De reden waarom ik geen supervisie accepteer
Al meer dan een jaar begoot ik nieuwkomers in de kerk. Tijdens de uitvoering van mijn plicht kreeg ik geleidelijk een aantal principes onder de knie en ik begoot de nieuwkomers ook beter. Ik vond dat ik enige ervaring had in het doen van deze plicht en dat ik nieuwkomers zelfs zonder hulp goed kon begieten. Als de nieuwkomers problemen of moeilijkheden hadden, kon ik deze helpen oplossen door de waarheid te zoeken, dus dacht ik dat ik al wist hoe ik mijn plicht goed moest doen. Ik dacht dat ik niemand nodig had om me te begeleiden en het niet nodig was dat anderen toezicht hielden en mijn werk opvolgden. Dus aanvaardde ik de supervisie en het advies van mijn broeders en zusters niet en gaf ik niet veel feedback op de specifieke situatie van de nieuwkomers die ik begoot. Ik deed mijn werk gewoon op mijn eigen voorwaarden.
Op een dag vroeg de supervisor Pheolie me naar een paar nieuwkomers en stelde me een aantal vragen. Bijvoorbeeld hoe ik nieuwkomers op de hoogte bracht van bijeenkomsten? Waarom woonde deze of gene zuster of broeder de bijeenkomsten bij? Communiceerde ik vaak met nieuwkomers om hun gesteldheid of moeilijkheden te begrijpen? Toen ik deze vragen hoorde, voelde ik veel verzet. Ik dacht: denkt ze dat ik mijn plicht niet verantwoordelijk doe? Vertrouwt ze me niet? Ik was heel opstandig, ik moest mijn verdorven gezindheid wel laten zien en wilde haar negeren. Ze vroeg me of nieuwkomers geïnteresseerd waren in de bijeenkomsten, en nonchalant zei ik: “Ja” en legde geen enkel detail uit. Ze vroeg me hoe ik nieuwkomers op de hoogte bracht van bijeenkomsten en ik vertelde dat ik ze sms-te maar ik legde niet gedetailleerd uit hoe ik ze op de hoogte bracht, welke moeilijkheden ze tegenkwamen, enzovoort. Toen vroeg ze me over welke aspecten van de waarheid ik communiceerde met de nieuwkomers en ik zei ongeduldig dat ik wist hoe ik met nieuwkomers moest communiceren. Maar details gaf ik niet over wat ik zei en hoe ze reageerden of welke vragen ze hadden. Ze was niet tevreden met mijn antwoord en ze wilde meer over weten of ik deze nieuwkomers ondersteunde en hielp. Ik vond dat ze me onderschatte, alsof ik niet wist hoe ik mijn plicht moest doen en ik voelde me hierdoor heel ongemakkelijk. Op een keer besefte ze dat ik geen rekening hield met de gevoelens van de nieuwkomers als ik sprak, dus zei ze: “Je moet vanuit het perspectief van de nieuwkomers denken. Als jij een nieuwkomer was, zou je dan blij zijn met deze woorden? Zou je erop willen antwoorden?” Haar woorden staken me. Ik zei dat ik het begreep, maar ik aanvaardde het niet echt. Ik vond dat er geen probleem was met de manier waarop ik met nieuwkomers sprak. In mijn hart zei ik tegen mezelf: ik weet hoe ik deze nieuwkomers naar bijeenkomsten kan krijgen, dus ga ik het op mijn manier doen. Een andere keer vroeg ze me hoe ik normaalgesproken met nieuwkomers communiceerde en ik zei dat ik ze een bericht stuurde. Ze vroeg me de nieuwkomers te bellen. Ze zei dat bellen directer was, dat je er de echte problemen gemakkelijker mee kon begrijpen en dat het een band hielp opbouwen. Maar dat accepteerde ik toen niet. Ik dacht dat mijn methode beter was. Ik vond het goed genoeg om nieuwkomers een bericht te sturen en wilde niet naar haar luisteren. In onze besprekingen wilde ik niet meer praten, dus zweeg ik of antwoordde kort. Ik merkte dat als iemand iets met mij wilde bespreken over hoe ik nieuwkomers begoot, ik heel negatief en verontrust werd. Ik dacht dat ze me uitlachten, kleineerden en me waardeloos vonden, iemand die niet wist hoe hij een plicht moest doen of onbetrouwbaar was. Ik vond dat ik mijn plicht goed deed, dat ik wist hoe ik nieuwkomers moest begieten, dat ik mijn eigen methodes van opvolgen had en dat ik begaafder was dan de supervisor en haar advies dus niet kon aannemen. In woorden stemde ik weliswaar in, maar in praktijk deed ik zelden wat ik beloofde en concentreerde ik me erop de nieuwkomers te begieten en met ze te communiceren op mijn eigen voorwaarden.
