Gods werk, Gods gezindheid en God Zelf II

Deel drie

Van het vroegste begin tot de dag van vandaag is alleen de mens in staat geweest met God een gesprek te voeren. Dat wil zeggen, van alle levende dingen en schepselen van God, is er behalve de mens geen enkel wezen geweest dat een gesprek met God kon hebben. De mens heeft oren om te horen, ogen om te zien, taal, zijn eigen ideeën, en vrije wil. De mens bezit alles wat nodig is om God te horen spreken, Gods wil te begrijpen en Gods opdracht te accepteren, en dus maakt God de mens al Zijn wensen kenbaar, om de mens tot metgezel te maken die één van geest is met Hem en samen met Hem kan wandelen. Vanaf het moment dat Hij begon met het beheer, heeft God gewacht tot de mens Hem zijn hart gaf, om God het hart te laten zuiveren en het toe te rusten, zodat hij aan God voldoet en door God geliefd wordt, en om te zorgen dat hij God vreest en het kwaad mijdt. God heeft altijd naar deze uitkomst uitgezien en erop gewacht. Zijn zulke mensen in de verslagen van de Bijbel te vinden? Dat wil zeggen, zijn er mensen in de Bijbel die hun hart aan God kunnen geven? Is er enig precedent vóór deze tijd? Laten we vandaag eens doorgaan met het lezen van de verslagen in de Bijbel en bekijken of datgene wat Job gedaan heeft enig verband heeft met het onderwerp ‘je hart aan God geven’, waar we het vandaag over hebben. Laten we eens kijken of Job aan God voldeed en door God geliefd was.

Wat is jullie indruk van Job? Met citaten uit de oorspronkelijke tekst zeggen sommigen dat Job ‘God vreesde, en het kwaad meed’. ‘God vreesde en het kwaad meed’: dat is de oorspronkelijke inschatting die er in de Bijbel over Job wordt weergegeven. Als jullie je eigen woorden gebruiken, hoe zouden jullie Job omschrijven? Sommige mensen zeggen dat Job een goed en redelijk mens was; sommigen zeggen dat hij een waar geloof in God had; sommigen zeggen dat hij een rechtschapen en humaan mens was. Jullie hebben het geloof van Job gezien, waarmee te zeggen is, in jullie harten hechten jullie een grote betekenis aan Jobs geloof, en zijn er jaloers op. Laten we vandaag eens bekijken over welke eigenschappen Job beschikte, dat hij God zo beviel. Laten we nu de passages hieronder eens lezen.

C. Job

1. Beoordelingen van Job door God en in de Bijbel

Job 1:1 In het land Us woonde een man die Job heette. Hij was rechtschapen en onberispelijk, hij had ontzag voor God en meed het kwaad.

Job 1:5 Nadat elk van zijn zonen zo’n feest had gegeven, liet Job hen bij zich komen voor een reinigingsritueel. Hij stond dan ’s ochtends vroeg op om voor elk van hen een offer te brengen, want hij dacht bij zichzelf: Misschien hebben mijn kinderen wel gezondigd en God in hun hart vervloekt. Job deed dit telkens weer.

Job 1:8 Daarop zei Jehova tegen Satan: ‘Heb je ook acht geslagen op mijn dienaar Job? Niemand op aarde is zoals hij, een volmaakt en oprecht man. Hij heeft ontzag voor God en gaat het kwaad uit de weg.’

Wat is het belangrijkste punt dat jullie in deze passages zien? Deze drie korte passages uit de Schrift gaan allemaal over Job. Ze zijn misschien kort, ze stellen duidelijk wat voor persoon Job was. Met hun omschrijvingen van Jobs alledaagse gedrag vertellen ze iedereen dat Gods beoordeling van Job niet ongegrond, maar juist goed gefundeerd was. Ze vertellen ons dat zowel de menselijke (Job 1:1) als de goddelijke (Job 1:8) inschattingen van Job het resultaat zijn van Jobs daden voor God en de mens (Job 1:5).

