eten en drinken van Gods woorden en het nadenken over mezelf, en toen ik mijn arrogante gezindheid weer vertoonde, bad ik bewust tot God en verzaakte ik mezelf. Ik voelde me veel beter toen ik een tijdje op deze manier had gepraktiseerd, en ik kon op een gepaste manier omgaan met broeders en zusters.
Na enkele jaren werd ik opnieuw gekozen tot kerkleidster. Niet lang daarna fuseerde mijn kerk met een andere, zodat we opnieuw leiders moesten kiezen. Hierdoor stak mijn verlangen naar status weer de kop op. Ik was echt bang dat ik mijn positie zou verliezen. Tijdens bijeenkomsten met de leiders van de andere kerk, vond ik hun inzicht in Gods woorden en communicatie over de waarheid niets bijzonders, dus ik dacht dat ik zeker tot leidster zou worden gekozen. Om mijn positie veilig te stellen en te zorgen dat meer mensen zagen hoe capabel ik was, bood ik aan om wat problemen te behandelen in een zwakkere kerk, en beloofde ik om ze snel op te lossen. Ik was elke dag actief op bijeenkomsten, communiceerde met anderen en loste problemen op, en in mijn communicatie sprak ik bewust over hoe ik in het verleden mijn werk deed, wat voor grote prestaties ik had geleverd en hoezeer leiders me destijds waardeerden. Ik sprak ook met opzet over fouten en afwijkingen in het werk van de andere kerkleiders om mezelf heimelijk goed voor te doen en hen te kleineren. Maar God kijkt in mijn hart en geest, en omdat de motieven in mijn plicht verkeerd waren, verborg God Zich voor me. Hoewel ik in die tijd voortdurend bezig was, bereikte ik niets in mijn werk. Ik kreeg zweren in mijn mond en zelfs water drinken was pijnlijk. Ik leed echt en bedacht hoe ik sinds ik daar was niets had opgelost en mijn werk geen resultaten had opgeleverd. Ik vroeg me af hoe de leiders over me zouden denken, als ze de indruk kregen dat ik niet capabel was. Stel dat ik nog voor de verkiezing zou worden ontslagen. Wat een vernedering. Bij deze gedachte popelde ik om alle problemen meteen op te lossen, maar hoe ik ook communiceerde, alles sleepte zich voort zoals voorheen. Ik voelde me zo gekweld, dat ik alleen maar voor God kon komen in gebed: “O, God, ik ben in de duisternis geraakt en begrijp geen enkel probleem. O, God, ik moet u hebben getart. Daarom smeek ik u, wijs me de weg. Ik ben bereid om over mezelf na te denken en berouw te tonen aan u.”
Later las ik een passage uit Gods woorden: “Jullie hebben de tong en de tanden van de onrechtvaardigen in jullie monden. Jullie woorden en daden zijn zoals die van de slang die Eva verleidde om te zondigen. Jullie eisen van elkaar oog om oog en tand om tand en jullie wedijveren in mijn aanwezigheid om positie, roem en winst voor jezelf te bewerkstelligen, maar jullie weten niet dat ik in het verborgene naar jullie woorden en daden kijk. Voordat jullie zelfs in mijn tegenwoordigheid komen, heb ik de bodem van jullie harten gepeild. De mens wil altijd aan de greep van mijn hand ontsnappen en de waarneming van mijn ogen ontwijken, maar ik ben nooit weggedoken voor zijn woorden of daden. In plaats daarvan sta ik doelbewust toe dat die woorden en daden mijn ogen binnendringen, zodat ik de ongerechtigheid van de mens kan tuchtigen en een oordeel kan vellen over zijn rebellie. Zodoende blijven de verborgen woorden en daden van de mens altijd voor mijn rechterstoel, en mijn oordeel heeft de mens nooit verlaten, omdat zijn rebellie te buitensporig is” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Het werk van het verspreiden van het evangelie is ook het werk van de redding van de mens). Gods woorden van oordeel en openbaring deden me beven van angst. Ik dacht terug aan hoe ik had gedacht en gehandeld. Om mijn positie als leidster veilig te stellen en meer mensen