Tijdens een bijeenkomst las ik Gods woorden en eindelijk verwierf ik wat zelfinzicht. God zegt: “Sommige mensen accepteren niet dat ze gesnoeid of aangepakt worden. In hun hart weten ze duidelijk dat wat anderen zeggen in overeenstemming is met de waarheid, maar ze accepteren het niet. Deze mensen zijn zo arrogant en zelfingenomen! En waarom zeg ik dat ze arrogant zijn? Omdat ze, als ze niet accepteren dat ze gesnoeid en behandeld worden, dan niet gehoorzamen – en als ze niet gehoorzamen, zijn ze dan niet arrogant? Ze denken dat hun daden goed zijn, en denken dat ze niets verkeerd hebben gedaan – wat betekent dat ze zichzelf niet kennen; dat is arrogantie” (Het Woord, Vol. 3, De gesprekken van Christus van de laatste dagen, Een arrogante aard ligt aan de basis van het verzet van de mens tegen God). “Laat niemand zichzelf als volmaakt beschouwen, of als gedistingeerd en edel, of heel anders dan anderen; dat wordt allemaal veroorzaakt door de arrogante gezindheid en de onwetendheid van de mens. Altijd denken dat men zich onderscheidt van anderen – dat komt door een arrogante gezindheid; als men nooit in staat is zijn tekortkomingen te accepteren en nooit in staat is zijn fouten en mislukkingen onder ogen te zien – dan wordt zoiets veroorzaakt door een arrogante gezindheid; anderen nooit toestaan boven hemzelf te staan of beter dan hem te zijn – dat wordt veroorzaakt door een arrogante gezindheid; als men anderen nooit toestaat dat ze beter en sterker zijn dan hij, wordt zoiets veroorzaakt door een arrogante gezindheid; wanneer hij anderen nooit toestaat betere gedachten, suggesties en inzichten te hebben dan hijzelf en wanneer dat wel zo is, negatief wordt, niets wil zeggen, van streek raakt, zich afgewezen voelt en kwaad wordt – dat wordt allemaal veroorzaakt door een arrogante gezindheid. Een arrogante gezindheid kan ertoe leiden dat men zijn reputatie gaat beschermen, niet in staat is de leiding van anderen te aanvaarden, de eigen tekortkomingen onder ogen te zien en jde eigen mislukkingen en fouten te accepteren. Erger nog, wanneer iemand beter is dan jij, kan er haat en jaloezie in je hart opkomen en kun je je belemmerd voelen, waardoor je geen zin meer hebt om je plicht te vervullen en daar slordig in wordt. Een arrogante gezindheid kan bij jou tot zulk gedrag en zulke praktijken leiden. Als jullie stukje bij beetje in staat zijn je dieper in al deze details te verdiepen, daar doorbraken in verwezenlijken, en daar begrip over verwerven; en als jullie dan gaandeweg in staat zijn deze gedachten, deze verkeerde opvattingen, deze verkeerde inzichten en zelfs deze verkeerde gedragingen af te zweren en er niet meer door worden belemmerd; en als jullie bij het vervullen van je plicht in staat zijn de juiste positie voor jezelf te vinden, en in overeenstemming met principes te handelen en de plicht te vervullen die je moet vervullen; dan zullen jullie in de loop van de tijd in staat zijn je plichten beter te vervullen. Dit is het binnengaan van de werkelijkheid van de waarheid. Als je de werkelijkheid van de waarheid kunt binnengaan, zul je in de ogen van anderen de