369 Zij in de duisternis moeten opstaan
Vers 1
Gedurende duizenden jaren,
was dit het land van vuil,
verschrikkelijk vuil, vol van ellende,
met geesten dwalend in elke hoek.
De geesten misleiden, bedriegen,
beschuldigen ongegrond,
zijn wreed en gemeen,
trappelen op deze stad der geesten,
laten het bezaaid met dode lichamen.
Vers 2
De stank van bederf doordringt.
Het land is zwaar bewaakt.
Wie kan de wereld achter de lucht zien?
Hoe kunnen mensen van deze stad der geesten God gezien hebben?
Hebben ze ooit Gods genegenheid, lieftalligheid genoten?
Waarderen ze de zaken van de wereld?
Wie van hen begrijpt Gods gretige wil?
Nu is de tijd: mensen hebben al lang
hun krachten gebundeld,
al hun inspanningen toegewijd,
om het afschuwelijke gezicht van deze duivel te trekken.
Dit laat allen die verblind zijn
en lijden ellende hebben doorstaan,
opstaan uit hun pijn
en die slechte oude duivel de rug toekeren.
Vers 3
Waarom een ondoordringbare hindernis voor Gods werk zetten?
Waarom verschillende trucs gebruiken om Gods volk te bedriegen?
Waar is er echte vrijheid, wettige rechten en belangen?
Waar is de eerlijkheid?
Waar is de troost en de warmte?
Waarom duivelse plannen gebruiken om Gods volk te misleiden?
Waarom zo’n macht gebruiken om Gods komst te onderdrukken?
Vers 4
Waarom God achterna zitten tot Hij nergens nog Zijn hoofd kan laten rusten?
Hoe kan dit geen woede opwekken?
Duizenden jaren van haat zijn opgestapeld in het hart,
millennia van misdaden zijn gekerfd in het hart.
Hoe kan dit geen haat inspireren?
Wreek God, vernietig Zijn vijand volledig.
Nu is de tijd: mensen hebben al lang
hun krachten gebundeld,
al hun inspanningen toegewijd,
om het afschuwelijke gezicht van deze duivel te trekken.
Dit laat allen die verblind zijn
en lijden ellende hebben doorstaan,
opstaan uit hun pijn
en die slechte oude duivel de rug toekeren.
Naar Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Werk en intrede (8)