tegen me te laten opkijken, had ik gepocht dat ik problemen oploste door communicatie, om mezelf te bewijzen en harten te veroveren, en had ik me beter voorgedaan en anderen gekleineerd waar ik maar kon. Ik behandelde broeders en zusters als concurrenten en gebruikte trucs en tactieken. Ik had geen gelijkenis van een gelovige, geen menselijkheid. Was ik anders dan een dier dat vocht om een hap eten? Wat was ik egoïstisch en verachtelijk. Ik deed slechte dingen en verzette me tegen God met mijn daden en had al lang daarvoor Zijn gezindheid beledigd. Dat ik aan die zweren leed en niets bereikte in mijn werk kwam doordat God me kastijdde en disciplineerde. Zijn wens was dat ik over mezelf nadacht, berouw had en veranderde. Ik dacht erover na waarom ik altijd naar roem en status streefde, en daar meer belang aan hechtte dan aan al het andere. Het kwam allemaal doordat ik was misleid en verdorven door Satan. Hij gebruikte opleiding en sociale invloeden om mijn hart te doordrenken van dit vergif en deze filosofieën, zoals: ‘De slimmen heersen over de sterken’ en: ‘Zichzelf onderscheiden en eer brengen aan zijn voorouders.’ Deze satanische filosofieën waren diep geworteld in mijn hart en waren mijn natuur geworden. Ik leefde volgens dit vergif, werd steeds arroganter en verwaander, vereerde roem en status, en probeerde altijd vooruit te komen en beter te zijn dan anderen. Omdat ik niet op de juiste weg was, maar in deze verdorven, satanische gezindheid leefde, was ik verblind en kon ik niet de oorzaak van problemen zien. Ook kon ik de problemen van anderen niet oplossen en ik vertraagde het werk van de kerk. Ik deed niet mijn plicht, maar slechte dingen. Ik knielde voor God en toonde berouw aan Hem: “God, ik heb mijn plichten verwaarloosd voor mijn reputatie en gewin, en probeerde u te misleiden en te bedriegen. Ik zou vervloekt moeten worden. O, God, ik wil niet meer zo zijn. Ik wil berouw tonen aan u.” Toen las ik deze woorden van God: “Omdat jullie Gods schepselen zijn, moeten jullie je plicht als schepsel doen. Er worden geen andere eisen aan jullie gesteld. Dit is hoe jullie moeten bidden: ‘O, God! Of ik nou status heb of niet, nu begrijp ik mezelf. Als mijn status hoog is, komt dat door uw verheffing, en als deze laag is, komt dat door uw verordening. Alles ligt in uw handen. Ik heb geen keuzes en ook geen klachten. […] Ik schenk geen aandacht aan status; ik ben immers maar een schepsel. Als u mij in de put van de afgrond plaatst, in de poel van vuur en zwavel, ben ik maar een schepsel. Als u mij gebruikt, ben ik een schepsel. Als u mij vervolmaakt, ben ik nog altijd een schepsel. Als u mij niet vervolmaakt, zal ik nog steeds van u houden, want ik ben niets meer dan een schepsel” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Waarom ben je niet bereid een contrast te zijn?). Gods woorden gaven me een weg om te praktiseren. Of ik nu werd vervangen of enige status bezat, ik moest toch nog naar de waarheid streven en mijn plicht goed doen, en me concentreren op het praktiseren van de waarheid in mijn plicht en me ontdoen van mijn satanische gezindheid. Toen ik mijn motieven in mijn plicht had gecorrigeerd en me erop had geconcentreerd om mezelf tot rust te brengen voor God om Zijn woorden te lezen en te bidden, legde ik de problemen van de kerk in Gods handen. Ik keek naar Hem, en zocht de waarheid met broeders en zusters. Die problemen in de kerk werden al snel opgelost. Ik was vervuld van dankbaarheid jegens God. God is heel echt en aanbiddelijk, en Hij was aan mijn zij en maakte alles gereed om me te zuiveren en te transformeren. Ik besefte ook hoe belangrijk het is om te streven naar de waarheid en een verandering van gezindheid in mijn geloof.