Laten we eerst de eerste passage lezen: “In het land Us woonde een man die Job heette. Hij was rechtschapen en onberispelijk, hij had ontzag voor God en meed het kwaad.” Deze zin, de eerste beoordeling van Job in de Bijbel, is hoe de auteur Job beoordeelt. Natuurlijk gaat het hierbij ook om de beoordeling van de mensheid van Job, namelijk dat “Hij was rechtschapen en onberispelijk, hij had ontzag voor God en meed het kwaad.” Laten we verder lezen over Gods beoordeling van Job: “Niemand op aarde is zoals hij, een volmaakt en oprecht man. Hij heeft ontzag voor God en gaat het kwaad uit de weg” (Job 1:8). Van de twee beoordelingen kwam er één van de mens en één vond zijn oorsprong in God. Het zijn twee beoordelingen met dezelfde inhoud. Je zou dus kunnen zeggen dat Jobs gedrag bekend was bij de mens, en ook door God geprezen werd. Met andere woorden, Jobs gedrag voor de mens en zijn gedrag voor God waren identiek; hij legde zijn gedrag en motivaties altijd voor aan God, zodat ze door God gezien konden worden en hij was iemand die ontzag had voor God en het kwaad meed. Daarom was Job in Gods ogen, van alle mensen op aarde de enige die rechtschapen en onberispelijk was die ontzag had voor God en die het kwaad meed.

Specifieke uitingen van Jobs ontzag voor God en het mijden van het kwaad in zijn dagelijks leven

Laten we vervolgens eens kijken naar de specifieke uitingen van Jobs ontzag voor God en het mijden van het kwaad. Laten we, in aanvulling op de passages die eraan voorafgaan en die erna komen, ook Job 1:5 lezen, wat een van de specifieke uitingen is van Jobs ontzag voor God en mijden van het kwaad. Het houdt verband met hoe hij ontzag had voor God en het kwaad meed in zijn dagelijkse leven; wat het meest opvalt is dat hij niet alleen maar deed wat hij moest doen uit ontzag voor God en om het kwaad te mijden, hij bracht ook regelmatig brandoffers voor God namens zijn zoons. Hij was bang dat zij vaak gezondigd hadden en God in hun hart vervloekt hadden, tijdens hun gefeest. En hoe manifesteerde deze angst zich in Job? De brontekst geeft ons het volgende verslag: “Nadat elk van zijn zonen zo’n feest had gegeven, liet Job hen bij zich komen voor een reinigingsritueel. Hij stond dan ’s ochtends vroeg op om voor elk van hen een offer te brengen.” Jobs handelswijze laat ons zien dat zijn ontzag voor God vanuit zijn hart kwam en zich niet manifesteerde in zijn uiterlijk gedrag en dat zijn ontzag voor God in ieder aspect van zijn dagelijks leven te vinden was, te allen tijde, want hij meed niet alleen zelf het kwaad, maar bracht vaak brandoffers namens zijn zonen. Met andere woorden, Job was niet alleen erg bang om te zondigen tegen God en in zijn eigen hart God af te zweren, maar was ook bezorgd dat zijn zonen tegen God hadden gezondigd en Hem in hun harten hadden afgezworen. Hieruit kun je opmaken dat het onbetwist waar is dat Job ontzag had voor God, dit gaat iedere menselijke twijfel te boven. Deed hij dat maar een enkele keer of vaak? De laatste zin van de tekst zegt “Job deed dit telkens weer.” Deze woorden betekenen dat Job niet slechts af en toe omkeek naar zijn zonen, of wanneer het hem uitkwam, noch beleed hij zonden aan God door middel van gebed. In plaats daarvan stuurde hij regelmatig zijn zonen om geheiligd te worden, en bracht hij brandoffers voor hen. Het ‘telkens weer’ hier in de tekst betekent niet dat hij dit maar een dag of twee deed, of slechts een moment. Het zegt dat de manifestatie van Jobs ontzag voor God niet tijdelijk was en niet beperkt was tot kennis of gesproken woorden. Nee, de weg van ontzag hebben voor God en het mijden van het kwaad bestuurde zijn hart, het schreef zijn gedrag voor, het was in zijn hart de wortel van zijn bestaan. Dat hij dit telkens weer deed laat zien dat hij in zijn hart vaak vreesde dat hij zelf tegen God zou zondigen en ook bang was dat zijn zonen en dochters tegen God zouden zondigen. Het laat zien hoe zwaarwichtig de weg van ontzag hebben voor God en het mijden van het kwaad was in zijn hart. Hij deed dit doorgaans, omdat hij bevreesd en angstig was in zijn hart – bang dat hij kwaad had gedaan en tegen God had gezondigd, en dat hij afgeweken was van Gods weg en dus niet meer in staat was God tevreden te stellen. Tegelijkertijd was hij ook bezorgd over zijn zonen en dochters, bang dat zij God hadden beledigd. Zo was Jobs normale gedrag in zijn dagelijkse leven. Het is juist dit normale gedrag wat bewijst dat Jobs ontzag voor God en het mijden van het kwaad geen lege woorden zijn, dat Job deze realiteit werkelijk uitleefde. “Job deed dit telkens weer”: deze woorden vertellen ons over Jobs dagelijkse daden voor God. Wanneer hij dit telkens weer deed, bereikte zijn gedrag en hart God dan? Met andere woorden, was God vaak verheugd over zijn hart en gedrag? In welke gesteldheid en context deed Job dit dan telkens weer? Sommige mensen zeggen dat Job zich zo gedroeg omdat God vaak aan Job verscheen; sommigen zeggen dat hij telkens weer zo deed om het kwaad te mijden; en sommigen zeggen dat hij misschien dacht dat zijn rijkdom hem niet is komen aanwaaien, dat hij wist dat deze van God kwam en hij een diepe angst had zijn bezit te verliezen wanneer hij tegen God zou zondigen of Hem zou beledigen. Is er één van deze claims waar? Zeker niet. Want in Gods ogen, wat God het meest accepteerde en koesterde aan Job was niet dat hij dit telkens weer deed; meer dan dat was het zijn gedrag voor God, mens en Satan, toen hij werd overgeleverd aan Satan en verleid werd. De passages hieronder leveren het meest overtuigende bewijs, het bewijs dat ons de waarheid van Gods beoordeling van Job laat zien. Laten we vervolgens de volgende Bijbelpassages lezen.