gelijkenis van een mens hebben, en zullen mensen zeggen: ‘Deze persoon gedraagt zich in overeenstemming met zijn positie, en hij vervult zijn plicht op een gegronde manier. Hij verlaat zich niet op natuurlijkheid, op heethoofdigheid of op zijn verdorven, satanische gezindheid om zijn plicht te vervullen. Hij handelt ingehouden, heeft een hart dat God vereert, heeft de waarheid lief en zijn gedrag en manier van uitdrukken verraadt dat hij zijn eigen vlees en voorkeuren heeft afgezworen.’ Hoe schitterend is het om je zo te gedragen! Bij gelegenheden dat anderen over jouw tekortkomingen beginnen, ben je niet alleen in staat dat de accepteren, maar ben je ook optimistisch en zie je je tekortkomingen en fouten evenwichtig onder ogen. Je gemoedstoestand is heel normaal, zonder heftigheden en vrij van heethoofdigheid. Is dat niet wat het inhoudt om een menselijke gelijkenis te hebben? Alleen zulke mensen zijn verstandig” (Het Woord, Vol. 3, De gesprekken van Christus van de laatste dagen, De principes die iemands gedrag moeten bepalen). In het verleden had ik gedacht dat ik niet arrogant was, maar door de openbaringen van Gods woord, zag ik dat ik heel arrogant was. Toen de supervisor me een paar goede manieren om nieuwkomers te begieten aan de hand deed, accepteerde ik dat helemaal niet. Toen ze me vroeg hoe ik de nieuwkomers begoot, zweeg ik of antwoordde kort, omdat ik geen gezichtsverlies wilde lijden en niet wilde dat anderen mijn tekortkomingen zagen bij het begieten van nieuwkomers. Ik wilde dat anderen zagen dat alles in orde was met mij, dat er niets mis was in mijn plicht en dat ik mijn plicht zonder de supervisie of hulp van anderen kon uitvoeren. Ik was echt te arrogant. Ook vond ik dat ik begaafder was dan de zuster die toezicht hield op mijn werk, dat ik wist hoe je nieuwkomers moet begieten, dat ik mijn eigen methodes had en dat die goed werkten, dus accepteerde ik haar suggesties niet graag. Diep in mijn hart geloofde ik dat als ik haar advies zou accepteren, dat inhield dat ik minder bekwaam was dan zij. Dat zou gênant zijn. Wat moesten anderen van me denken? Dus naar buiten toe stemde ik met haar suggesties in, maar bracht ze zelden in praktijk. Mijn arrogante gezindheid hield me ver bij de waarheid vandaan en weerhield me ervan het advies van anderen te accepteren en daardoor hield ik vast aan mijn eigen standpunten. Dit was opstand tegen God. Daarna werd ik rustiger en dacht na over de suggestie van mijn zuster. Ik dacht dat ze gelijk had en dat het de moeite van het proberen waard was. Dus belde ik de nieuwkomers op. Ik merkte het makkelijker was om telefonisch met hen communiceren, hun problemen te begrijpen en ze meteen te helpen. Toen ik haar advies in praktijk bracht en zag dat mijn werk om nieuwkomers te begieten effectiever werd, schaamde ik me diep. Wat dit betreft zag ik dat ik nog veel tekortkomingen had, ook al deed ik mijn plicht al heel lang. Zonder de hulp en begeleiding van mijn zuster zou het resultaat van mijn werk niet verbeterd zijn. Ik besefte ook dat ik niet beter was dan anderen en dat ik mijn plicht alleen niet goed kon doen.
