Dagelijkse woorden van God: God kennen | Fragment 73

05 augustus 2020

De gelijkenissen van de Heer Jezus

De gelijkenis van de zaaier (Mat. 13:1-9)

De gelijkenis van het onkruid (Mat. 13:24-30)

De gelijkenis van het mosterdzaad (Mat. 13:31-32)

De gelijkenis van het zuurdesem (Mat. 13:33)

De gelijkenis van het onkruid uitgelegd (Mat. 13:36-43)

De gelijkenis van de schat (Mat. 13:44)

De gelijkenis van de parel (Mat. 13:45-46)

De gelijkenis van het net (Mat. 13:47-50)

De eerste is de gelijkenis van de zaaier. Dit is een bijzonder interessante gelijkenis; zaaien is een alledaagse gebeurtenis in het leven van de mensen. De tweede is de gelijkenis van het onkruid. Wat betreft onkruid weet iedereen die volwassen is en weleens gewassen heeft geplant wat het is. De derde is de gelijkenis van het mosterdzaad. Jullie weten allemaal wat mosterd is, nietwaar? Als jullie het niet weten, kunnen jullie het in de Bijbel opzoeken. Wat betreft de vierde, de gelijkenis van het zuurdesem, de meeste mensen weten dat zuurdesem wordt gebruikt voor het gistproces, het is iets waar mensen in hun dagelijks leven gebruik van maken. Alle onderstaande gelijkenissen, waaronder de zesde, de gelijkenis van de schat, de zevende, de gelijkenis van de parel, en de achtste, de gelijkenis van het net, zijn geïnspireerd op het leven van de mensen, ze zijn allemaal afkomstig uit het echte leven van de mensen. Welk beeld schetsen deze gelijkenissen? Het beeld dat God een normaal mens wordt en met de mensheid leeft, gebruikmaakt van de taal van het normale leven, mensentaal gebruikt om met mensen te communiceren en hen te verstrekken wat ze nodig hebben. Toen God vlees werd en lange tijd onder de mensen woonde, nadat Hij de verschillende levensstijlen van de mens had ervaren en geobserveerd, werden deze ervaringen Zijn handboek voor het transformeren van Zijn goddelijke taal in menselijke taal. Natuurlijk verrijkten deze dingen die Hij zag en hoorde in het leven ook de menselijke ervaring van de Mensenzoon. Wanneer Hij wilde dat mensen bepaalde waarheden zouden begrijpen, iets van Gods wil zouden bevatten, kon Hij gelijkenissen zoals de bovenstaanden gebruiken om mensen te vertellen over Gods wil en Zijn eisen aan de mensheid. Deze gelijkenissen hadden allemaal betrekking op het leven van de mensen; er was er geen enkele die niets te maken had met het menselijk leven. Toen de Heer Jezus met de mensheid leefde, zag Hij boeren hun akkers bewerken, Hij wist wat onkruid was en wat zuurdesem was. Hij begreep dat de mensen van schatten hielden, dus gebruikte Hij de metaforen van zowel de schat als de parel. Hij zag regelmatig vissers hun netten uitwerpen, enzovoort. De Heer Jezus zag deze activiteiten in de levens van de mensen, en Hij ervoer Zelf dat soort leven. Hij was hetzelfde als elk ander normaal mens, at drie maaltijden per dag en nam deel aan andere dagelijkse gewoontes van de mensen. Hij ervoer persoonlijk het leven van een gemiddeld mens en was getuige van het leven van anderen. Toen Hij dit alles zag en persoonlijk ervoer, dacht Hij er niet over na hoe Hij een goed leven zou kunnen leiden of hoe Hij vrijer, comfortabeler zou kunnen leven. Toen Hij een authentiek menselijk leven ervoer, zag de Heer Jezus de narigheid in het leven van de