Wanneer vallende bladeren terugkeren naar hun wortels, zul je spijt krijgen van al het kwaad dat je hebt gedaan
Jullie hebben allemaal met eigen ogen het werk gezien dat ik onder jullie heb verricht, jullie hebben zelf geluisterd naar de woorden die ik heb gesproken, en jullie hebben allemaal mijn houding tegenover jullie gekend, dus horen jullie te weten waarom ik dit werk in jullie verricht. Ik zeg jullie in alle eerlijkheid: jullie zijn alleen maar werktuigen voor mijn werk van de overwinning in de laatste dagen, de gereedschappen voor het verbreiden van mijn werk onder de naties van de heidenen. Ik spreek door jullie onrechtvaardigheid, vuilheid, weerstand en opstandigheid heen om mijn werk beter uit te breiden en mijn naam te verspreiden onder de heidense naties, dat wil zeggen: onder enige van de naties buiten Israël. Dit is zodat mijn naam, mijn daden en mijn stem overal in de naties van de heidenen kunnen worden verspreid, waardoor alle naties die niet bij Israël horen door mij kunnen worden overwonnen, mij kunnen aanbidden en mijn heilige landen worden buiten de landen Israël en Egypte. Het uitbreiden van mijn werk is in feite het uitbreiden van mijn werk van de overwinning en het uitbreiden van mijn heilige land; het is de uitbreiding van mijn vaste voet op aarde. Het moet jullie duidelijk zijn dat jullie alleen maar de schepselen onder de naties van de heidenen zijn, die ik overwin. Oorspronkelijk hadden jullie noch status, noch enige gebruikswaarde, en waren jullie volstrekt nutteloos. Het is alleen doordat ik de maden van de mestvaalt heb verheven om voorbeelden te zijn van mijn overwinning over het hele land, om het enige ‘referentiemateriaal’ te zijn van mijn overwinning over het hele land, dat jullie zo fortuinlijk zijn geweest om met mij in contact te komen en nu met mij samen te komen. Het is vanwege jullie lage status dat ik jullie heb uitgekozen om de voorbeelden en modellen van mijn overwinningswerk te zijn. Het is alleen om deze reden dat ik onder jullie werk en spreek, en dat ik met jullie leef en verblijf. Jullie moeten weten dat het alleen door mijn management en door mijn extreme afkeer van de maden in de mestvaalt komt dat ik onder jullie spreek – het is zover gekomen dat ik woedend ben. Mijn werk onder jullie is in het geheel niet hetzelfde als het werk van Jehova in Israël, en in het bijzonder is het niet hetzelfde als het werk dat Jezus in Judea heeft gedaan. Het is met grote tolerantie dat ik spreek en werk, en het is met woede en ook oordeel dat ik deze ontaarden overwin. Het lijkt in niets op Jehova die Zijn volk in Israël leidt. Zijn werk in Israël was het schenken van voedsel en levend water, en Hij was vol barmhartigheid en liefde voor Zijn volk terwijl Hij hen voorzag. Het werk van tegenwoordig wordt verricht onder een vervloekte natie van mensen die niet zijn uitverkoren. Er is geen overdadig eten, noch is er het dorstlessende levensmiddel van het levende water, en er is al helemaal geen toevoer van overvloedige materiële goederen; er is alleen een toevoer van overvloedig oordeel en overvloedige vervloeking en tuchtiging. Deze op de mestvaalt levende maden zijn het absoluut niet waard de bergen vol vee en schapen, de grote rijkdom en de mooiste kinderen van het hele land te verkrijgen, zoals ik aan Israël heb geschonken. Het huidige Israël offert op het altaar het vee en de schapen en de gouden en zilveren voorwerpen waarmee ik het volk van Israël voed, en overstijgt het tiende deel dat Jehova onder de wet vereist. Daarom heb ik hun zelfs nog meer gegeven – meer dan honderd keer wat Israël onder de wet zou verkrijgen. Dat waarmee ik Israël voed, overtreft alles wat Abraham heeft verkregen, en alles wat Isaak heeft verkregen. Ik zal de familie van Israël vruchtbaar maken en