Inleiding
Op 11 februari 1991 deed God Zijn eerste uitspraak in de kerk; een uitspraak die een buitengewone uitwerking had op ieder afzonderlijk persoon onder de mensen die destijds leefden in de stroom van de Heilige Geest. Deze uitspraak maakte melding van het volgende: “Gods woonplaats is tevoorschijn gekomen” en “Het hoofd van het universum, Christus van de laatste dagen – Hij is de schijnende zon.” Door deze woorden vol diepe betekenis kwamen al deze mensen in een nieuwe sfeer terecht. Alle mensen die deze uitspraak lazen voelden aan dat een nieuw werk werd aangeduid, het grote werk dat God op het punt stond te beginnen. Het was deze mooie, zoetvloeiende en compacte uitspraak die de gehele mensheid binnenvoerde in Gods nieuwe werk en in een nieuw tijdperk, en die het fundament legde en alles voorbereidde voor Gods werk in deze vleeswording. Je zou kunnen zeggen dat de uitspraak die God op dit tijdstip deed er een is die een brug slaat tussen de tijdperken; dat het de eerste keer is sinds het begin van het Tijdperk van de Genade dat God publiekelijk heeft gesproken tot het menselijk ras; en verder, dat het de eerste keer is dat Hij heeft gesproken nadat Hij tweeduizend jaar verborgen was gebleven; en bovendien, dat de uitspraak een aanloop en een cruciaal startpunt vormt voor het werk dat God op het punt staat aan te vangen in het Tijdperk van het Koninkrijk.
De eerste keer dat God een uitspraak deed, gebruikte Hij de vorm van een lofprijzing vanuit het perspectief van de derde persoon, in een taal die tegelijk elegant, verfijnd, duidelijk en ongekunsteld was; daarnaast betrof het een voorziening voor het leven die vlot en gemakkelijk was te begrijpen. Hiermee nam Hij deze kleine groep mensen onder Zijn hoede, mensen die alleen maar wisten hoe ze Zijn genade konden genieten terwijl ze reikhalzend uitzagen naar de wederkomst van de Heer Jezus; in stilte bracht Hij hen over in een andere fase van Gods managementplan. Onder deze omstandigheden wist de mensheid niet, en durfde zij zich al helemaal niet voor te stellen, wat voor een werk God uiteindelijk zou uitvoeren, of wat er stond te wachten op de weg die voor haar lag. Daarna ging God voort met het doen van meer uitspraken, om de mensheid stap voor stap het nieuwe tijdperk binnen te voeren. Verbazend genoeg is elk van Gods uitspraken verschillend van inhoud en wordt daarin gebruik gemaakt van verschillende vormen van lofprijzing en manieren van uitdrukking. Deze uitspraken, vergelijkbaar in toon maar onderscheiden in inhoud, zijn zonder uitzondering vervuld van Gods gevoelens van zorg en bekommernis; bijna elk daarvan bevat voorzieningen voor het leven, met een verschillende inhoud en daarnaast woorden ter herinnering, ter aansporing en ter bemoediging van de kant van God tot de mens. In deze uitspraken komen we herhaaldelijk passages als deze tegen: “De ene, ware God vlees is geworden, Hij is het Hoofd van het universum en Hij voert het bevel over alle dingen”; “De zegevierende Koning zit op Zijn eretroon”; “Het gehele universum ligt in Zijn handen”; enzovoort. In deze passages wordt een boodschap overgebracht; je zou ook kunnen zeggen dat deze passages een boodschap doorgeven aan het menselijk ras: God is al in de menselijke wereld gekomen, God gaat een zelfs nog groter werk beginnen, Gods koninkrijk is al neergedaald in een bepaalde groep mensen, God heeft Zich al glorie verworven en de menigten van Zijn vijanden verslagen. Elk van Gods uitspraken legt beslag op het hart van ieder afzonderlijk menselijk wezen. De hele mensheid ziet er reikhalzend naar uit dat God aan nog meer nieuwe woorden uiting geeft, want elke keer dat God spreekt schudt Hij het menselijk hart dooreen tot in zijn wortels; en bovendien: Hij ziet toe op en ondersteunt iedere beweging en iedere emotie van de mens, zodat de mensheid zelfs nog meer begint te vertrouwen op Gods woorden en die begint te bewonderen … Op deze manier waren zeer veel mensen, onbedoeld, in wezen de Bijbel uit het oog verloren; ze maakten zelfs korte metten met de ouderwetse preken en geschriften van spirituele personen, omdat ze in de geschriften van het verleden geen enkele basis konden vinden voor deze woorden van God, en evenmin ergens konden ontdekken