Op een dag stelde de supervisor me vragen over de situatie van een nieuwkomer en waarom hij al een paar dagen niet naar bijeenkomsten was gekomen. Nadat ik het had uitgelegd, stelde ze me nog een paar andere vragen. Ze wilde meer gegevens over hoe ik mijn plicht deed. Ik voelde me in verlegenheid gebracht en bood weerstand. Ik wilde geen van haar vragen beantwoorden, omdat ik haar supervisie en het feit dat ze mijn werk in twijfel trok, niet wilde accepteren. Ik besefte dat dit weer mijn verdorven gezindheid was, dus bad ik in mijn hart tot God om Zijn verlichting en hulp zodat ik kon leren aan dergelijke omgevingen te gehoorzamen, mijn eigen verdorvenheid te herkennen en de supervisie en begeleiding van anderen te accepteren. Later las ik enkele woorden van God. “Antichristen verbieden anderen betrokken te zijn, te informeren of toezicht te houden, en dit verbod komt op verschillende manieren tot uiting. Een daarvan is eenvoudigweg weigeren. ‘Bemoei je er niet mee, stel geen vragen en kijk niet steeds toe als ik aan het werk ben. Al het werk dat ik verricht is mijn verantwoordelijkheid, ik heb een idee over hoe ik het doe en ik heb niemand nodig die mij aanstuurt!’ Dat is ronduit weigeren. De schijn van ontvankelijkheid is een andere uiting, ze zeggen dan: ‘Oké, laten we een beetje communiceren en eens kijken hoe het werk gedaan moeten worden’, maar als anderen dan echt vragen gaan stellen en meer proberen uit te vinden over het werk, of op een paar problemen wijzen en wat voorstellen doen, wat is dan hun houding? (Dan zijn ze niet ontvankelijk.) Dat klopt. Ze weigeren gewoon te aanvaarden, ze zoeken voorwendselen en excuses om andermans voorstellen te verwerpen, veranderen ongelijk in gelijk en gelijk in ongelijk, maar eigenlijk weten ze in hun hart dat ze de logica verdraaien, gebakken lucht verkopen, dat dit speculatie is, dat hun woorden niets van doen hebben met de realiteit van wat andere mensen zeggen. Maar om hun status te beschermen – en in het volle besef dat ze ongelijk hebben en dat anderen gelijk hebben – veranderen ze nog steeds het gelijk van anderen in ongelijk, en hun eigen ongelijk in gelijk en blijven dat uitvoeren. Ze staan niet toe dat waar zij zijn dingen die juist zijn en in overeenstemming met de waarheid worden ingevoerd of naar voren gebracht. […] Wat is hun doel? Dat is om anderen ervan te weerhouden zich ermee te bemoeien, ernaar te informeren of er toezicht op te houden en om de broeders en zusters te laten denken dat hun optreden gerechtvaardigd en juist is, in overeenstemming met de werkafspraken van Gods huis en volgens de principes van handelen, dat ze zich als leider aan de principes houden. Slechts een paar mensen in de kerk begrijpen echt de waarheid; de meerderheid is ongetwijfeld niet in staat onderscheid te maken, ze kunnen niet zien wie deze antichristen werkelijk zijn en laten zich makkelijk door hen inpalmen” (Het Woord, Vol. 4, Antichristen ontmaskeren, Artikel acht: Ze willen dat anderen alleen hen gehoorzamen, niet de waarheid of God (deel twee)). “Als Satan iets doet, laat hij geen inmenging van anderen toe. Hij wil het laatste woord hebben over alles wat hij doet en hij wil alles regelen en niemand mag erop toezien of ernaar informeren. Als iemand zich ermee bemoeit of ingrijpt, is dat nog minder toegestaan. Zo handelt een antichrist. Wat hij ook doet, niemand mag ernaar informeren en hoe hij ook achter de schermen handelt, niemand mag zich ermee bemoeien. Dat is het gedrag van een antichrist. Hij gedraagt zich zo, omdat hij een uitermate arrogante gezindheid heeft en een buitengewoon groot gebrek aan verstand. Het ontbreekt hem totaal aan gehoorzaamheid en hij staat niet toe dat iemand op hem toeziet of zijn werk controleert. Dit zijn echt de daden van een demon, helemaal anders dan die van een normaal mens. Iedereen die werk verricht, heeft samenwerking met anderen nodig. Hij heeft de hulp, de suggesties en de medewerking van anderen nodig en zelfs als er iemand toezicht op houdt of toekijkt is dat niet erg, maar noodzakelijk. Als er toevallig op één plek fouten worden gemaakt, en die worden opgemerkt door degenen die toekijken en het wordt snel opgelost, dan is dat toch heel nuttig? En dus vinden slimme mensen het fijn om onder toezicht te staan, bekeken te worden en vragen te krijgen van anderen, als ze iets doen. Als er toevallig toch een fout wordt gemaakt en deze mensen in staat zijn dat aan te geven, en de fout meteen kan worden hersteld, dan is dat