zich laten vermenigvuldigen, en ik zal ervoor zorgen dat mijn volk Israël zich over de wereld verspreidt. Degenen die ik zegen en voor wie ik zorg, zijn nog altijd het uitverkoren volk van Israël – dat wil zeggen: de mensen die alles aan mij wijden en die alles van mij hebben verkregen. Het is omdat ze mij in gedachten houden dat ze hun pasgeboren kalveren en lammeren offeren op mijn heilige altaar, en alles wat ze hebben ten overstaan van mij offeren. Zelfs hun pasgeboren eerste zonen offeren ze in afwachting van mijn terugkeer. En hoe zit het met jullie? Jullie wekken mijn woede op, stellen eisen aan mij en stelen de offers van hen die dingen aan mij offeren, en jullie weten niet dat jullie mij beledigen; daarom is al wat jullie verkrijgen geween en straf in de duisternis. Jullie hebben mijn woede vele malen uitgelokt, en ik heb mijn brandende vuren zozeer neer laten regenen, dat heel wat mensen een tragisch einde hebben gevonden, en dat gelukkige huishoudens troosteloze graven zijn geworden. Het enige wat ik voor deze maden heb, is eindeloze woede, en ik ben niet van plan hen te zegenen. Het is alleen omwille van mijn werk dat ik een uitzondering heb gemaakt en jullie heb opgetild, en grote vernedering heb verdragen en onder jullie heb gewerkt. Ware het niet voor de wil van mijn Vader, hoe zou ik dan in hetzelfde huis kunnen wonen met de maden die in de mestvaalt krioelen? Ik voel extreme walging voor al jullie handelingen en woorden en hoe dan ook, omdat ik een bepaald ‘belang’ stel in jullie vuilheid en opstandigheid, is dit een grote verzameling van mijn woorden geworden. Anders zou ik beslist niet zo lang onder jullie zijn gebleven. Jullie moeten daarom weten dat mijn houding richting jullie er alleen maar een van medeleven en medelijden is; ik heb zelfs geen druppel liefde voor jullie. Wat ik voor jullie heb, is alleen maar tolerantie, want ik doe dit louter omwille van mijn werk. En jullie hebben mijn daden alleen maar gezien omdat ik vuilheid en opstandigheid heb uitgekozen als ‘grondstoffen’; anders zou ik mijn daden beslist niet aan deze maden openbaren. Ik werk alleen met tegenzin in jullie, wat totaal niets wegheeft van de paraatheid en bereidheid waarmee ik mijn werk in Israël heb gedaan. Ik draag mijn kwaadheid terwijl ik mijzelf dwing om onder jullie te spreken. Ware het niet omwille van mijn grotere werk, hoe zou ik het dan kunnen verdragen om zulke maden te blijven zien? Ware het niet omwille van mijn naam, dan zou ik lang geleden zijn opgestegen naar de hoogste hoogten en zou ik deze maden samen met hun mestvaalt volledig hebben verbrand! Ware het niet omwille van mijn glorie, hoe zou ik deze boze demonen dan kunnen toestaan om zich openlijk tegen mij te verzetten met hun hoofden die voor mijn ogen heen en weer zwaaien? Ware het niet om het soepel laten uitvoeren van mijn werk, zonder de geringste belemmering, hoe zou ik dan kunnen toestaan dat deze made-achtige mensen ongebreideld misbruik van mij maken? Als honderd mensen in een dorp in Israël op deze manier tegen mij in opstand zouden komen, zou ik hen, zelfs al hadden ze offers aan me gebracht, nog altijd volkomen vernietigen en in spleten in de grond werpen om te voorkomen dat mensen in andere steden ooit nog in opstand zouden komen. Ik ben een vuur dat alles verwoest en ik duld geen belediging. Omdat mensen allemaal door mij zijn geschapen, moeten ze gehoorzamen wat ik ook maar zeg en doe, en mogen ze niet in opstand komen. Mensen hebben het recht niet om zich met mijn werk te bemoeien, laat staan dat ze bevoegd zijn om te analyseren wat goed en fout is in mijn werk en woorden. Ik ben de Heer van de schepping, en de schepsels moeten alles wat ik vereis bereiken met een hart vol eerbied voor mij; ze moeten niet proberen met mij te redeneren