wat Gods bedoeling was met het doen van deze uitspraken. Hoezeer te meer betaamde het de mensheid in dit licht om te erkennen dat deze uitspraken Gods stem waren, dat ze noch gezien noch gehoord waren sinds het begin van de tijd, dat ze buiten het bereik liggen van welke persoon ook maar die in God gelooft, en dat ze alles overtreffen wat gezegd is door welke spirituele persoon ook maar die in voorbije tijden leefde, of Gods eerdere uitspraken. Aangespoord door elk van deze uitspraken is de mensheid onbedoeld binnengegaan in de aura van het werk van de Heilige Geest, in een leven dat zich afspeelt in de frontlinie van het nieuwe tijdperk. Aangespoord door Gods woorden heeft de mensheid, vervuld van voorgevoelens, de zoetheid gesmaakt om in persoon te worden geleid door Gods woorden. Naar mijn overtuiging zal deze voorbijgaande periode een tijd zijn waarop ieder menselijk wezen in blijvende herinnering zal terugkijken; want wat de mensheid gedurende deze periode genoot was in feite niet meer dan een aura van het werk van de Heilige Geest, of wat je ook de zoete smaak zou kunnen noemen van de suiker aan de onderkant van de tablet. Dit komt doordat de mensheid vanaf dit moment, nog altijd onder leiding van Gods woorden en nog altijd in de aura van het werk van de Heilige Geest, zonder het te beseffen in een andere fase van Gods woorden werd geleid, namelijk de eerste stap van het werk en de uitspraken van God in het Tijdperk van het Koninkrijk – de beproeving van de dienstdoeners.
De woorden die werden uitgesproken vóór de beproeving van de dienstdoeners hadden meestal de vorm van instructie, aansporing, verwijt en discipline; af en toe maakten ze gebruik van de oude aanspreekvorm die werd aangewend in het Tijdperk van Genade – door ‘mijn zonen’ te gebruiken voor de mensen die God volgden. Daardoor werd het voor de mensheid gemakkelijker om tot God te naderen, of kon de mensheid haar relatie tot God beschouwen als intiem. Welk oordeel God ook velde over de zelfingenomenheid, de hoogmoed en andere verdorven gezindheden van de mens: op deze manier zou de mens in staat zijn om dit te verwerken en te aanvaarden, namelijk in zijn identiteit van ‘zoon’, zonder in te gaan tegen de uitspraken van ‘God de Vader’. Bovendien was de belofte die ‘God de Vader’ aan Zijn ‘zonen’ deed nooit aan twijfel onderhevig. Gedurende deze periode genoot de hele mensheid een bestaan dat net zo zorgeloos was als dat van een kind. Dit bracht Gods bedoeling ten uitvoer, namelijk dat Hij, wanneer zij de volwassenheid zouden bereiken, zou beginnen met het vellen van Zijn oordeel over hen. Dit legde ook de basis voor het werk van het oordeel over het menselijk ras dat God formeel in gang zet in het Tijdperk van het Koninkrijk. Omdat het werk van God in deze vleeswording er voornamelijk uit bestaat het hele menselijk ras te oordelen en te overwinnen, zodra de mens zijn voeten stevig op de grond heeft geplant, is God onmiddellijk overgegaan op Zijn manier van werken – tot het werk waarin Hij de mens oordeelt en tuchtigt. Het is overduidelijk dat alle uitspraken vóór de beproeving van de dienstdoeners werden gedaan met het doel dat men door de overgangsperiode heen zou komen, waarbij het ware doel anders was dan het leek te zijn. Het was Gods vurige wens dat Hij Zijn werk in het Tijdperk van het Koninkrijk zo snel mogelijk formeel in gang kon zetten. Geenszins was het Zijn wens om de mensheid nog langer mee te lokken door haar tabletten met een suikerlaagje te voeden; in plaats daarvan verlangde Hij ernaar de ware gelaatsuitdrukking te zien van ieder menselijk wezen dat voor Zijn rechterstoel verscheen; nog vuriger wenste Hij de werkelijke houding te zien die de mensheid als geheel tegenover Hem zou innemen nadat ze Zijn genade had verloren. Hij wilde alleen resultaten zien, niet het proces. Maar in die tijd was er niemand die Gods vurige wens begreep; het menselijk hart was immers alleen bezorgd over zijn eigen lotsbestemming en vooruitzichten voor de toekomst. Geen wonder dat Gods oordeel keer op keer werd geveld over het hele menselijk ras. Pas toen de mensheid onder Gods leiding het normale leven van menselijke wezens begon te leiden, veranderde Gods houding tegenover de mensheid.