2. Satan verleidt Job voor de eerste keer (Zijn vee is gestolen en rampspoed overvalt zijn kinderen)

a. De woorden door God gesproken

Job 1:8 Daarop zei Jehova tegen Satan: ‘Heb je ook acht geslagen op mijn dienaar Job? Niemand op aarde is zoals hij, een volmaakt en oprecht man. Hij heeft ontzag voor God en gaat het kwaad uit de weg.’

Job 1:12 Toen zei Jehova tegen Satan: ‘Zie, je mag met al zijn bezit doen wat je wilt, maar raak hemzelf met geen vinger aan.’ Daarna vertrok Satan uit de tegenwoordigheid van Jehova.

b. Satans antwoord

Job 1:9-11 Maar Satan zei tegen Jehova: ‘Job heeft niet voor niets ontzag voor God. Beschermt u hem, zijn familie en alles wat hij heeft niet aan alle kanten? U hebt het werk van zijn handen gezegend en zijn bezit breidt zich steeds verder uit in het land. Maar steek uw hand maar eens uit en tast alles aan wat hij heeft. Dan zal hij u vast vervloeken in uw gezicht.’

God staat Satan toe Job te verleiden, om Jobs geloof te vervolmaken

Job 1:8 is het eerste verhaal in de Bijbel waarin we een uitwisseling zien tussen Jehova God en Satan. En wat zei God? De brontekst geeft ons het volgende verslag: “Daarop zei Jehova tegen Satan: ‘Heb je ook acht geslagen op mijn dienaar Job? Niemand op aarde is zoals hij, een volmaakt en oprecht man. Hij heeft ontzag voor God en gaat het kwaad uit de weg.’” Dit was Gods beoordeling van Job voor Satan; God zei dat hij een rechtschapen en onberispelijk man was, iemand die ontzag had voor God en het kwaad meed. Voorafgaand aan deze woordenwisseling tussen God en Satan had God al besloten dat Hij Satan zou gebruiken om Job te verleiden – dat Hij Job over zou geven aan Satan. Aan de ene kant zou dit bewijzen dat Gods waarneming en evaluatie van Job juist en foutloos waren, en Satan zouden beschamen door Jobs getuigenis. Aan de andere kant zou het Jobs geloof in en ontzag voor God vervolmaken. Toen Satan dus voor God stond, was God ondubbelzinnig. God kwam meteen ter zake en vroeg Satan: “Heb je ook acht geslagen op mijn dienaar Job? Niemand op aarde is zoals hij, een volmaakt en oprecht man. Hij heeft ontzag voor God en gaat het kwaad uit de weg.” In Gods vraag zit de volgende betekenis: God wist dat Satan alles afgestruind had en Job, Gods dienaar, vaak in de gaten gehouden had. Satan had hem vaak verleid en aangevallen in een poging Job te ruïneren, om te laten zien dat Jobs geloof in en ontzag voor God niet stand kon houden. Satan zocht actief naar kansen om Job kapot te maken, zodat Job God zou afzweren en zou toestaan dat Satan hem uit Gods armen losrukte. Maar God keek in Jobs hart en zag dat hij rechtschapen en onberispelijk was, en dat hij ontzag had voor God en het kwaad meed. God gebruikte een vraag om Satan te laten weten dat Job een rechtschapen en onberispelijk man was die ontzag had voor God en het kwaad meed, dat Job God nooit zou afzweren om Satan te volgen. Toen Satan Gods inschatting van Job vernam, kwam vanuit deze vernedering een woede in hem op, die hem nog bozer maakte, nog ongeduldiger om Job bij God weg te rukken, want Satan had nooit geloofd dat iemand zo rechtschapen en onberispelijk kon zijn, of God zou vrezen en het kwaad zou mijden. Tegelijkertijd verafschuwde Satan die rechtschapenheid en onberispelijkheid in de mens, en haatte mensen die God konden vrezen en het kwaad mijden. En dus staat er geschreven in Job 1:9-11 “Maar Satan zei tegen Jehova: ‘Job