en moeten zich vooral niet verzetten. Met mijn gezag heers ik over mijn mensen, en allen die onderdeel vormen van mijn schepping moeten zich onderwerpen aan mijn gezag. Hoewel jullie tegenwoordig vrijmoedig en aanmatigend zijn tegenover mij, hoewel jullie ongehoorzaam zijn aan de woorden waarmee ik jullie onderricht en geen angst kennen, beantwoord ik jullie opstandigheid alleen maar met verdraagzaamheid. Ik zal niet in een driftbui uitbarsten en mijn werk aantasten omdat minuscule, onbeduidende maden het vuil in de mestvaalt hebben omgewoeld. Ik gedoog het voortdurende bestaan van alles waarvan ik walg en alle dingen die ik verafschuw omwille van de wil van mijn Vader, en dat zal ik doen tot mijn uitspraken compleet zijn, tot mijn allerlaatste moment. Maak je geen zorgen! Ik kan mij niet verlagen tot hetzelfde niveau als een naamloze made, en zal mijn mate van vaardigheid niet met de jouwe meten. Ik walg van je, maar ik kan het volhouden. Je bent me ongehoorzaam, maar je kunt niet ontsnappen aan de dag waarop ik je zal tuchtigen, die mijn Vader mij heeft beloofd. Kan een geschapen made zich meten met de Heer van de schepping? In de herfst keren gevallen bladeren terug naar hun wortels; jij zult terugkeren naar het huis van je ‘vader’ en ik zal terugkeren aan mijn Vaders zijde. Zijn tedere genegenheid zal me begeleiden, en jij zult gevolgd worden door het vertrappen van je vader. Ik zal de glorie van mijn Vader hebben, en jij zult de schande van de jouwe hebben. Ik zal de tuchtiging die ik lange tijd heb ingehouden gebruiken om je te begeleiden, en jouw ranzige vlees, dat al tienduizenden jaren verdorven is, zal met mijn tuchtiging in aanraking komen. Ik zal mijn werk van woorden in jou hebben voltooid, begeleid door verdraagzaamheid, en jij zult de rol beginnen te vervullen van het ondergaan van rampspoed door toedoen van mijn woorden. Ik zal me enorm verheugen en werken in Israël; jij zult wenen en knarsetanden, bestaan en sterven in de modder. Ik zal mijn oorspronkelijke vorm terugkrijgen en niet langer met je verblijven in de vuilheid, terwijl jij je oorspronkelijke lelijkheid zult terugkrijgen en zult blijven rondgraven in de mestvaalt. Wanneer mijn werk en woorden zijn voltooid, zal het voor mij een dag van vreugde zijn. Wanneer het klaar is met jouw verzet en opstandigheid, zal het voor jou een dag van wenen zijn. Ik zal niet met je meevoelen, en je zult me nooit meer zien. Ik zal niet langer in dialoog met je treden, en je zult me nooit meer tegenkomen. Ik zal je opstandigheid haten, en je zult mijn beminnelijkheid missen. Ik zal je treffen, en je zult naar me smachten. Ik zal met graagte van je weggaan, en je zult je bewust zijn van je schuld aan mij. Ik zal je nooit meer zien, maar jij zult altijd op me hopen. Ik zal je haten omdat je je momenteel tegen me verzet, en je zult me missen omdat ik je momenteel tuchtig. Ik zal niet naast je willen wonen, maar je zult er bitter naar smachten en voor eeuwig wenen, want je zult alles berouwen wat je me hebt aangedaan. Je zult wroeging voelen voor je opstandigheid en verzet, je zult zelfs vol spijt met je gezicht naar beneden op de grond liggen en voor me neervallen en zweren dat je me nooit meer ongehoorzaam zult zijn. Maar in je hart zul je mij alleen liefhebben, en toch zul je mijn stem nooit kunnen horen. Ik zal je beschaamd maken over jezelf.