Een half jaar later kreeg ik de verantwoordelijkheid voor het werk van nog enkele kerken. Omdat ik wist hoe sterk mijn verlangen naar status en hoe arrogant mijn gezindheid was, bad ik ernstig tot God zodat ik mijn motieven kon corrigeren en mijn plicht goed kon doen. Ik werd toen gekoppeld aan zuster Wang, die een heldere kijk op kwesties had en problemen op een volwassen manier aanpakte. Ik vroeg haar vaak om advies en leerde van haar sterke punten. Na enkele maanden, was ik erg vooruitgegaan in het communiceren over de waarheid om problemen op te lossen en in het verrichten van verschillende taken voor de kerk. Broeders en zusters keken ook tegen me op. Voor ik het wist, was ik weer heel tevreden met mezelf, en dacht ik, hoewel ik nog relatief nieuw was in het geloof, dat mijn communicatie net zo goed was als die van zuster Wang en dat ik was gegroeid in mijn vermogen om problemen aan te pakken. Ik dacht dat mijn gestalte was gegroeid. Ik besefte niet dat mijn arrogantie zich openbaarde bij alles wat ik deed en dat mijn verlangen naar roem en status sterker was teruggekomen dan ooit. Ik wilde dat zuster Wang bij alles naar me luisterde. Ik kon het niet uitstaan dat anderen haar communicatie goedkeurden of dat ze de leiding nam in kerkzaken. Ik dacht dat ik enige praktische kennis had en veel ervaring had opgebouwd, dat ik geen nieuweling was die geen benul had, en dat ik qua kaliber haar gelijke was. We waren allebei leidsters, dus waarom nam zij altijd de leiding? Waarom zou ik naar haar luisteren? Als dat zo doorging, was ik dan niet alleen in naam leidster? Ik begon harder te werken en zorgde dat ik Gods woorden paraat had, zodat ik haar kon overtreffen, en tijdens onze gesprekken over werk voor de kerk op bijeenkomsten van medewerkers, begon ik als ze haar meningen uitdrukte, expres te muggenziften en aanmerkingen te maken. Dan kwam ik met mijn ‘geniale idee’ om haar te kleineren en mezelf beter voor te doen. Korte tijd later, vielen mijn ideeën toen we over werk voor de kerk spraken in de smaak bij enkele medewerkers en ze begonnen naar mij te komen als ze problemen hadden en naar mijn voorstellen te luisteren. Ik vond het heerlijk om ze allemaal om me heen te zien drommen. Later, kon zuster Wang niet meer op pad om haar plicht te vervullen omdat de CCP haar volgde, dus werd ik een tijdje alleen verantwoordelijk voor het werk van de kerk. Ik voelde me niet bedolven onder het werk, maar was heel ontspannen, en dacht dat ik eindelijk over alles het laatste woord kon hebben. Ik besefte toen wel dat mijn manier van denken niet goed was, maar ik dacht niet na over mezelf en nam het helemaal niet ter harte.
Op een dag vertelde een leider me dat ik naar een bijeenkomst in een ander gebied moest, en dat er maar een stuk of tien waren uitgekozen, hoewel het een grote regio omvatte. Ik hoorde ook iemand zeggen dat ik zou worden bevorderd. Ik dacht echt dat ik heel wat was, dat ik het neusje van de zalm was in onze regio. Ik stapte opgewekt op een trein met vier andere zusters, maar onderweg gebeurde er iets onverwachts. We werden gevolgd en gearresteerd door de CCP-politie. Hun ondervragingen leverden niets op, en ze veroordeelden me tot twee jaar dwangarbeid wegens ‘het organiseren en gebruiken van een xie jiao-organisatie om de handhaving van de wet te ondermijnen’. Ik maakte een moeilijke tijd door na mijn veroordeling. In mijn hart kwamen misverstanden en twijfels over God. Waarom was ik gearresteerd en in de gevangenis gegooid toen ik net zou worden bevorderd? Houdt God me tegen en gebruikt Hij dit om me te ontmaskeren en te elimineren? Ben ik mijn kans kwijtgeraakt om mijn plicht te doen en gered te worden? Ik had veel pijn en voelde me zo verloren. Ik huilde vaak en bad tot God: “O, God, nu begrijp ik uw wil. Het voelt alsof u me afwijst, alsof u mij niet wilt. God, ik smeek u om me te verlichten en me de weg te wijzen om uw wil te begrijpen, zodat ik zal weten hoe ik in deze situatie kan binnengaan in de waarheid.” Dank God dat Hij mijn gebed heeft gehoord. Op een dag gaf een zuster in dezelfde gevangenisafdeling me stiekem een briefje met enkele van Gods woorden die ze had overgeschreven. Er stond: “Voor alle mensen is loutering een foltering en heel moeilijk te accepteren – maar het is tijdens de loutering