heeft niet voor niets ontzag voor God. Beschermt u hem, zijn familie en alles wat hij heeft niet aan alle kanten? U hebt het werk van zijn handen gezegend en zijn bezit breidt zich steeds verder uit in het land. Maar steek uw hand maar eens uit en tast alles aan wat hij heeft. Dan zal hij u vast vervloeken in uw gezicht.’” God was erg goed bekend met Satans kwaadaardige natuur, en wist als geen ander dat Satan al lange tijd van plan was om Job te ruïneren. Dus God wilde, door Satan te vertellen dat Job rechtschapen en onberispelijk was, ontzag had voor God en het kwaad meed, Satan in het gareel krijgen, hem ertoe brengen zijn ware aard te tonen en Job aan te vallen en te verleiden. Met andere woorden, God benadrukte met opzet dat Job rechtschapen en onberispelijk was, en ontzag had voor God en het kwaad meed, en op deze manier liet Hij Satan Job aanvallen, vanwege Satans haat en toorn ten opzichte van hoe rechtschapen en onberispelijk Job was, iemand die ontzag had voor God en het kwaad meed. Zodoende zou God Satan te schande zetten door het feit dat Job rechtschapen en onberispelijk was, iemand die ontzag had voor God en het kwaad meed, en Satan zou verpletterend vernederd en verslagen worden. Daarna zou Satan niet langer twijfelen aan of beschuldigingen maken over Jobs rechtschapenheid, onberispelijkheid, en ontzag voor God, en zijn mijden van het kwaad. Op die manier waren Gods beproeving en de verleiding van Satan bijna onvermijdelijk. De enige die in staat was Gods beproeving en de verleiding van Satan te weerstaan was Job. Na deze woordenwisseling kreeg Satan toestemming om Job te verleiden. Zo begon Satans eerste aanvalsronde. Het doel van deze aanvallen was Jobs bezit, want Satan had deze beschuldiging aan Job geuit: “Job heeft niet voor niets ontzag voor God. … U hebt het werk van zijn handen gezegend en zijn bezit breidt zich steeds verder uit in het land.” Zodoende stond God Satan toe alle bezittingen van Job weg te nemen – dit was in feite de reden waarom God met Satan gesproken had. Toch stelde God één eis aan Satan: “je mag met al zijn bezit doen wat je wilt, maar raak hemzelf met geen vinger aan” (Job 1:12). Dit was de voorwaarde die God stelde, nadat Hij Satan toestemming gaf Job te verleiden, en Job aan Satan overhandigde, en dat was de grens die Hij bepaalde voor Satan: Hij beval Satan Job zelf geen letsel te berokkenen, want God erkende dat Job rechtschapen en onberispelijk was, en Hij vertrouwde erop dat Jobs rechtschapenheid en onberispelijkheid voor Hem zonder enige twijfel waren, en de beproeving zouden kunnen weerstaan. Dus stond God Satan toe Job te verleiden, maar legde Hij Satan een beperking op: Satan mocht Job al zijn bezittingen afnemen, maar mocht hem met geen vinger aanraken. Wat betekent dit? Het betekent dat God Job toen nog niet helemaal aan Satan uitgeleverd had. Satan kon Job met alle mogelijke middelen verleiden, maar kon Job geen letsel toebrengen, nog geen haar op zijn hoofd krenken, want al het menselijke is in Gods hand, of iemand leeft of sterft is aan God, en Satan heeft die bevoegdheid niet. Nadat God deze woorden tegen Satan had gezegd, kon Satan niet wachten om te beginnen. Satan gebruikte alle mogelijke middelen om Job te verleiden, en het duurde niet lang voordat Job een hoop schapen en runderen en al zijn door God aan hem gegeven bezit kwijt was … En zo daalden Gods beproevingen op hem neer.

