1013 God redt de goddelozen niet
1 In de natie van de grote rode draak heb ik een fase van werk uitgevoerd die voor de mens onpeilbaar is, waardoor ze in de wind zwieren, waarna velen stilletjes wegzweven door het blazen van de wind. Echt, dit is de ‘dorsvloer’ die ik ga zuiveren; het is waar ik naar verlang en het is ook mijn plan. Want vele goddelozen zijn binnengeslopen terwijl ik aan het werk ben, maar ik heb geen haast om ze weg te jagen. Integendeel, ik zal ze uiteenjagen wanneer de tijd rijp is. Pas daarna zal ik de bron van het leven zijn, diegenen die echt van mij houden toestaan om van mij de vrucht van de vijgenboom en de geur van de lelie te ontvangen.
2 In het land waar Satan verblijft, het land van stof, daar blijft geen puur goud over, alleen zand, en zo, onder deze omstandigheden, verricht ik een dergelijke fase van werk. Je zou moeten weten dat wat ik verdien puur, gezuiverd goud is, geen zand. Hoe kunnen de goddelozen in mijn huis blijven? Hoe kan ik toestaan dat vossen parasieten zijn in mijn paradijs? Ik gebruik elke denkbare methode om deze dingen weg te jagen. Voordat mijn wil is onthuld, weet niemand wat ik ga doen. Gebruikmakend van deze gelegenheid, verdrijf ik die goddelozen en zij worden gedwongen uit mijn aanwezigheid te gaan. Dit is wat ik de goddelozen aandoe.
Naar Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, De zeven donderslagen – een profetie dat het evangelie van het Koninkrijk door heel het universum zal worden verspreid