toch een onverwacht voordeel? Er is niemand in deze wereld die geen hulp van anderen nodig heeft. Alleen mensen met autisme of een depressie vinden het fijn om alleen te zijn. Als mensen autisme of een depressie hebben, zijn ze niet meer normaal. Ze hebben geen controle meer over zichzelf. Als mensen een normale geest en verstand hebben maar gewoon niet willen communiceren met anderen, niet willen dat anderen ook maar iets weten van wat ze doen, het stiekem, verborgen en in besloten kring willen doen, achter de schermen willen werken en niet luisteren naar wat anderen zeggen, dan zijn het toch antichristen? Dit is een antichrist” (Het Woord, Vol. 4, Antichristen ontmaskeren, Artikel acht: Ze willen dat anderen alleen hen gehoorzamen, niet de waarheid of God (deel twee)). Ik had het gevoel dat deze woorden Gods oordeel waren voor mij. Ik besefte dat ik me gedroeg zoals God had geopenbaard. Het was heel moeilijk voor mij om het advies en de supervisie van anderen in mijn plicht te aanvaarden. Zelfs als ik moeilijkheden ondervond, liet ik dat nooit zien of weten, omdat ik vond dat deze baan aan mij was gegeven, dat ik verantwoordelijk was, het laatste woord had en het op mijn eigen manier kon doen. Ik vond dat ik wist hoe ik mijn plicht moest doen en dat ik geen supervisor nodig had of iemand die me controleerde of adviseerde. Het advies van anderen beschouwde ik als een veroordeling van mijn onvolkomenheden, alsof mijn capaciteiten in twijfel werden getrokken, dus wilde ik het niet horen. Nu zag ik dat dit arrogantie en dwaasheid was. Dit was niet de rede die een normale menselijkheid zou moeten hebben. Door mijn arrogante aard onderwierp ik me aan niemand en accepteerde ik nooit de supervisie en het advies van anderen. Ik wilde altijd het laatste woord hebben en de nieuwkomers begieten volgens mijn eigen wil. Vroeger volgde ik nieuwkomers gewoon op mijn eigen manier, die bestond uit gewoon berichtjes sturen en zelden met ze praten. Als sommige nieuwkomers een paar dagen niet antwoordde, schoof ik ze terzijde en ging ik verder met de nieuwkomers die wel met me wilde communiceren. Het gevolg was dat sommige nieuwkomers niet op tijd begoten konden worden. Nieuwkomers zijn heel kwetsbaar en kunnen zich op ieder moment terugtrekken en ophouden te geloven en sommigen stoppen zelfs met de bijeenkomstengroep. Waren mijn daden niet dezelfde als die van een antichrist? Antichristen staan niet graag onder supervisie van anderen en nemen nooit advies aan. Ze willen zelf graag alles in de hand houden, dingen op hun eigen manier doen of volgens hun eigen opvattingen, anderen nooit gehoorzamen en niet samenwerken om het werk goed te doen. Ik zag dat ik het pad van de antichrist bewandelde en ik was bang. Als ik zo doorging, zou God me haten. Het leven van mensen die door God worden gehaat heeft geen waarde, in Gods ogen zijn ze vijanden. Ook leerde ik uit Gods woord dat iedereen zijn eigen tekortkomingen en gebreken heeft en we dus het advies en de hulp van anderen nodig hebben. We moeten samenwerken om onze plichten goed uit te voeren. De supervisor hielp me door mijn werk te volgen en suggesties te doen. Ik zag ook dat dat nuttig was, toen ik het in praktijk bracht, maar ik wilde het niet accepteren en zo bracht ik het werk van de kerk schade toe. Dat is een ernstige zaak.
Later las ik enkele woorden van God. “Wanneer iemand een tijdje bezig is om jou te controleren of in de gaten te houden, of je diepgaande vragen stelt, een hartig gesprek met je probeert te voeren om erachter te komen hoe het tegenwoordig met je gesteldheid is, en zelfs wanneer hun houding soms wat harder is, en zij je een beetje aanpakken en snoeien, en je disciplineren, en verwijten maken, dan is dat allemaal omdat zij een gewetensvolle en verantwoordelijke houding hebben ten opzichte van het werk van het huis van God. Daar moet je geen negatieve gedachten of gevoelens tegen koesteren. Wat betekent het als je het toezicht, de observatie en de ondervraging van anderen kunt aanvaarden? Dat je in je hart het onderzoek van God accepteert. Als je het toezicht, de observatie en de ondervraging van mensen niet accepteert – als je je tegen dit alles verzet – kun je dan het onderzoek van God accepteren? Het onderzoek van God is gedetailleerder, diepgaander en nauwkeuriger dan wat mensen vragen; wat God vraagt is specifieker, veeleisender en diepgaander. Als je dus niet kunt aanvaarden dat je gecontroleerd wordt door Gods uitverkorenen, zijn jouw beweringen