dat God Zijn rechtvaardige gezindheid aan de mens duidelijk maakt, Zijn eisen aan de mens openbaar maakt, meer verlichting verschaft en meer daadwerkelijk snoeien en behandelen; door de vergelijking tussen de feiten en de waarheid, geeft Hij de mens een grotere kennis van zichzelf en de waarheid, en geeft Hij de mens een beter begrip van Gods wil, waardoor de mens een waarachtigere en zuiverdere liefde voor God krijgt. Dat zijn Gods doelen bij het uitvoeren van loutering. Al het werk dat God doet in de mens heeft zijn eigen doelen en betekenis; God doet geen zinloos werk, noch doet Hij werk dat zonder voordeel voor de mens is. Loutering betekent niet dat mensen van Gods aangezicht worden verwijderd, noch betekent het dat ze in de hel worden vernietigd. Het betekent veeleer het veranderen van de gezindheid van de mens tijdens de loutering, het veranderen van zijn intenties, zijn oude inzichten, het veranderen van zijn liefde voor God en het veranderen van zijn hele leven. Loutering is een echte test voor de mens en een vorm van echte training, en alleen tijdens loutering kan zijn liefde zijn inherente functie dienen” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Alleen door het ervaren van loutering kan de mens ware liefde bezitten). Mijn hart leefde onmiddellijk op. Deze situatie was Gods beproeving voor mij. Het was niet Zijn wil om me te elimineren, maar om me beter in staat te stellen om over mezelf na te denken en mezelf te kennen, en binnen te gaan in de waarheid. Ik wist dat ik niet meer negatief en zwak mocht zijn, en niet mocht afgaan op mijn eigen noties en speculeren over Gods wil. In plaats daarvan moest ik mezelf tot rust brengen, de waarheid zoeken en serieus over mezelf nadenken en mezelf kennen.
Op een avond kon ik niet in slaap komen, en onwillekeurig vroeg ik me af waarom God me dit had laten overkomen. Toen schoten me Gods woorden te binnen: “Haten jullie de grote rode draak echt? Haten jullie hem echt uit het diepst van jullie hart? Waarom heb ik jullie dat zo vaak gevraagd? Waarom blijf ik jullie deze vraag steeds opnieuw stellen?” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Gods woorden aan het hele universum, hfst. 28). Ik vroeg me steeds weer af: haat ik echt de grote rode draak? Haat ik hem uit het diepst van mijn hart? Toen dacht ik aan deze passage uit Preken en communicatie over het binnengaan in het leven: “Sommigen zeggen: ‘Ik heb de grote rode draak verzaakt. Hij onderdrukt me en ik veracht hem nu.’ Je kunt hem verzaken met je woorden, maar niet met je hart. Misschien haat je hem vanuit het diepst van je hart, maar hij controleert nog steeds je gedrag en natuur. Dat is omdat het vergif, de gedachten, gezichtspunten, filosofieën en opvattingen over het leven van de grote rode draak nog steeds je hart in hun greep hebben. De manier waarop je de dingen ziet, is nog steeds de manier waarop hij de dingen ziet. Je gedachten, je opvattingen over het leven en over dingen in het algemeen zijn hetzelfde als zijn gedachten en opvattingen. Ze behoren allemaal toe aan de grote rode draak, dus je bent nog steeds in zijn macht… Als je echt wilt ontsnappen aan Satans invloed moet je jezelf helemaal zuiveren van elk satanisch vergif in je. […]” (‘Preken en communicatie over het binnengaan in het leven’). In het licht van deze woorden besefte ik dat ik de grote rode draak alleen haatte omdat hij broeders en zusters arresteerde en vervolgde, en Gods werk verstoorde en saboteerde, maar dat betekende niet dat ik hem echt haatte en verzaakte. Waarachtig haten en verzaken kan alleen als we zijn boosaardige, reactionaire essentie volledig zien, zodat we hem echt haten vanuit het diepst van ons hart, en zijn vergif dat in ons is afzweren. Doordat ik zelf arrestatie, vervolging en marteling door de grote rode draak had ondergaan, en onder dwang was geïndoctrineerd, zag ik echt in dat hij een demon is die de waarheid haat en God haat. Ik zag zijn lelijke gezicht als bedrieger en bederver van de mens. Hij slaat de trom voor atheïsme en materialisme, vastbesloten om Gods bestaan te ontkennen, en doet wat hij kan om zichzelf te verheerlijken en zich erop voor te staan dat hij ‘groot, glorieus en waarachtig’ is. Hij hemelt zichzelf op als de redder van het volk en wil dat iedereen hem vereert en in hem