mensen, zag Hij de narigheid, de ellende en het verdriet van de mensen onder de verdorvenheid van Satan, levend onder het domein van Satan en levend in zonde. Terwijl Hij persoonlijk het menselijk leven ervoer, ervoer Hij ook hoe hulpeloos de mensen waren die te midden van verdorvenheid leefden en zag en ervoer Hij de ellendige omstandigheden van mensen die in zonde leefden, die verloren waren in de marteling door Satan, door het kwaad. Toen de Heer Jezus deze dingen zag, zag Hij ze toen met Zijn goddelijkheid of met Zijn menselijkheid? Zijn menselijkheid bestond echt – zijn menselijkheid was springlevend – Hij kon dit alles ervaren en zien, en natuurlijk Zag Hij het ook in Zijn essentie, in Zijn goddelijkheid. Dat wil zeggen, Christus Zelf, de Heer Jezus de mens zag dit, en alles wat Hij zag deed Hem het belang en de noodzaak beseffen van het werk dat Hij tijdens deze periode in het vlees op zich had genomen. Hij wist Zelf dat de verantwoordelijkheid die Hij in het vlees op Zich moest nemen enorm was en Hij wist hoe gruwelijk de pijn zou zijn die Hij zou moeten lijden; toen Hij echter de mensheid hulpeloos in zonde zag leven, toen Hij de ellende van hun leven en hun zwakke inspanningen onder de wet zag, voelde Hij meer en meer verdriet en verlangde Hij er sterker en sterker naar de mensheid van de zonde te redden. Welk soort moeilijkheden Hij ook het hoofd zou moeten bieden, of welke pijn Hij ook zou moeten lijden, Zijn vastberadenheid de mensheid die in zonde leefde te verlossen werd sterker en sterker. Je zou kunnen zeggen dat de Heer Jezus tijdens dit proces steeds duidelijker het werk dat Hij moest doen en wat Hem was toevertrouwd begon te begrijpen. Hij was er ook steeds meer op gebrand het werk dat Hij op zich had genomen te voltooien – alle zonden van de mensheid op zich te nemen, boete te doen voor de mensheid zodat ze niet langer in zonde leefde en God in staat zou zijn de zonden van de mens te vergeten vanwege het zondoffer, zodat Hij voort kon gaan met Zijn werk van het redden van de mensheid. Er kan worden gezegd dat de Heer Jezus in Zijn hart bereid was Zichzelf aan te bieden voor de mensheid, Zichzelf op te offeren. Hij was ook bereid als zondoffer te dienen en aan het kruis genageld te worden. Hij was erop gebrand dit werk te voltooien. Toen Hij de ellendige omstandigheden van het leven van de mens zag, wilde Hij zelfs nog meer Zijn missie zo snel mogelijk vervullen, zonder ook maar een minuut of seconde vertraging. Toen Hij dit gevoel van urgentie had, dacht Hij niet na over Hoe verschrikkelijk Zijn eigen pijn zou zijn en dacht Hij ook niet langer na over hoeveel vernedering Hij zou moeten verduren – Hij koesterde slechts één overtuiging in Zijn hart: zolang Hij Zichzelf zou opofferen, zolang Hij aan het kruis zou worden genageld als zondoffer, zou Gods wil worden uitgevoerd en zou Hij in staat zijn nieuw werk te beginnen. De levens van de mensheid in zonde, hun gesteldheid van leven in zonde, zou compleet veranderd worden. Zijn overtuiging en wat Hij vastbesloten was te doen hadden betrekking op het redden van de mens. Hij had slechts één doel: Gods wil te doen zodat Hij met succes kon beginnen met de volgende fase van Zijn werk. Dit was het dat de Heer Jezus in die periode in gedachte had.