Nu kijk ik naar je toegeeflijke vlees dat bereid is mij te vleien, en ik heb alleen maar een kleine waarschuwing voor je, hoewel ik je niet zal ‘dienen’ met tuchtiging. Je moet weten welke rol je speelt in mijn werk; dan zal ik tevreden zijn. Wat betreft zaken die hier buiten staan: als je mij weerstaat of mijn geld uitgeeft, of de offers voor mij, Jehova, opeet, of als jullie, maden, elkaar bijten, of als jullie, hondachtige wezens, conflicten hebben of elkaar schenden – daar houd ik mij allemaal niet mee bezig. Jullie moeten alleen weten wat voor soort dingen jullie zijn, dan zal ik tevreden zijn. Als jullie naast dit alles elkaar met wapens te lijf willen gaan of elkaar met woorden willen bestrijden, is dat prima; ik heb geen behoefte om me in zulke zaken te mengen, en houd me totaal niet bezig met menselijke aangelegenheden. Het is niet zo dat conflicten tussen jullie mij niet kunnen schelen; eerder is het zo dat ik niet één van jullie ben, en mij daarom niet meng in zaken die tussen jullie spelen. Ikzelf ben geen schepsel en ben niet van de wereld, dus ik walg van het drukke leven van mensen en de chaotische, ongepaste relaties tussen hen. In het bijzonder walg ik van de rumoerige menigten. Ik heb echter diepgaande kennis van de onzuiverheden in het hart van elk schepsel, en voordat ik jullie schiep, wist ik al van de onrechtvaardigheid die diep in de mensenharten bestond, en kende ik al het bedrog en de valsheid in de mensenharten. Zelfs al zijn er in het geheel geen sporen wanneer mensen onrechtvaardige dingen doen, weet ik daarom niettemin dat de onrechtvaardigheid die jullie in je hart koesteren de rijkdom overstijgt van alle dingen die ik heb geschapen. Elk van jullie is gestegen tot het hoogste punt van de menigten; jullie zijn opgestegen om de voorouders van de massa’s te zijn. Jullie zijn uiterst arbitrair en jullie schoppen herrie onder alle maden; jullie zoeken een behaaglijke plek en proberen de maden die kleiner dan jezelf zijn te verorberen. Jullie zijn kwaadaardig en sinister in je hart en streven zelfs de geesten voorbij die naar de bodem van de zee zijn gezonken. Jullie leven op de bodem van de mest en verstoren de maden van boven tot onder tot ze geen rust kennen. Ze bevechten elkaar een tijdje en worden dan weer rustig. Jullie kennen je plaats niet en toch blijven jullie elkaar bestrijden in de mest. Wat valt er voor jullie te winnen met zo’n strijd? Hoe zouden jullie elkaar achter mijn rug om kunnen bevechten als jullie werkelijk eerbied voor mij in jullie hart hadden? Hoe hoog je status ook is, ben je niet nog altijd een stinkende kleine worm in de mest? Zul je vleugels kunnen ontwikkelen en een duif in de lucht kunnen worden? Jullie, stinkende kleine wormen, stelen offers van het altaar van mij, Jehova. Kunnen jullie daardoor je verwoeste, mislukte reputatie redden en het uitverkoren volk van Israël worden? Jullie zijn schaamteloze ellendelingen! Die offers op het altaar werden aan mij gebracht door mensen, als een uitdrukking van welwillende gevoelens van hen die mij vereren. Zij zijn er voor mij om te besturen en gebruiken, dus hoe zou je me ooit de tortelduifjes kunnen ontstelen die mensen mij hebben gegeven? Ben je niet bang om een Judas te worden? Ben je niet bang dat je land een veld van bloed zou kunnen worden? Jij schaamteloos ding! Denk je dat de tortelduiven die mensen offeren ervoor zijn om jouw buik te vullen, made? Wat ik je heb gegeven, is wat ik bereid ben je te geven; wat ik je niet heb gegeven, daarover beschik ik. Je mag niet zomaar mijn offers stelen. Degene die werkt, dat ben ik: Jehova – de Heer van de schepping – en mensen brengen offers omwille van mij. Denk je dat dit een tegoeddoening is voor al jouw rondrennen? Je bent werkelijk schaamteloos! Voor wie ren je rond? Is dat niet voor jezelf? Waarom steel je mijn offers? Waarom steel je geld uit mijn geldbuidel? Ben je niet de zoon van Judas Iskariot? De offers aan mij, Jehova, zijn ervoor om door priesters genoten te worden. Ben jij een priester? Je waagt het mijn offers zelfgenoegzaam te eten en je spreidt ze zelfs uit op tafel; je bent niets waard! Jij waardeloze ellendeling! Mijn vuur, het vuur van Jehova, zal je verteren!