Al vertelt de Bijbel ons de oorsprong van Jobs verleidingen, was Job zelf, degene die deze verleidingen onderging, zich bewust van wat er aan de hand was? Job was slechts een mens van vlees en bloed; natuurlijk wist hij niets van het verhaal dat zich achter hem ontvouwde. Desalniettemin, omdat hij ontzag had voor God en rechtschapen en onberispelijk was, realiseerde hij zich dat Gods beproevingen op hem neergedaald waren. Hij wist niet wat er in het geestelijke rijk had plaatsgevonden, noch wat Gods bedoelingen achter deze beproevingen waren. Maar hij wist wel dat wat er ook met hem gebeurde, hij waarlijk vast zou moeten houden aan zijn rechtschapenheid, zijn onberispelijkheid, en de weg volgen van ontzag voor God en het mijden van kwaad. Jobs houding en reactie op deze dingen werden duidelijk door God aanschouwd. En wat zag God? Hij zag dat Job ontzag voor Hem had in zijn hart, want vanaf het begin tot aan het moment van de beproeving bleef Jobs hart open voor God, werd het aangeboden aan God, en Job zwoer zijn rechtschapenheid en onberispelijkheid niet af, noch keerde hij zich af van de weg van ontzag voor God en het mijden van het kwaad of verwierp die – niets was meer bevredigend voor God. Vervolgens zullen we kijken met welke verleidingen Job te maken kreeg en hoe hij met deze beproevingen omging. Laten we de Schrift lezen.

c. Jobs reactie

Job 1:20-21 Toen stond Job op en scheurde zijn kledij in stukken, schoor zijn hoofd en viel aanbiddend ter aarde. Hij zei: ‘Met niets ben ik uit mijn moeder gekomen en met niets zal ik in haar terugkeren. Jehova heeft gegeven en Jehova heeft genomen. De naam van Jehova zij gezegend.’

Dat Job het op zich neemt al zijn bezittingen terug te geven vloeit voort uit zijn ontzag voor God