Het jaar 1991 was een ongewoon jaar; laten we dit een “gouden jaar” noemen. God zette het nieuwe werk van het Tijdperk van het Koninkrijk in gang en richtte Zijn uitspraak tot het menselijk ras als geheel. Tegelijkertijd genoot de mensheid een weergaloze warmte, en ervoer ze bovendien de pijn die het gevolg is van Gods oordeel zonder weerga over de mens. Het menselijk ras proefde een zoetheid die tot dan toe ongekend was, en ze voelde een oordeel en een verlatenheid die eveneens tot dan toe ongekend waren: alsof ze God had gewonnen en vervolgens weer had verloren. Lijden door bezit en lijden door gebrek – deze gevoelens zijn alleen bekend bij mensen die ze persoonlijk hebben ondergaan; deze gevoelens zijn iets wat buiten het vermogen en buiten de middelen van een mens ligt om te beschrijven. Dergelijke verwondingen heeft God toebedeeld aan ieder menselijk wezen bij wijze van een immateriële ervaring en bezit. De inhoud van de uitspraken die God in dit jaar deed, valt feitelijk uiteen in twee grotere onderverdelingen. De eerste onderverdeling is het deel waarin God afdaalde tot de wereld van de mensen, om de mensheid uit te nodigen om als gasten voor Zijn troon te verschijnen; de tweede onderverdeling is het deel waarin de mensheid, na tot verzadiging te hebben gegeten en gedronken, door God in dienst werd genomen als dienstdoeners. Natuurlijk spreekt het vanzelf dat het eerste deel datgene is waarnaar de mensheid het meest intens en oprecht verlangt, te meer daar menselijke wezens al lang eraan gewend zijn geraakt om het genieten van alles wat met God te maken heeft tot het voorwerp van hun geloof in Hem te maken. Dit is de reden dat, zodra God aanving Zijn uitspraak te laten klinken, de mensheid graag bereid was het koninkrijk binnen te gaan; daar wachtten de mensen af tot God verschillende beloningen aan hen zou toekennen. Onder deze omstandigheden betaalden de mensen gewoon niet de juiste prijs, door hun gezindheid te veranderen, door te proberen God tevreden te stellen, door aandacht te besteden aan Gods wil, enzovoort. Oppervlakkig bezien leek het erop dat de menselijke wezens voortdurend in touw waren om zichzelf uit te putten en werkzaam te zijn voor God; maar in feite waren ze aan het berekenen, in de verborgen schuilhoeken in het diepst van hun hart, welke volgende stap ze zouden moeten nemen om zegeningen te verkrijgen of te regeren als koningen. Je zou kunnen zeggen dat, terwijl het hart van de mens van God genoot, het tegelijkertijd in een berekenende verhouding tot Hem stond. In deze toestand loopt de mensheid aan tegen Gods diepste afschuw en afkeer; Gods gezindheid staat niet toe dat enig menselijk wezen Hem bedriegt of gebruikt. Maar Gods wijsheid ligt buiten het bereik van ieder menselijk wezen. Het was te midden van al dit lijden dat Hij onderging dat Hij het eerste deel van Zijn uitspraken liet horen. Geen menselijk wezen is in staat zich voor te stellen hoeveel lijden God onderging, en hoeveel zorg en gedachten Hij in die tijd aan de mensen besteedde. De bedoeling van het eerste deel van deze uitspraken is alle verschillende vormen van lelijkheid aan het licht te brengen die de mens laat zien wanneer hij te maken krijgt met positie of profijt, en ook om de menselijke hebzucht en verachtelijkheid aan het licht te brengen. Ook al kleedt God Zijn woorden in, wanneer Hij spreekt, in de oprechte, ernstige toon van een liefhebbende moeder, in het diepst van Zijn hart brandt Zijn toorn als de middagzon, alsof die tegen Zijn vijanden gericht