Levend in het vlees bezat de vleesgeworden God normale menselijkheid, Hij had de emoties en redenering van een normaal mens. Hij wist wat blijdschap en pijn was, en toen Hij de mensheid dit soort leven zag leiden, voelde Hij diep dat het louter geven van onderwijs aan de mensen, hen iets te verstrekken of hen iets te leren, hen niet uit de zonde zou kunnen leiden. Ook kon het hen louter de geboden laten gehoorzamen hen niet verlossen van de zonde – alleen wanneer Hij de zonde van de mensheid op Zich zou nemen en gelijk zou worden aan het zondige vlees zou Hij het in kunnen wisselen voor de vrijheid van de mensheid, en het om kunnen ruilen voor Gods vergiffenis van de mensheid. Nadat de Heer Jezus het leven in zonde van de mensen had ervaren en gezien, was er dus een intens verlangen dat zich in Zijn hart manifesteerde – de mensen in staat stellen zich van hun leven van worsteling in zonde te bevrijden. Door dit verlangen voelde Hij meer en meer dat Hij zo spoedig mogelijk, zo snel mogelijk, naar het kruis moest en de zonden van de mensheid op zich moest nemen. Dit waren de gedachten van de Heer Jezus in die tijd, nadat Hij met de mensen had geleefd en de ellende van hun leven in zonde had gezien, gehoord en gevoeld. Dat de vleesgeworden God zo’n wil voor de mensheid kon hebben, dat Hij dit soort gezindheid kon uitdrukken en openbaren – was dat iets dat een gemiddeld mens kon hebben? Wat zou een gemiddeld mens die in een soortgelijke omgeving leeft zien? Wat zouden gemiddelde mensen denken? Als een gemiddeld mens met dit alles zou worden geconfronteerd, zou hij deze problemen dan vanuit een verheven perspectief beschouwen? Absoluut niet! Hoewel het voorkomen van de vleesgeworden God exact hetzelfde is als dat van een mens, Hij menselijke kennis leert, menselijke taal spreekt en Hij zelfs Zijn ideeën soms uitdrukt in de vorm van menselijke methoden en uitdrukkingen, is de manier waarop Hij mensen ziet, de essentie van de dingen, en de manier waarop verdorven mensen de mensheid en de essentie van de dingen zien, absoluut niet dezelfde. Zijn perspectief en de hoogte waarop Hij staat zijn iets onbereikbaars voor een verdorven persoon. Dit is omdat God waarheid is; het vlees dat Hij draagt bezit ook de essentie van God en Zijn gedachten en wat wordt uitgedrukt door Zijn menselijkheid zijn ook de waarheid. Voor verdorven mensen zijn wat Hij in het vlees uitdrukt voorzieningen van de waarheid, en van het leven. Deze voorzieningen zijn er niet slechts voor één mens, maar voor de hele mensheid. In het hart van een verdorven mens is er slechts plaats voor die paar mensen waarmee hij verwant is. Het zijn alleen die paar mensen waar hij om geeft, waar hij zich zorgen over maakt. Wanneer er een ramp dreigt, denkt hij eerst aan zijn eigen kinderen, partner of ouders, en een meer filantropisch aangelegd persoon denkt hoogstens aan een familielid of een goede vriend; zijn er nog meer mensen waar hij aan denkt? Nooit! Omdat mensen per slot van rekening mensen zijn en alles alleen maar vanuit het perspectief en de hoogte van een mens kunnen bekijken. De vleesgeworden God verschilt echter volledig van een verdorven mens. Hoe gewoon, hoe normaal, hoe nederig Gods geïncarneerde vlees ook is, of zelfs hoe zeer de mensen ook op Hem neerkijken, Zijn gedachten over en Zijn houding ten opzichte van de mensheid zijn dingen die geen mens kon bezitten en die geen mens kon imiteren. Hij zal de mensheid altijd waarnemen vanuit het perspectief van goddelijkheid, vanuit de hoogte van Zijn positie als de Schepper. Hij zal de mensheid altijd zien via de essentie en de mentaliteit van God. Hij kan de mensheid absoluut niet zien vanuit de hoogte van een gemiddeld mens en vanuit het perspectief van een verdorven mens. Wanneer mensen naar de mensheid kijken, kijken ze met een menselijke blik en gebruiken ze dingen zoals menselijke kennis en menselijke regels en theorieën als maatstaf. Dit valt binnen het bestek van wat mensen met hun ogen kunnen zien; het valt binnen het bestek dat verdorven mensen kunnen bereiken. Wanneer God naar de mensheid kijkt, kijkt Hij met goddelijke blik en gebruikt Hij Zijn essentie en wat Hij heeft en is als een maatstaf. Dit bestek omvat dingen die mensen niet kunnen zien, en dit is waar de vleesgeworden God en verdorven mensen totaal verschillend zijn. Dit verschil wordt bepaald door de verschillende essenties die de mens en God hebben, het zijn deze verschillende essenties die hun identiteiten en posities bepalen, alsook het perspectief en de hoogte vanuit welke ze dingen zien. Zien jullie de uitdrukking en openbaring van God Zelf in de Heer Jezus? Jullie zouden kunnen zeggen dat wat de Heer Jezus deed en zei te maken had met Zijn bediening en Gods eigen managementwerk, dat het allemaal de uitdrukking en openbaring van Gods essentie was. Hoewel Hij een menselijke verschijningsvorm had, kunnen Zijn goddelijke essentie en de openbaring van Zijn goddelijkheid niet worden ontkend. Was deze menselijke verschijningsvorm echt een manifestatie van menselijkheid? Zijn menselijke verschijningsvorm was, juist vanwege zijn essentie, geheel verschillend van de menselijke verschijningsvorm van verdorven mensen. De Heer Jezus was de vleesgeworden God. Als Hij echt een van de gewone, verdorven mensen was geweest, zou Hij dan het leven in zonde van de mensheid vanuit een goddelijk perspectief hebben kunnen zien? Absoluut niet! Dit is het verschil tussen de Mensenzoon en gewone mensen. Verdorven mensen leven allemaal in zonde en wanneer ze zonde zien, roept dat geen bijzonder gevoel bij hen op. Ze zijn allemaal hetzelfde, net als een varken dat in de modder leeft en zich helemaal niet oncomfortabel of smerig voelt – hij eet goed en slaapt prima. Wanneer iemand de varkensstal zou schoonmaken, zou het varken zich helemaal niet op z’n gemak voelen en niet lang schoon blijven. Binnen de kortste keren zal het weer lekker op z’n gemak in de modder rollen, omdat het nu eenmaal een smerig wezen is. Wanneer mensen een varken zien, vinden ze het smerig, en wanneer ze het schoonmaken voelt het varken zich niet beter – dit is de reden waarom niemand een varken in huis houdt. De manier waarop mensen varkens zien zal altijd verschillen van hoe varkens zichzelf ervaren, omdat mensen en varkens nu eenmaal niet gelijksoortig zijn. En omdat de vleesgeworden Mensenzoon niet gelijksoortig is aan verdorven mensen, kan alleen de vleesgeworden God vanuit een goddelijk perspectief en vanuit de hoogte van God de mensheid waarnemen, alles zien.

Het Woord, Deel II, Over het kennen van God, Gods werk, Gods gezindheid en God Zelf III

Meer bekijken

Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.

Geef een reactie

Delen

Annuleren

Neem contact op via Messenger