Nadat God tegen Satan had gezegd: “je mag met al zijn bezit doen wat je wilt, maar raak hemzelf met geen vinger aan,” vertrok Satan, waarna Job al snel heftig aangevallen werd: allereerst werden zijn runderen en ezels geroofd en zijn dienaren gedood, vervolgens werden zijn schapen en dienaren door vuur verteerd, daarna werden zijn kamelen weggenomen en zijn dienaren vermoord; tot slot werden zijn zoons en dochters van het leven beroofd. Deze reeks aanvallen was het leed dat Job onderging tijdens de eerste verleiding. Zoals God had opgedragen waren alleen Jobs bezittingen en kinderen doelwit voor Satan gedurende die aanvallen, en werd Job zelf geen letsel toegebracht. Toch was Job in een oogwenk veranderd van een welvarend man tot iemand die niets heeft. Niemand zou deze verrassingsaanval hebben kunnen weerstaan of op een gepaste wijze daarop hebben kunnen reageren, maar Job toonde zijn buitengewone aard. De Schrift geeft het volgende verslag: “Toen stond Job op en scheurde zijn kledij in stukken, schoor zijn hoofd en viel aanbiddend ter aarde.” Dit was Jobs eerste reactie nadat hij hoorde dat hij zijn kinderen en al zijn bezit verloren had. Boven alles leek hij niet verrast of in paniek, laat staan dat hij boosheid of haat uitte. Zo zie je dat hij in zijn hart al erkende dat deze rampspoed geen toevalligheid was, niet iets menselijks, laat staan de uitvoering van een of andere vergelding of straf. In plaats daarvan waren de beproevingen van Jehova God op hem neergedaald; het was Jehova God die zijn bezit en kinderen wenste te nemen. Job was toen erg kalm en helder. Zijn rechtschapen en onberispelijke menselijkheid maakte het hem mogelijk om rationeel, logisch en precies te oordelen en beslissingen te nemen over de rampspoed die hem overkomen was, en als gevolg daarvan gedroeg hij zich uitzonderlijk kalm: “Toen stond Job op en scheurde zijn kledij in stukken, schoor zijn hoofd en viel aanbiddend ter aarde.” “Scheurde zijn kledij in stukken” betekent dat hij ongekleed was en niets bezat, “schoor zijn hoofd” gaf aan dat hij teruggekeerd was voor God als pasgeborene; “viel aanbiddend ter aarde” betekent dat hij naakt de wereld in was gekomen, en nog steeds bezitloos was vandaag, hij tot God was teruggekeerd als pasgeboren baby. Geen enkel ander schepsel van God had dezelfde houding als Job kunnen aannemen ten aanzien van alles wat hem was overkomen. Zijn vertrouwen op Jehova God steeg uit boven het domein van het geloof. Dit was zijn ontzag voor God, zijn gehoorzaamheid aan God, en hij was niet alleen in staat God te danken voor het geven, maar ook voor het nemen. Meer nog, hij was in staat om alles wat hij bezat, inclusief zijn leven, terug te geven.

Jobs ontzag voor en gehoorzaamheid aan God is een voorbeeld voor de mensheid, en zijn rechtschapenheid en onberispelijkheid waren het hoogtepunt van de menselijkheid die de mens zou moeten bezitten. Al zag hij God niet, hij realiseerde zich dat God waarlijk bestond, omwille van dit besef had hij ontzag voor God en omdat hij ontzag had voor God was hij in staat God te gehoorzamen. Hij liet God de vrije keus om terug te nemen wat hij had, maar zonder klagen, en viel plat op de grond voor God en zei tegen Hem, dat zelfs als God op dit moment zijn leven nam, hij dat met vreugde zou toelaten, zonder klagen. Heel zijn gedrag werd ingegeven door zijn rechtschapen en onberispelijke menselijkheid. Dat wil zeggen, als gevolg van zijn onschuld, eerlijkheid en vriendelijkheid was Job onwrikbaar in zijn besef en ervaring van Gods bestaan, en op dit fundament stelde hij zichzelf eisen en standaardiseerde zijn denken, gedrag, en de grondbeginselen van zijn handelen voor God, in overeenstemming met Gods leiding over hem of de daden van God die hij te midden van alle dingen had gezien. Na verloop van tijd brachten zijn ervaringen een daadwerkelijk ontzag voor God teweeg en zorgden ervoor dat hij het kwaad meed. Dit was de bron van integriteit waar Job sterk aan vast hield. Job bezat een eerlijke, onschuldige en vriendelijke menselijkheid, en hij had een daadwerkelijke ervaring van ontzag voor God, gehoorzaamheid aan God, en het mijden van het kwaad. Hij bezat ook de wetenschap dat “Jehova heeft gegeven en Jehova heeft genomen.” Alleen maar vanwege deze dingen was hij in staat standvastig getuige te zijn te midden van deze kwaadaardige aanvallen van Satan, en alleen vanwege deze dingen was hij in staat God niet teleur te stellen en God een bevredigend antwoord te geven toen Gods beproevingen op hem neerdaalden. Al was Jobs gedrag tijdens de eerste beproeving erg eenvoudig, latere generaties konden niet altijd zo’n eenvoud aan de dag leggen, zelfs niet na levenslange inspanningen. Evenmin was het een uitgemaakte zaak dat zij hetzelfde gedrag als Job vertoonden, zoals hierboven beschreven. Kijk vandaag eens naar Jobs eenvoudige gedrag en vergelijk dit met de schreeuwende vastberadenheid van ‘absolute gehoorzaamheid en trouw tot aan de dood’ van hen die beweren in God te geloven en God te volgen en die deze vastberadenheid aan God tonen. Voelen jullie je dan wel of niet diep beschaamd?