is. Onder geen beding is God bereid om te spreken tot een groep mensen aan wie de normale gelijkenis van het menselijk ras ontbreekt; en daarom onderdrukt Hij, telkens wanneer Hij spreekt, de toorn binnenin Zijn hart, terwijl Hij Zich tegelijkertijd beheerst om uitdrukking te kunnen geven aan Zijn uitspraak. Bovendien spreekt Hij tot een menselijk ras dat verstoken is van de normale menselijkheid, dat buiten zinnen is en uiterst verdorven; hebzucht is de tweede natuur ervan geworden en het is ongehoorzaam en opstandig tegenover God, tot het bittere eind. De diepten waarin het menselijk ras is gevallen kan men zich gemakkelijk voorstellen, en al helemaal Gods walging en afkeer van het menselijk ras; toch kan het menselijk ras zich maar met moeite voorstellen dat de pijn die het God heeft aangedaan onmogelijk met woorden is te beschrijven. Maar het was juist tegen deze achtergrond – toen niemand in staat was om te ontdekken hoezeer Gods hart leed, en toen bovendien niemand ontdekte hoe onredelijk en onverbeterlijk het menselijk ras was – dat ieder afzonderlijk persoon, zonder een greintje schaamte en zonder een spoor van scrupule, ervan uitging dat ze als Gods zonen het recht hadden om alle beloningen te ontvangen die Hij voor de mens had voorbereid; het kwam er zelfs van dat ze met elkaar begonnen te wedijveren, waarbij niemand wilde achterblijven en iedereen ontzettend bang was uit te vallen. Het moet je nu wel duidelijk zijn wat voor een positie de mensen in die tijd innamen in Gods ogen. Hoe kan zo’n soort mensenras nu ooit Gods beloningen verkrijgen? Toch is wat de mens van God ontvangt altijd de kostbaarste schat, en omgekeerd is wat God ontvangt van de mens de opperste pijn. Vanaf het eerste begin van de verhouding tussen God en mens is dit wat de mens altijd van God heeft ontvangen, en wat hij op zijn beurt altijd aan God heeft gegeven.
Aangezien God brandde van bezorgdheid toen Hij dit mensenras zag, verdorven als het was tot op het bot, had Hij geen andere keus dan het in het meer van vuur te werpen, zodat het gelouterd kon worden. Dit is het tweede deel van Gods uitspraak, waarin Hij de mensheid inzette als Zijn dienstdoeners. In dit deel schakelde God over van zacht naar ruw en van weinig naar veel, zowel in termen van methode als van lengte, waarbij Hij de positie van “Gods persoon” gebruikte als lokaas om de verdorven natuur van de mens aan het licht te brengen; tegelijkertijd presenteerde Hij de verschillende categorieën van[a] dienstdoeners, volk en zonen, zodat de mensheid daaruit een keuze kon maken. Inderdaad, precies zoals God had voorspeld, koos niemand ervoor een dienstdoener te worden voor God; in plaats daarvan streefde iedereen ernaar Gods persoon te worden. Zelfs al was de gestrengheid waarmee God gedurende deze periode sprak, iets wat mensen nooit hadden zien aankomen, laat staan dat ze ervan hadden gehoord, toch hadden ze, buitensporig bezorgd als ze waren om hun status en bovendien koortsachtig in de weer om zegeningen te verwerven, geen tijd om zich een notie te vormen van de toon waarop God sprak en van de manier waarop Hij sprak. In plaats daarvan woog hun eigen status en de dingen die de toekomst in petto had zwaar op hen. Zodoende werd de mensheid, zonder het te beseffen, door Gods uitspraak binnen gevoerd in de ‘doolhof’ die Hij voor haar had ontworpen. Goedschiks of kwaadschiks, aangelokt door het lokaas van de toekomst en van hun lotsbestemming, beseften de menselijke wezens dat ze ongeschikt waren om Gods persoon