dat je Gods onderzoek kunt aanvaarden dan geen loze woorden? Om Gods onderzoek en ondervraging te kunnen aanvaarden, moet je eerst het toezicht door het huis van God, de leiders en werkers, en de broeders en zusters kunnen aanvaarden” (Het Woord, Vol. 5, De verantwoordelijkheden van leiders en werkers). “Als je een hart hebt dat God vreest, dan ben je van nature in staat om Gods nauwlettend toezicht te ontvangen, maar je moet ook leren om het toezicht van Gods uitverkorenen te aanvaarden, en dit vergt tolerantie en acceptatie van je. Als je iemand ziet die toezicht op je houdt, je werk inspecteert of je controleert zonder dat je het weet, en als je boos wordt, deze persoon als een vijand behandelt, veracht en zelfs aanvalt en als een verrader behandelt, en verlangt dat hij verdwijnt, dan is dit een probleem. Is dat niet uiterst verachtelijk? Wat is het verschil tussen dit gedrag en een duivel? Is dit het eerlijk behandelen van mensen? Als je het juiste pad bewandelt en op de juiste manier handelt, wat heb je dan te vrezen van mensen die toezicht op je houden? Er gaat iets in je hart schuil. Als je in je hart weet dat je een probleem hebt, moet je het oordeel en de tuchtiging van God aanvaarden. Dit is redelijk. Als je weet dat je een probleem hebt, maar je staat niemand toe toezicht op je te houden, je werk te inspecteren of je probleem te onderzoeken, dan ben je zeer onredelijk, je rebelleert en verzet je tegen God, en in dat geval is je probleem nog ernstiger. Als Gods uitverkorenen ontdekken dat je een slecht mens of niet-gelovige bent, zullen de gevolgen nog problematischer zijn. Zij die het toezicht, het onderzoek en de inspectie van anderen kunnen aanvaarden zijn dus het verstandigst van allemaal en beschikken over tolerantie en normale menselijkheid. Wanneer je ontdekt dat je iets verkeerds doet of een uitbarsting van een verdorven gezindheid hebt, en in staat bent je open te stellen voor mensen en met hen te communiceren, zal dit de mensen om je heen helpen om een oogje op je te houden. Het is absoluut nodig om toezicht te aanvaarden, maar het belangrijkste is om tot God te bidden en op Hem te vertrouwen, waarbij je je voortdurend bezint. Vooral wanneer je het verkeerde pad bent ingeslagen of iets verkeerds hebt gedaan, of wanneer je op het punt staat een dictatoriale en eenzijdige actie te ondernemen, en iemand in de buurt dit opmerkt en je waarschuwt, moet je dat aanvaarden, je haasten om bij jezelf te rade te gaan, je fout toegeven en deze corrigeren. Dit kan je ervan weerhouden om het pad van de antichristen in te slaan. Als er iemand is die je op deze manier helpt en waarschuwt, word je dan niet behoed zonder het te weten? Ja, dit is inderdaad bescherming voor jezelf” (Het Woord, Vol. 3, De gesprekken van Christus van de laatste dagen, Om een plicht goed te vervullen is harmonieuze samenwerking nodig). Gods woord maakt het belang en de voordelen van supervisie door anderen heel duidelijk. Voorheen begreep ik de voordelen van onder supervisie staan niet echt, waardoor ik me verzette tegen mijn supervisors. Ik dacht dat ze probeerden mijn werk te bepalen en minachting voor mij hadden. Als er iemand kwam om zich over mijn werk te laten informeren, leek het in mijn gedachten alsof hij vond dat ik onverantwoordelijk was en niet in staat om te werken en mijn plicht niet goed kon doen, of niet zo goed als anderen. Daarom voelde ik veel verzet tegen supervisie. Maar uit Gods woord begreep ik dat mijn mening onjuist was en niet in overeenstemming met de waarheid. Ik had tekortkomingen in mijn werk en had de hulp van mijn broeders en zusters nodig om het beter te doen, maar ik weigerde supervisie te accepteren. Kon ik op deze manier ooit de fouten in mijn werk corrigeren en mijn werk beter doen? Het was heel belangrijk dat mijn broeders en zusters naar mijn werk informeerden, omdat ze de last van het werk droegen en hun plicht deden. Ik moest geen zwijgende en afwijzende houding hebben. Ik moest me openstellen en ze mijn moeilijkheden en de werkelijke situatie in mijn werk vertellen. Dat is beter voor het werk van de kerk. Door supervisie te accepteren, kan ik mijn eigen onvolkomenheden zien en nadenken of ik mijn plicht volgens de principes doe. Nu begreep ik Gods wil. Wanneer anderen veelvuldig toezicht houden op mijn werk en het controleren, kan dat me ervan weerhouden volgens eigen wil op te treden en zo het werk van de kerk te verstoren en te ontwrichten. Dit is inderdaad Gods bescherming van mij.