Als je de in de Schrift leest over alles wat Job en zijn gezin moesten doorstaan, wat is dan je reactie? Raak je verdwaald in je gedachten? Ben je verbaasd? Zouden de beproevingen die Job heeft doorstaan als ‘gruwelijk’ omschreven kunnen worden? Met andere woorden, het is al erg genoeg over Jobs beproevingen te lezen in de Schrift, om maar te zwijgen over hoe ze in werkelijkheid zouden zijn geweest. Je ziet dat wat Job overkwam geen ‘gevechtsoefening’ was, maar een echte ‘strijd,’ met echte ‘geweren’ en ‘kogels.’ Maar wie had de hand in deze beproevingen? Dat was natuurlijk Satan, ze werden persoonlijk door Satan uitgevoerd – maar met Gods toestemming. Vertelde God Satan hoe Job te verleiden? Dat deed Hij niet. God gaf slechts één enkele voorwaarde, waarna de verleiding op Job neerdaalde. Toen dat gebeurde gaf het mensen een beeld van het kwaad en de lelijkheid van Satan, van zijn kwaadaardigheid en walging tegenover de mens, en van zijn vijandschap tegen God. Hierin zien we dat woorden niet kunnen omschrijven hoe wreed eigenlijk deze verleiding was. Je zou kunnen zeggen dat de kwaadaardige natuur waarmee Satan de mens misbruikte en Satans lelijke gezicht op dit moment volledig aan het licht kwamen. Satan maakte van deze gelegenheid gebruik, met Gods toestemming, om Job te onderwerpen aan koortsachtig en meedogenloos misbruik, waarvan de methodes en het niveau van wreedheid onvoorstelbaar en onaanvaardbaar zouden zijn voor mensen vandaag. In plaats van zeggen dat Job verleid was door Satan en dat hij standvastig aan zijn getuigenis vasthield tijdens deze verleiding, is het beter te zeggen dat in de beproevingen die God voor hem had bepaald, Job de wedstrijd aanging met Satan om zijn rechtschapenheid en onberispelijkheid te beschermen, zijn weg van ontzag voor God en het mijden van het kwaad te verdedigen. In deze wedstrijd verloor Job een hoop runderen en schapen, verloor hij al zijn bezit, zijn zonen en dochters – maar zijn rechtschapenheid, zijn onberispelijkheid, en zijn ontzag voor God verloor hij niet. Met andere woorden, in deze wedstrijd met Satan gaf hij er de voorkeur aan zijn bezit en zijn kinderen te verliezen, boven het verliezen van zijn rechtschapenheid, onberispelijkheid en ontzag voor God. Hij gaf er de voorkeur aan vast te houden aan de kern van wat het betekent om mens te zijn. De Schrift geeft een beknopt verslag van het hele proces hoe Job zijn vermogen verloor, en documenteert ook Jobs gedrag en houding. Deze kernachtige, bondige verslagen geven het idee dat Job op een bijna ontspannen manier deze verleidingen onderging, maar als wat werkelijk gebeurde gerecreëerd zou worden, met daaraan toegevoegd de kwaadaardige natuur van Satan – dan zouden de dingen niet zo eenvoudig zijn als ze in deze zinnen omschreven worden. De realiteit was veel wreder. Dit is de mate van vernietiging en haat waarmee Satan de mensheid behandelt en eenieder die door God wordt goedgekeurd. Als God Satan niet had gevraagd Job geen letsel toe te brengen, dan zou Satan hem ongetwijfeld en zonder enige wroeging gedood hebben. Satan wil niet dat iemand God aanbidt, noch dat zij die rechtvaardig zijn in Gods ogen, en zij die rechtschapen en onberispelijk zijn, door kunnen gaan met ontzag hebben voor God en het kwaad mijden. Ontzag hebben voor God en het kwaad mijden betekent voor mensen het mijden en verloochenen van Satan en dus maakte Satan misbruik van Gods toestemming om al zijn woede en haat genadeloos op Job te ontladen. Dan zie je hoe groot de kwelling was die Job onderging, in lichaam en geest, vanbuiten en vanbinnen. Vandaag de dag zien we niet hoe het toen was, en we kunnen vanuit de verslagen van de Bijbel alleen maar een glimp opvangen van Jobs emoties toen hij destijds onderworpen was aan die kwelling.

Sommige bijbelteksten zijn ontleend aan de Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap.

Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.

Gerelateerde inhoud

Neem contact op via Messenger