gelooft alsof hij God is, vergeefs hopend dat hij God kan vervangen in het hart van de mensen. De grote rode draak is heel verachtelijk, boosaardig en schaamteloos. En ik besefte dat mijn essentie vrijwel dezelfde was als zijn essentie. God verhief me, liet me de plicht van een leidster praktiseren, en leren om problemen op te lossen door over de waarheid te communiceren, zodat anderen God konden kennen en zich aan Hem konden onderwerpen, maar ik gebruikte die kans om zoveel mogelijk te pronken, en wilde dat anderen tegen me opkeken en deden wat ik zei. Verzette ik me niet tegen God door dat te doen? Ik was jaloers op zuster Wang en sloot haar buiten, greep altijd haar fouten aan en kleineerde haar. Ik verlangde er zelfs naar om haar te laten ontslaan, zodat ik het laatste woord zou hebben in de kerk. Gedroeg ik me niet als een dictator? Werd ik niet beheerst door het vergif van de grote rode draak, zoals: ‘Er kan maar één alfamannetje zijn’ en ‘Ik ben mijn eigen meester in hemel en op aarde’? Gods bestuurlijke decreten zeggen: “De mens moet zichzelf niet groter maken of verheerlijken. Hij moet God aanbidden en verheerlijken” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, De tien bestuurlijke decreten waaraan Gods uitverkoren volk moet gehoorzamen in het Tijdperk van het Koninkrijk). Hoe kan ik van alles wat ik heb laten zien, achteraf zeggen dat ik mijn plicht deed? Ik deed slechte dingen en verzette me tegen God. Mijn daden hadden lang geleden Gods bestuurlijke decreten geschonden, en als God me niet had gedisciplineerd, als Hij die situatie niet had gebruikt om me tegen te houden op mijn boosaardige pad, als ik was doorgegaan overeenkomstig mijn eigen natuur en ambities, dan weet ik zeker dat ik nergens voor was teruggedeinsd voor roem en status tot ik ten slotte iets heel slechts had gedaan en door God was gestraft. Ik besefte dat dit een serieuze waarschuwing voor me was. Ik had zo’n gevaarlijk punt bereikt, maar ik had het totaal niet in de gaten gehad. Ik werd door mijn arrestatie uiteindelijk gedwongen om over mezelf na te denken en mezelf te kennen. Zonder deze duivel, de grote rode draak, als contrast, had ik waarschijnlijk nooit gezien hoeveel van zijn gif er in me zat, en dat ik eigenlijk net zo ben als hij. Ik zou echt niet in staat zijn geweest om hem waarachtig te verzaken en te proberen me te bevrijden van zijn vergif. Ik zag in dat alles wat God had gedaan diende om me te zuiveren en ik dankte Hem vanuit het diepst van mijn hart dat Hij me had gered.
Ik dacht in de gevangenis veel na over mezelf en het speet me vooral dat ik de kansen om mijn plicht te doen niet had gekoesterd. In plaats daarvan wilde ik per se streven naar roem en status, en had ik me laten leiden door Satans vergif. Ik had veel dingen gedaan die tegen de waarheid waren en broeders en zusters kwetsten, en ik had het werk van de kerk gehinderd en verstoord. Ik had God veel pijn gedaan, ik had zo’n grote schuld en ik was vervuld van spijt. Pas toen had ik een diep verlangen om naar de waarheid te streven en Gods oordeel en tuchtiging te ervaren zodat ik gauw bevrijd zou zijn van dat vergif en een menselijke gelijkenis kon naleven. Ik nam mijn plicht weer op toen ik was vrijgekomen, en toen ik weer tot kerkleidster werd gekozen, voelde ik me niet zo zelfvoldaan en zelfgenoegzaam als voorheen. In plaats daarvan voelde ik dat het een grote verantwoordelijkheid was, dat het Gods opdracht aan mij was die ik moest koesteren, en dat ik het uiterste moest doen om naar de waarheid te streven en mijn plicht te doen. Doordat ik keer op keer werd gekastijd en gedisciplineerd werd mijn ziel die was misleid door Satan eindelijk wakker. Ik zag in dat alleen het streven naar de waarheid, het streven naar verandering in mijn gezindheid, en het goed uitvoeren van de plicht van een geschapen wezen de juiste bezigheden zijn. Mijn verlangen naar roem en status is niet meer zo sterk als voorheen en ik word steeds minder arrogant. Ik kan goed samenwerken met anderen en mijn plicht naar behoren doen, en ik leef nu enige menselijke gelijkenis na. Ik voel heel goed dat het kleine beetje verandering niet makkelijk is gekomen. Dit is allemaal verwezenlijkt door het oordeel en de tuchtiging van Gods woorden. Ik dank Almachtige God dat Hij me heeft gered.