Ik las nog een passage van Gods woord: “Denken jullie dat ook maar één iemand volmaakt is? Hoe krachtig, capabel of getalenteerd mensen ook zijn, ze zijn nog steeds niet volmaakt. Mensen moeten dat inzien; het is een feit. Dit is ook de houding die mensen dienen te hebben ten aanzien van hun eigen verdiensten, hun sterke punten of gebreken; die rationaliteit moeten mensen bezitten. Met zo’n rationaliteit ben je in staat op de juiste manier met je eigen sterke en zwakke kanten en met die van anderen om te gaan, en dat zal je in staat stellen harmonieus met hen samen te werken. Als je dit aspect van de waarheid hebt begrepen en dit aspect van de werkelijkheid van de waarheid kunt binnengaan, kun je harmonieus met je broeders en zusters omgaan, waarbij je van elkaars sterke kanten kunt profiteren ter compensatie van zwakheden die je zelf hebt. Op die manier zul je, ongeacht de taak die je uitvoert of wat je ook doet, er steeds beter in worden en Gods zegen ontvangen” (Het Woord, Vol. 3, De gesprekken van Christus van de laatste dagen, deel drie). Door Gods woord begreep ik dat iedereen zijn eigen sterke en zwakke kanten heeft en dat er geen volmaakte mensen bestaan in deze wereld. Hoe sterk mensen ook zijn, ze blijven tekortkomingen hebben en hebben de hulp van anderen nodig. Welke plicht we ook vervullen in de kerk, deze is onlosmakelijk verbonden met hulp en samenwerking, We zijn zo diep verdorven door Satan dat we altijd volgens onze verdorven gezindheden handelen, dus hebben we de reminders en supervisie van onze broeders en zusters nodig om te voorkomen dat we van de principes afwijken en om minder fouten te maken. Toen anderen me opzochten om de problemen op het werk te begrijpen, had ik dat als een kans om mezelf te verbeteren moeten aanwenden en van hun sterke kant moeten leren om mijn zwakke kanten te compenseren. Dit zou zowel mij als het werk van de kerk hebben geholpen. Ik zag duidelijk dat ik niet beter was dan een ander, waaronder de zuster die toezicht hield op mijn werk. Ik moest de begeleiding en het advies van anderen accepteren, mijn dwalingen en fouten corrigeren, mijn eigen zwakke punten durven laten zien en de hulp van anderen durven vragen. Zo is een mens met een normale rede en menselijkheid. Toen ik dit wist, begon ik mijn onjuiste opvattingen los te laten. Ik vond niet meer dat ik nieuwkomers kon begieten zonder supervisie. Integendeel, ik vond dat ik veel tekortkomingen had en dat ik niet volmaakt was. Daarna begon ik het advies van mijn zuster te accepteren en wanneer ze vragen stelde of over een aspect van de gesteldheid van de nieuwkomers geïnformeerd wilde worden, besprak ik dat openlijk en vertelde haar er in detail over. Zo werd ik effectiever in mijn plicht.
Op een dag informeerde mijn zuster naar de situatie van de nieuwkomers. Ik beantwoordde haar vragen zonder voorbehoud en gaf details over de redenen waarom sommige nieuwkomers onregelmatig aanwezig waren. Ze herinnerde me aan enkele belangrijke punten en ik schreef die op en voerde ze uit. Ik zag dat het heel goed was om advies van anderen aan te nemen. Ook al kon ik het soms niet onmiddellijk aannemen als ze me op mijn tekortkomingen wees, begreep ik toch dat ze er was om me te helpen, dus ik moest niet negatief en opstandig zijn. Ik was vóór God gekomen om te bidden en te zoeken, wat bevorderlijk was voor mij en voor het werk van de kerk. Het is mijn verantwoordelijkheid nieuwkomers goed te begieten om een fundament te leggen voor de ware weg en ik ben bereid de supervisie van anderen te accepteren en mijn plicht goed te vervullen.
Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.