te worden; toch waren ze huiverig om op te treden als Zijn dienstdoeners. Verscheurd door deze tegenstrijdige gezindheden aanvaardden ze onbewust een oordeel en tuchtiging zonder weerga, door God toegemeten aan de mensheid. Natuurlijk was deze vorm van oordeel en loutering iets wat de mensheid op geen enkele manier bereid was te aanvaarden. Niettemin bezit alleen God de wijsheid, en alleen Hij heeft de macht om deemoedige onderwerping te vorderen van dit verdorven ras van menselijke wezens; daardoor gaven ze uiteindelijk allemaal toe, of ze nu wilden of niet. De mensheid had geen andere mogelijkheden om uit te kiezen. Alleen God heeft het laatste woord, en alleen God is in staat een dergelijke methode te gebruiken om de waarheid en het leven toe te bedelen aan de mens en hem een richting te wijzen. Deze methode laat zien hoe onvermijdelijk het werk is dat God met de mens verricht, en ook, boven alle twijfel verheven, de noodzakelijkheid waar de mens niet zonder kan. God spreekt en werkt volgens een dergelijke methode om dit feit over te brengen aan de mensheid: wanneer God de mensheid redt, doet Hij dit omwille van Zijn liefde en genade en met het oog op Zijn management; wanneer het menselijk ras Gods redding ontvangt, gebeurt dit omdat het zo diep is gezonken dat God alleen nog in eigen persoon kan spreken. Wanneer een mens Gods redding ontvangt, is dit de grootste genade en tegelijk een speciale gunst; dat wil zeggen, als God niet in eigen persoon Zijn uitspraak zou laten klinken, zou het lot van het mensenras uitroeiing zijn. Hoewel Hij gruwt van het mensenras, is God tegelijk nog altijd bereid welke prijs dan ook te betalen voor de redding van de mens. Ondertussen, terwijl de mens maar blijft zeuren dat hij God zozeer liefheeft en hoe hij alles aan God opoffert, komt hij tegen God in opstand en dwingt hij elke soort genade van God af, terwijl hij God ook zelfs in Zijn hart treft met onzegbare pijn. Zo scherp is het contrast van de onbaatzuchtige en de zelfzuchtige tussen God en de mens!
Wanneer Hij werkt en spreekt, is God niet gedwongen Zich te houden aan een bepaalde methode, maar Hij stelt Zich ten doel resultaten te boeken. Daarom heeft God in dit deel van Zijn uitspraken welbewust Zijn eigen identiteit niet duidelijk kenbaar gemaakt, maar alleen enkele termen ontsloten, zoals “Christus van de laatste dagen”, “het Hoofd van het universum”, enzovoort. Dit tast op geen enkele wijze Christus’ bediening aan, noch de kennis die de mensheid heeft over God, vooral vanwege het feit dat de mensheid in die vroegere dagen volkomen onwetend was van de begrippen ‘Christus’ en ‘de vleeswording’; daarom moest God Zichzelf wel vernederen door een persoon met een ‘speciale taak’ te worden, zodat Hij Zijn uitspraak kon uitdrukken. Dit was de nauwgezette zorg en gedachte van God, want de mensen konden in die tijd alleen deze vorm van aanspreken aanvaarden. Welke vorm van aanspreken God ook gebruikt, de resultaten van Zijn werk worden daardoor niet aangetast, want in alles wat Hij doet beoogt God de mens in staat te stellen om te veranderen, en de mens in staat te stellen om Gods redding te verkrijgen. Ongeacht wat Hij doet, God heeft altijd de behoeften van de mens in gedachten. Dit is de bedoeling achter Gods werken en spreken. Hoewel God zo door en door oplettend is wanneer Hij alle aspecten van de mensheid in ogenschouw neemt, en zo volkomen wijs in alles wat Hij doet, kan ik toch dit zeggen: als God geen getuigenis aflegde over Zichzelf, zou er niemand onder het ras van de geschapen menselijke wezens zijn die in staat zou zijn om God Zelf te herkennen of om op te staan om getuigenis voor God Zelf af te leggen. Als God door was gegaan met het gebruiken van “een persoon met een speciale taak” als vorm van aanspreken in Zijn werk, zou er geen enkel menselijk wezen zijn geweest dat God had kunnen beschouwen als God – dat is de smart van de mensheid. Dat wil zeggen, onder het ras van de geschapen menselijke wezens is niemand in staat God te kennen, laat staan dat er iemand is om God lief te hebben, zorg te dragen voor God, of tot God te naderen. Het geloof van de mens is er alleen op uit om zegeningen te verwerven. Gods identiteit als een persoon met een speciale taak heeft ieder afzonderlijk mens een teken gegeven: de mensheid vindt het gemakkelijk om God op te vatten als één uit het ras van de geschapen menselijke wezens; de grootste pijn en vernedering die de mensheid God aandoet, schuilt juist hierin dat, wanneer Hij openlijk verschijnt of werkzaam is, God nog altijd wordt verworpen door de mens, en zelfs door hem wordt vergeten. God verdraagt de grootste vernedering om het menselijk ras te redden; door alles te geven beoogt Hij de mensheid te redden en haar erkenning te verkrijgen. De prijs die God voor dit alles betaalt, is iets wat iedereen met een geweten op waarde zou moeten kunnen schatten. Het menselijk ras heeft Gods spreken en werken ontvangen, en ook Gods redding ontvangen. Tegelijkertijd is bij niemand de vraag opgekomen: wat is het dat God heeft ontvangen van de mensheid? Dankzij Gods uitspraken, stuk voor stuk, hebben de mensen de waarheid ontvangen, zijn ze erin geslaagd te veranderen en hebben ze een richting in het leven gevonden; maar wat God heeft gewonnen is niet meer dan de woorden waarmee de mensheid haar schuldplichtigheid jegens God uitdrukt, en een zwak gefluister van lofprijzing. Dat is toch zeker niet de beloning die God eist van de mens?
Hoewel veel van Gods uitspraken nu tot uitdrukking zijn gebracht, is een grote meerderheid van de mensen nog altijd gestrand in de fase die wordt vertegenwoordigd door de woorden van God in het begin, als het gaat om hun kennis en begrip van God. Vanaf dat punt zijn ze niet verder gegaan – wat een werkelijk pijnlijk onderwerp is. Dit deel van ‘Uitspraken van Christus aan het begin’ is slechts een sleutel om het menselijk hart te openen; als je daar ophoudt betekent dit dat je ruimschoots te kort schiet om aan Gods bedoeling te voldoen. Met Zijn spreken in dit deel van Zijn uitspraken beoogt God niet meer dan de mensheid van het Tijdperk van Genade naar het Tijdperk van het Koninkrijk te brengen; op geen enkele manier wenst Hij de mensheid toe dat ze tot stilstand komt bij dit deel van Zijn uitspraken, of dat ze dit deel van Zijn uitspraken zelfs maar tot richtlijn zou nemen; anders zouden Gods toekomstige uitspraken noch nodig noch betekenisvol zijn. Als er iemand is die nog altijd niet in staat is om binnen te gaan in wat God in dit deel van Zijn uitspraken eist dat de mens bereikt, dan blijft het binnengaan van die persoon ongewis. Dit deel van Gods uitspraken vormt de meest basale eis die God in het Tijdperk van het Koninkrijk aan de mens stelt, en dit is de enige manier waarop de mensheid op het juiste spoor terecht kan komen. Als jij een persoon bent die niets begrijpt, kun je maar beter een begin maken met het lezen van de woorden in dit deel!
Voetnoot:
a. In de oorspronkelijke tekst bevat niet de zinsnede “de verschillende categorieën van”.